RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.660132-10 (P)
Uitspraak: 21 september 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[Verdachte A],
geboren op [adres] te [plaats],
wonende te [adres], [Plaats].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is aangevangen op de openbare terechtzitting van 5 augustus 2010, waarbij verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.W. Flokstra, advocaat te Almere. Het onderzoek ter terechtzitting is op voornoemde datum geschorst en opnieuw aangevangen op 7 september 2010, waarbij verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.I.B. Hoffman, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, en van hetgeen door verdachte en diens raadsvrouw naar voren is gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2007 tot en met 23 april 2010 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDA en/of MDEA en/of MDMA en/of 2CB, zijnde amfetamine en/of MDA en/of MDEA en/of MDMA en/of 2CB (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op of omstreeks 23 april 2010 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 360 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
zij op of omstreeks 23 april 2010 in de gemeente Almere twee, in elk geval een busje(s) CS-gas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en heeft daartoe het navolgende aangevoerd.
Tijdens verschillende observaties is geconstateerd dat er veel aanloop is op het adres van verdachte. Vooral in het weekend is deze aanloop groot volgens de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de personen die op 23 april 2010 op het adres van verdachte zijn geweest, zijn aangehouden en dat bij deze personen drugs zijn aangetroffen.
Tevens heeft de officier van justitie aangevoerd dat bij de doorzoeking in de woning een grote hoeveelheid drugs, in totaal 360 gram amfetamine, en wikkels zijn aangetroffen.
Uit het dossier wordt niet duidelijk wie de aanzet heeft gegeven voor deze strafbare feiten, maar wel dat er sprake is van medeplegen en dat er is gehandeld in amfetamine en XTC door verdachte en haar mededader.
Met betrekking tot feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de busjes traangas in de woning van verdachte zijn aangetroffen. De medeverdachte heeft verklaard dat hij deze busjes had gekocht en verdachte heeft verklaard dat zij daarvan op de hoogte was.
Ten aanzien van de observaties heeft de officier van justitie meegedeeld dat deze niet stelselmatig waren en dat ze van de observaties op de hoogte was. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de periode van observaties slechts van korte duur was en dat er niet in, maar bij de woning is gekeken. Daarom zijn de observaties niet onrechtmatig geweest en hoeft dit niet te leiden tot bewijsuitsluiting.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van stelselmatige observatie en dat derhalve bewijsuitsluiting plaats moet vinden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De vaststaande feiten:
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s, betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het procesdossier met nummer [nummer], doorgenummerd 1 tot en met 355.
Op 10 december 2009 wordt de wijkagent van de [wijk] in [plaats] door een onbekend gebleven persoon aangesproken met de mededeling dat er al jaren gedeald wordt vanaf het adres van verdachte. Dezelfde wijkagent hoort op 9 februari 2010 van een onbekend gebleven persoon dat er hinder wordt ondervonden van het adres van verdachte en dat er de hele dag aanloop is en mensen maar een minuut binnen zijn. Tijdens dit gesprek ziet de wijkagent dat er een personenauto stopt bij het adres van verdachte en dat de bestuurder een minuut binnen is. Het kenteken van de auto wordt genoteerd en blijkt in het bezit te zijn van een persoon met antecedenten op overtreding van de Opiumwet.
Naar aanleiding van deze informatie is op 12 februari 2010 een kortdurend onderzoek ingesteld bij de woning van verdachte. Hierbij werd geconstateerd dat er aanloop is bij de woning, waarbij de personen korte tijd in de woning verblijven en daarna weer weggaan.
Via de Criminele Inlichtingen Eenheid van de politie Flevoland wordt op 4 maart 2010 een proces-verbaal ontvangen met betrekking tot de verkoop van speed op het adres van verdachte.
Van 22 maart tot en met 26 maart 2010 is door de Tactische en Technische Interceptie een videovoertuig geplaats voor de woning van verdachte.
Van 2 april tot en met 6 april 2010 is een camera geplaatst op [adres] te [plaats], waarbij zicht verkregen werd op onder meer de woning van verdachte. Met deze camera zijn beeldopnamen gemaakt. Uit de beelden is gebleken dat op vrijdag 2 april 2010 tussen 11:36 uur en 19:06 uur meerdere personen voor korte tijd in de woning van verdachte zijn geweest.
Op basis van het voorgaande onderzoek is onder leiding van de officier van justitie een nader onderzoek gestart waarbij op 23 april 2010 een observatie van de woning van verdachte heeft plaatsgevonden. Bij de observatie is geconstateerd dat een aantal personen zeer kort in de woning van verdachte verbleven alvorens deze woning weer te verlaten. Er zijn negen personen aangehouden en verhoord terzake overtreding van artikel 2 onder C van de Opiumwet.
Op 23 april 2010 werd binnengetreden in de woning [adres] te [plaats] en heeft er onder leiding van de rechter-commissaris en in het bijzijn van de officier van justitie een doorzoeking plaatsgevonden. Op diverse plaatsen in de woning zijn verdovende middelen aangetroffen welke in beslag zijn genomen. Verdachte, medeverdachte [Verdachte B] en [Verdachte C] zijn aangehouden.
Er heeft op 24 april 2010 een onderzoek plaatsgevonden van een hoeveelheid verdovende middelen die in beslag waren genomen op 23 april 2010. De test gaf een positieve reactie op amfetamine, zijnde een stof die is vermeld op lijst I van de Opiumwet.
Op 24 april 2010 zijn verdachte, medeverdachte [Verdachte B], [Verdachte C], [Verdachte D] en [Verdachte E] als verdachte gehoord. [Verdachte C], [Verdachte D] en [Verdachte E] zijn op 26 april 2010 heengezonden.
Op 26 april 2010 is er onderzoek verricht door de technische recherche aan twee in beslag genomen busjes cs-gas.
Er heeft op 29 april 2010 een buurtonderzoek plaatsgevonden en [Getuige A] en [Getuige B] zijn als getuige respectievelijk verdachte gehoord.
Op 11 mei 2010 worden nogmaals inlichtingen verkregen van de Criminele Inlichtingen Eenheid.
Verdachte en medeverdachte [Verdachte B] zijn nogmaals gehoord op 17 mei 2010.
4.3.2 Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat er sprake is geweest van stelselmatige observatie waardoor er bewijsuitsluiting plaats zou moeten vinden.
De rechtbank overweegt dat beoordeeld dient te worden of door de observaties die in deze zaak hebben plaatsgevonden op het recht van verdachte op respect voor diens privéleven een meer dan beperkte inbreuk is gemaakt, waardoor de observaties niet meer zijn gedekt door artikel 2 van de Politiewet 1993 en de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering. Om te beoordelen of er sprake is van stelselmatige observatie, moet er gekeken worden of er een min of meer volledig beeld kan worden verkregen van bepaalde aspecten van iemands leven. Hierbij zijn een aantal elementen van belang: de duur, de plaats, de intensiteit, de frequentie, het doel en het al dan niet toepassen van een technisch hulpmiddel dat méér biedt dan alleen versterking van de zintuigen. Ieder voor zich, maar met name in combinatie, zijn deze elementen bepalend voor de vraag of een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven wordt verkregen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat verbalisanten op 12 februari 2010 naar aanleiding van meerdere meldingen van buurtbewoners en een verklaring dat op het adres [adres] te [plaats] drugs zou worden verkocht, zich in de directe omgeving van dit adres hebben opgehouden en zicht hebben gehad op de voordeur. Verbalisanten hebben tussen 16.50 uur en 21.30 uur waarnemingen gedaan.
Voorts blijkt dat van 22 maart tot en met 26 maart 2010 door de Tactische en Technische Interceptie een videovoertuig is geplaats voor de woning van verdachte en dat van 2 april tot en met 6 april 2010 een camera is geplaatst op [adres] te [plaats], waarbij zicht verkregen werd op onder meer de woning van verdachte en dat met de camera beeldopnamen zijn gemaakt.
Vervolgens heeft op 23 april 2010 onder leiding van de officier van justitie een observatie plaatsgevonden door een verbalisant en zijn verschillende personen aangehouden.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat er sprake is van een stelselmatige observatie, nu er meerdere keren is geobserveerd, de observaties soms enkele dagen duurden waarbij gebruik is gemaakt van technische hulpmiddelen die méér bieden dan alleen het versterken van de zintuigen, te weten camera’s, en dat deze camera’s gericht waren op de woning van de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank oordeelt dat het niet voldoende is dat de officier van justitie op de hoogte was van de observaties, maar dat een bevel ex artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering hier noodzakelijk was.
Dientengevolge oordeelt de rechtbank dat hier sprake is van een vormverzuim dat bovendien onherstelbaar is.
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet is of aan dit onherstelbaar vormverzuim consequenties moeten worden verbonden, en zo ja, welke consequenties.
Door de verdediging is primair bepleit dat de stelselmatige observatie onrechtmatig is, zodat bewijsuitsluiting plaats zou moeten vinden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging ter zake en oordeelt dat de resultaten van de observaties voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
De opvatting dat een stelselmatige observatie, zonder dat daaraan een bevel ex artikel 126g Sv aan ten grondslag ligt, per definitie onrechtmatig is, vindt geen steun in de wet. In het onderhavige geval weegt de rechtbank het opsporingsbelang bij deze stelselmatige observatie af tegen het belang van de persoonlijke levenssfeer van verdachte. In deze belangenafweging speelt mee de duur van de observatie en de omstandigheid dat er geen observatie van verdachte heeft plaatsgevonden in een situatie waarin zij zich onbespied mocht wanen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn in het onderhavige geval de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit niet geschonden, zodat de inbreuk niet zo ernstig is dat de resultaten van de stelselmatige observatie van het bewijs moeten worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt dat zich in het dossier meerdere verklaringen bevinden waaruit blijkt dat verdachte handelde in drugs.
Zo heeft verdachte zelf ter zitting verklaard dat ze niet precies meer weet gedurende welke periode zij en haar man drugs hebben verkocht, maar in één van de verhoren door de politie heeft zij verklaard dat deze periode maximaal 3 jaar beslaat. De rechtbank houdt haar de bij de politie afgelegde verklaring, aangezien deze verklaring wordt gesteund door de overige bewijsmiddelen. Ze verkocht geen drugs op zondag. Op vrijdag hadden ze ongeveer 20 klanten. Ze vroeg € 10,- voor een wikkel en € 5,- voor een pil. Verdachte heeft verklaard dat haar man ook wel eens drugs verkocht. Ze had alleen speed en XTC in huis en bewaarde de drugs in de vriezer in het ijsbakje. Tevens heeft verdachte verklaard dat ze “opa en oma” werden genoemd.
De medeverdachte [Verdachte B] heeft verklaard dat hij op het idee is gekomen om drugs te verkopen en dat hij en zijn vrouw sinds medio oktober 2008 verkopen. Hij heeft verklaard dat zowel hij als zijn vrouw de drugs verkochten. Zijn vrouw verkocht vaker, omdat zij meer thuis was. Volgens [Verdachte B] werden ze wel eens “opa en oma” genoemd. Hij verklaarde tevens dat er in de wikkels speed zat.
De zoon van verdachte, [Verdachte E] heeft verklaard dat hij wist dat zijn ouders sinds drie of vier jaar harddrugs verkochten. Hij heeft verklaard dat zijn vader is begonnen met de verkoop van de drugs, omdat hij weinig geld had en dat zijn moeder zijn vader volgde. Zijn beide ouders verkochten de drugs. Hij heeft verklaard dat zijn ouders willens en wetens drugs verkochten en precies wisten waar ze mee bezig waren. Zijn ouders werden volgens hem “opa en oma” genoemd. Als iemand drugs kwam kopen, ging één van zijn ouders naar de keuken en werd uit de vriezer drugs gehaald.
Op 23 april 2010 heeft een observatie van de woning van verdachte plaatsgevonden, waarbij de personen die naar de woning van verdachte toegingen, zich daar korte tijd ophielden en vervolgens weer naar buiten kwamen, zijn aangehouden.
Door de technische recherche is vastgesteld dat [Getuige D] 1,04 gram amfetamine , [Getuige C] 0,92 gram amfetamine , [Getuige F] 1,09 gram amfetamine en 2 XTC pillen , [Getuige E] 1,14 gram amfetamine en [Getuige G] 1,13 gram amfetamine in hun bezit hadden op 23 april 2010 toen ze werden aangehouden nadat ze bij de woning van verdachte waren geweest.
[Getuige C] heeft verklaard dat hij sinds februari bij “oma” speed en XTC koopt.
[Getuige F] verklaart onder meer dat hij aan [Naam] had gevraagd om op het adres [adres] 2 XTC pillen en een pakje PEP te halen.
De 24-jarige [Getuige B] heeft verklaart dat hij sinds zijn 22e bij een vaste dealer zijn drugs koopt op [adres] bij mensen van 40 á 60 jaar oud. Hij betaalt € 10,- voor een pakje pep (speed) van 1 gram en € 10,- voor 2 pillen.
[Getuige E] heeft verklaard dat hij voor de tweede keer in de [wijk] speed heeft gekocht. Hij krijgt de drugs van een vrouw van ongeveer 70 á 75 jaar. [Getuige E] heeft verklaart dat iedereen haar oma noemt. Hij betaalt € 10,- voor 1 gram speed. Verder verklaart hij dat er ook XTC verkocht wordt door deze dealer.
[Getuige G] heeft verklaard dat ze bij de woning waar een bord van een rat bij de deur hangt, pep heeft gekocht. Ze heeft € 10,- betaald voor 1 pakje. [Getuige G] kreeg de drugs van een oudere vrouw.
Uit het buurtonderzoek dat op 29 april 2010 heeft plaatsgevonden volgt dat de bewoner van [adres] nummer [nummer] aangeeft dat er al sinds 5 jaar aanloop is in de straat en dat er een keer is gevraagd naar opa en oma. Ook de bewoner van nummer 13 heeft het over een grote aanloop sinds 5 jaar, vooral op vrijdag, zaterdag en zondag. De bewoner van [adres] nummer [nummer] heeft verklaard dat er de afgelopen 4 jaar veel aanloop was op [adres] nummer [nummer] en ook de bewoner van nummer [nummer] verklaart dit en voegt eraan toe dat ze een klant voor haar huis in de auto een witte envelop open zag maken en zag gebruiken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De rechtbank oordeelt dat de gehele ten laste gelegde periode bewezen kan worden verklaard onder verwijzing naar de verklaring van verdachte zelf, van de zoon van verdachte, [Verdachte E] en naar het proces-verbaal van bevindingen van het buurtonderzoek.
4.3.3 Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Op 23 april 2010 heeft op het adres [adres] te [plaats] een doorzoeking plaatsgevonden. Bij deze doorzoeking is een aantal goederen in beslag genomen .
Door de technische recherche is onderzoek gedaan aan de vermoedelijk verdovende middelen die in beslag zijn genomen. De test gaf een positieve reactie op amfetamine.
Verdachte zelf heeft verklaard dat zij de drugs in de vriezer bewaarde. Ze heeft verklaard dat het bakje met plakband eromheen door een halfbloed jongen gebracht was en dat het op de dag dat ze zijn aangehouden weer opgehaald zou worden. ze heeft verklaard dat ze speed en XTC in huis had.
Ook medeverdachte [Verdachte B] heeft verklaard dat ze drugs in huis hadden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3.4 Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat zich in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt, dat de aangetroffen en in beslag genomen busjes cs-gas daadwerkelijk cs-gas bevatten. Uit het dossier blijkt niet hoe de verbalisant van de technische recherche tot zijn bevindingen is gekomen dat de busjes daadwerkelijk dit cs-gas bevatten. Immers, in het proces-verbaal geeft de verbalisant slechts de tekst weer die zich op de buitenkant van de busjes bevindt zonder onderzoek te doen naar de stof die zich daadwerkelijk in de busjes bevindt. Verdachte zal derhalve van het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 01 april 2007 tot en met 23 april 2010 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDA en/of MDMA, zijnde amfetamine en/of MDA en/of MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
zij op 23 april 2010 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 360 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
6 VRIJSPRAAK VAN HET MEER OF ANDERS TENLASTEGELEGDE
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het bewezene levert op:
Feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet.
Feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet.
8 STRAFBAARHEID
Naar het oordeel van de rechtbank zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten, zodat verdachte deswege strafbaar is voor wat te harer laste bewezen is verklaard.
9 OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
9.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verkoop van amfetamine criminaliteit in de hand werkt en dat het slecht is voor de volksgezondheid.
De officier van justitie heeft gemeld dat de richtlijnen van het openbaar ministerie ten aanzien van de handel in harddrugs streng zijn. Voor elke maand dat gehandeld is, wordt in beginsel twee maanden gevangenisstraf geëist. In de zaak van verdachte is er drie jaar gehandeld in harddrugs. De officier van justitie heeft aangegeven dat de leeftijd van verdachte op zichzelf geen reden is om af te wijken van de richtlijn, maar dat zij, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, de richtlijn niet strikt zal volgen. Tevens heeft de officier van justitie aangegeven dat zij bij haar eis rekening heeft gehouden met het feit dat verdachte nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en met het advies van de reclassering. De officier van justitie heeft opgemerkt dat er sprake is van recidivegevaar, omdat de schulden nog altijd aanwezig zijn. Derhalve vindt de officier van justitie een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op zijn plaats.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld voor een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat er sprake is geweest van stelselmatige observatie en heeft om die reden subsidiair verzocht om strafvermindering.
De verdediging heeft tevens bepleit dat er, gelet op de omstandigheid dat verdachte bijna 68 jaar is, van de richtlijnen afgeweken dient te worden. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte “first offender” is en dat ze erg onder de indruk is van deze zaak. Tevens heeft de verdediging aangevoerd dat uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte alles wil doen om aan zichzelf te werken en dat het recidiverisico als laag of zelfs nihil wordt ingeschat.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat er sprake is van stelselmatige observatie, verwijst de rechtbank naar het hiervoor onder 4.3.2 overwogene. Naar het oordeel van de rechtbank is het vormverzuim van de stelselmatige observatie niet dermate ernstig dat er om die reden sprake zou moeten zijn van strafvermindering.
De rechtbank verbindt, gelet op het voorgaande, aan het vormverzuim geen consequenties.
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 en 2 bewezen en strafbaar verklaarde feiten ernstige feiten betreffen, waarvoor een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf dient te volgen. Het handelen van verdachte en haar mededader hebben overlast, onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg gebracht.
De rechtbank is echter van oordeel dat de onderhavige strafzaak, zoals ook door de verdediging op adequate wijze naar voren is gebracht, dermate uitzonderlijk is, dat noch de door het openbaar ministerie gehanteerde richtlijnen noch de door de officier van justitie geformuleerde eis als uitgangspunt kunnen dienen. Met de hierna vermelde straf wijkt de rechtbank dan ook fors af van de door de officier van justitie geformuleerde eis.
De rechtbank is zich bewust van de discrepantie tussen de eis van de officier van justitie en de hierna te noemen straf, maar de rechtbank is van oordeel dat deze straf, gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval, passend is.
Niet doorslaggevend, maar wel van belang voor dit oordeel is de leeftijd van verdachte. Recidivegevaar of het gevaar dat in de toekomst het dealen door verdachte grotere vormen aan zou gaan nemen, is naar het oordeel van de rechtbank daardoor onaannemelijk. Voorts kan uit de stukken en uit het verhandelde ter terechtzitting worden geconcludeerd dat verdachte steeds kleine hoeveelheden drugs verkocht aan personen die deze drugs slechts sporadisch gebruikten. Derhalve kan niet worden gezegd dat verdachte misbruik maakte van de verslaving van anderen. Ook het door verdachte getoonde inzicht in de strafwaardigheid van haar handelen heeft de rechtbank in haar oordeel meegenomen. Tevens houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte “first offender” is. De rechtbank acht verder, juist gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval, een precedentenscheppende werking uitgesloten.
Ondanks het feit dat de rechtbank van oordeel is dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zal moeten volgen, oordeelt zij dat verdachte en de maatschappij niet gebaat zijn bij een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor verdachte. De rechtbank oordeelt echter wel dat de duur van de voorlopige hechtenis nog geen recht doet aan de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, waardoor een hogere gevangenisstraf opgelegd zal worden dan de duur van de voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van verdachte aan het eind van de behandeling ter terechtzitting d.d. 7 september 2010 immers (slechts) opgeheven vanwege het ontbreken van een grond om de voorlopige hechtenis nog langer te laten voortduren. Tijdens de motivering van deze beslissing heeft de rechtbank verdachte er uitdrukkelijk op gewezen dat dit onverlet laat dat de - na een bewezen verklaring van de ten laste gelegde feiten - op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf hoger zou kunnen zijn dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het deel van de hierna te noemen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dat na aftrek van de voorlopige hechtenis resteert, zou wellicht als symbolisch opgevat kunnen worden en door de verdediging (zelfs) als onnodige leedtoevoeging, maar geeft naar het oordeel van de rechtbank op adequate wijze uitdrukking aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat, hoewel verdachte reeds de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, een werkstraf op zijn plaats is. Verdachte heeft aangegeven dat ze een eventuele werkstraf uit kan voeren.
De rechtbank is van oordeel dat er tevens een flinke voorwaardelijke straf opgelegd moet worden, onder meer omdat met het totaal van de onvoorwaardelijk en voorwaardelijk opgelegde straffen de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking komt.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 16 augustus 2010;
- een reclasseringsadvies d.d. 19 augustus 2010, uitgebracht door [Reclasseerder A] en [Reclasseerder B], respectievelijk reclasseringswerker en leidinggevende van Reclassering Nederland.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 3 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot zes maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 240 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
Aldus gewezen door mr. A.C. Schroten, voorzitter, mrs. E.W. Akkerman en H. den Haan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2010.
Mr. E.W. Akkerman voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Pagina 100.
Pagina 62.
Pagina 53.
Pagina’s 266 tot en met 270.
Pagina 95 tot en met 99.
Pagina’s 63 tot en met 65.
Pagina’s 102 tot en met 104.
Pagina 221.
Pagina’s 311 en 312.
Pagina’s 271 tot en met 273.
Pagina’s 274 tot en met 276.
Pagina’s 278 tot en met 280.
Pagina 297.
Pagina 62.
Pagina’s 266 tot en met 270.
Pagina’s 95 tot en met 99.
Pagina’s 102 tot en met 104.
Pagina’s 294 en 295.
Pagina’s 286 en 287.
Pagina’s 262 tot en met 264.
Pagina 102.
Pagina’s 114 en 115.
Pagina’s 126 en 127.
Pagina’s 143 en 144.
Pagina’s 174 en 175.
Pagina’s 195 en 196.
Pagina’s 134 en 135.
Pagina 147.
Pagina’s 154 en 156 tot en met 158.
Pagina’s 180 en 181.
Pagina’s 199 en 200.
Pagina’s 271 en 272.
Pagina 218.
Pagina 221.
Pagina’s 293 en 294.
Pagina’s 286 en 287.
Pagina’s 340 en 341.