ECLI:NL:RBZLY:2010:BN4365

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
29 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/651023-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarigen en bewijsvoering in strafzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 29 juli 2010, stond de verdachte terecht op beschuldiging van ontuchtige handelingen met minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van meerdere ontuchtige handelingen met verschillende slachtoffers, waaronder (slachtoffer 1), (slachtoffer 2) en (slachtoffer 3). De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers zorgvuldig gewogen, waarbij zij heeft vastgesteld dat de verklaring van (slachtoffer 1) niet voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De rechtbank oordeelde dat er niet wettig en overtuigend bewijs was voor de ontuchtige handelingen met (slachtoffer 1) en (slachtoffer 2), en sprak de verdachte vrij van deze beschuldigingen. Echter, de rechtbank achtte de verklaring van (slachtoffer 3) geloofwaardig en bewezen, waarbij de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het betasten van de penis van (slachtoffer 3). De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ernstige inbreuk had gemaakt op de rechtsbescherming van minderjarigen en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was. De vordering van benadeelde partij (slachtoffer 1) werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte van het ten laste gelegde feit was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.651023-10 (P)
Uitspraak: 29 juli 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het Openbaar Ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
thans verblijvende in (verblijfplaats).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2010 te Zwolle.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. M. Zwartjes.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2009 tot en met 21 juli 2009 te
Kampen, althans in Nederland ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg of
waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, (slachtoffer 1), geboren op
(geboortedatum), bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, terwijl die
(slachtoffer 1) in bed lag, de deken(s) omlaag heeft getrokken/gedaan en/of
(vervolgens) de onderbroek van die (slachtoffer 1) omlaag/uit heeft gedaan en/of
(vervolgens) zijn, verdachtes, mond (helemaal) om de penis van de (slachtoffer1)
heeft gedaan/gehouden en/of (vervolgens) bewegingen heen en weer heeft
gemaakt, het zogenaamde "pijpen";
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2009 tot en met 21 juli 2009 te
Kampen, althans in Nederland, met (slachtoffer 1), die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het, terwijl die
(slachtoffer 1) in bed lag,
- omlaag trekken/doen van de deken(s) en/of (vervolgens)
- omlaag doen en/of uittrekken van de onderbroek van die (slachtoffer 1) en/of
(vervolgens)
- doen/houden van zijn, verdachtes, mond (helemaal) om de penis van de
(slachtoffer 1) en/of (vervolgens)
- heen en weer maken van bewegingen, het zogenaamde "pijpen";
art 247 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1997 tot en met 24 januari 2001
te Kampen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, (slachtoffer 2),
geboren op (geboortedatum), bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte,
terwijl die (slachtoffer 2) in bed lag de dekens naar beneden heeft gedaan en/of
(vervolgens) de boxershort van die (slachtoffer 2) naar beneden/ uit heeft gedaan en/of
(vervolgens) zijn, verdachtes, vingers en/of handen om de penis van die (slachtoffer 2)
heeft gehouden en/of de penis van die (slachtoffer 2) heeft vastgehouden en/of
(vervolgens) trekkende bewegingen heeft gemaakt, het zogenaamde "aftrekken"
en/of heeft hij, verdachte, vervolgens zijn mond om de penis van die (slachtoffer 2)
gehad/gehouden en/of (vervolgens) bewegingen heen en weer gemaakt, het
zogenaamde "pijpen";
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van
5 augustus 2000 tot en met 5 augustus 2004, althans tot en met 19 januari 2003
te Dronten, althans in Nederland, met (slachtoffer 3) (geboortedatum),
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een
of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het
- meermalen, althans éénmaal, wrijven aan/over het hoofd en/of de rug en/of
armen en/of benen van die (slachtoffer 3) en/of
- het betasten/voelen en/of wrijven aan/over/van de penis van die (slachtoffer 3)
en/of
- meermalen, althans éénmaal, vastpakken van de penis van die (slachtoffer 3)
en/of (vervolgens) heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, hand om
de penis van die (slachtoffer 3), het zogenaamde "aftrekken" en/of
- meermalen, althans éénmaal, kussen van de penis van die (slachtoffer 3) en/of
- meermalen, althans éénmaal, hebben/houden van zijn, verdachtes, mond om
de penis van die (slachtoffer 3) en/of (vervolgens) met de mond bewegingen
heen en weer maken, het zogenaamde "pijpen" en/of
- met de penis van die (slachtoffer 3) binnendringen in de anus van verdachte;
art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 1991 tot en met 1 augustus 2003
te Kampen door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met
geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) (slachtoffer 4) heeft gedwongen
tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die (slachtoffer 4),
hebbende verdachte zijn penis in de anus van die (slachtoffer 4) gebracht/geduwd
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte ineens
en/of onverhoeds die (slachtoffer 4) om het middel heeft vastgegrepen en/of heeft
vastgehouden en/of (vervolgens) zijn rechterbeen over de benen van die (slachtoffer 4)
heeft geslagen en/of (aldus) voor die (slachtoffer 4) een bedreigende situatie heeft
doen ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verklaring van het slachtoffer (slachtoffer 1) (hierna (slachtoffer 1)) consistent en authentiek is. Het standpunt van verdachte dat verschillende verhalen op elkaar afgestemd zijn en dat sprake is van een complot tegen verdachte vindt geen steun in het procesdossier. De aangifte van (slachtoffer 1) wordt ondersteund door verschillende andere verklaringen afgelegd over verdachte waaruit blijkt dat verdachte een ongezonde interesse voor jonge jongens heeft. Voorts ondersteunen de aangiftes van (slachtoffer 2) (hierna (slachtoffer 2), aangever van het onder 2 ten laste gelegde feit) en (slachtoffer 3) (hierna (slachtoffer 3), aangever van het onder 3 ten laste gelegde feit) het beeld van verdachte. Deze verklaringen in samenhang met elkaar en de authenticiteit van de verklaring van (slachtoffer 1) maken dat het ten laste gelegde onder 1 wettig en overtuigend bewezen is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde feit. Hoewel er een belastende aangifte is gedaan tegen verdachte en (slachtoffer 1) een verklaring heeft afgelegd in een speciaal daarvoor bedoelde studio, kunnen er vraagtekens worden gezet met betrekking tot de betrouwbaarheid van deze verklaring van (slachtoffer 1). De aangifte komt tot stand nadat (moeder slachtoffer 1) (hierna (moeder slachtoffer 1), moeder van (slachtoffer 1)) en (naam) (hierna (naam)) gedurende een langdurig koffiebezoek met elkaar hebben gesproken over verdachte. Ook (slachtoffer 4) (hierna (slachtoffer 2), waarmee verdachte een relatie heeft gehad) was hierbij aanwezig. Vermoedens over seksueel misbruik zijn met elkaar besproken en naar aanleiding daarvan is met (slachtoffer 1) gesproken door zowel (moeder slachtoffer 1) als (naam). Niet valt uit te sluiten dat, vanuit het vooringenomen standpunt dat verdachte misbruik zou hebben gemaakt van kinderen, (slachtoffer 1) is beïnvloed en dat er sprake is van een samenzwering tegen verdachte. Het studioverhoor van (slachtoffer 1) is een herhaling van wat (moeder slachtoffer 1) en (naam) bij de politie hebben verklaard en daardoor niet betrouwbaar. Verdachte ontkent het hem ten laste gelegde en de verklaring van (slachtoffer 1) wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder 1 niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank overweegt hiertoe op grond van het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte aan (moeder slachtoffer 1), haar man (naam) en hun twee zoons (slachtoffer 1) en (naam zoon 2) met ingang van 28 april 2009 onderdak heeft verschaft. Het gezin had na hun vertrek uit Duitsland geen onderkomen en is via-via met verdachte in contact gekomen.
Gedurende het verblijf van het gezin bij verdachte sliep zoon (slachtoffer 1) op een matras in de gang. Ook verdachte sliep op een matras in de gang. (moeder slachtoffer 1), haar man en (zoon 2) sliepen in de slaapkamer van verdachte.
Het gezin heeft tot 20 juli 2009 in het huis van verdachte verbleven.
Op 20 oktober 2009 heeft (slachtoffer 1) in een zogenaamd studioverhoor een belastende verklaring afgelegd over verdachte waarin hij verklaart dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde handelingen heeft verricht.
De rechtbank stelt vast dat, naast de verklaring van (slachtoffer 1), zich in het procesdossier geen andere verklaring bevindt van een getuige die de gedragingen, zoals door (slachtoffer 1) in het voornoemde studioverhoor zijn aangegeven, heeft waargenomen.
Wat er ook zij van het standpunt van de verdediging dat sprake is van een complot/samenzwering tegen verdachte, de rechtbank is met de verdediging van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat de afgelegde verklaring van (slachtoffer 1) is beïnvloed door andere personen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Op 20 juli 2009 is blijkens het dossier (moeder slachtoffer 1), de moeder van (slachtoffer 1), samen met haar man op koffiebezoek geweest bij (naam). Hierbij is tevens (slachtoffer 2) aanwezig geweest. (slachtoffer 2) heeft een relatie gehad met verdachte en samen hebben zij twee kinderen.
(moeder slachtoffer 1) heeft verklaard dat het bezoek heeft geduurd van ongeveer 10:30 uur tot 16:30 uur.
Uit zowel de verklaring van (moeder slachtoffer 1) als van (naam) blijkt dat tijdens dit bezoek onder andere is gesproken over vermeende ontucht van verdachte met jonge jongens, die in het verleden plaats zou hebben gevonden.
(slachtoffer 2) (hierna (slachtoffer 2)), de zoon van (slachtoffer 2) en verdachte, verklaart ten overstaan van de rechter-commissaris op 17 mei 2010 dat hij zijn moeder heeft gewaarschuwd voor de omgang van verdachte met één van de zoons van (moeder slachtoffer 1). Dit heeft (slachtoffer 2) tegen zijn moeder gezegd op het moment dat de familie (slachtoffer)-(moeder slachtoffer 1) nog bij verdachte in huis woont. Dientengevolge stelt de rechtbank vast dat dit heeft plaatsgevonden vóór het koffiebezoek van (moeder slachtoffer 1) aan (naam) en (slachtoffer 2).
(naam) verklaart op 31 augustus 2009 dat haar man haar heeft verteld over de opvallende manier waarop verdachte met (slachtoffer 1) omging. Haar man heeft gezien dat verdachte deze (slachtoffer 1) veel aan het knuffelen was en op schoot zette. (naam) verklaart dat haar man daarom een gesprek wilde gaan voeren met familie (slachtoffer)-(moeder slachtoffer 1). Dit leidt tot de afspraak voor het koffiebezoek d.d. 20 juli 2009 van (moeder slachtoffer 1) en haar man aan (naam) en (slachtoffer 2).
(naam) verklaart op 17 mei 2010 bij de rechter-commissaris dat zij het niet goed vond dat de familie (slachtoffer)-(moeder slachtoffer 1) bij verdachte in huis woonde. Zij had het gevoel dat dit potentieel gevaar opleverde voor één of beide kinderen. Op de concrete vraag van (moeder slachtoffer 1) tijdens het koffiebezoek of verdachte vertrouwd was met kinderen heeft (naam) de familie (slachtoffer)-(moeder slachtoffer 1) gewaarschuwd. (naam) verklaart dat zij en (slachtoffer 2) vrijwel zeker wisten dat verdachte met ene (naam 3) en (slachtoffer 3) verkeerde dingen had gedaan.
De rechtbank stelt vast dat de vermoedens van (slachtoffer 2) en (naam) dat verdachte seksueel misbruik maakt van kinderen (en wellicht ook met een van de kinderen van (slachtoffer)-(moeder slachtoffer 1)) reeds bestonden voor het koffiebezoek van 20 juli 2009.
Na het koffiebezoek bij (naam), gaan (moeder slachtoffer 1) en haar man naar huis en vragen aan beide zoons of verdachte aan hen heeft gezeten. (slachtoffer 1) vertelt zijn moeder dat verdachte aan zijn penis heeft gezeten, zo blijkt uit de verklaring van (moeder slachtoffer 1) d.d. 17 mei 2010 bij de rechter-commissaris. Nadat (slachtoffer 1) dit heeft verteld wordt contact gelegd met (naam) en gaat de familie (slachtoffer)-(moeder slachtoffer 1) terug naar (naam).
(naam) verklaart op 31 augustus 2009 dat (moeder slachtoffer 1) aan haar heeft gevraagd of zij met (slachtoffer 1) wilde praten. Uit de verklaringen van zowel (slachtoffer 1), (moeder slachtoffer 1) en (naam) blijkt dat (slachtoffer 1), op verzoek van (moeder slachtoffer 1), met (naam) naar de slaapkamer is gegaan en haar daar onder vier ogen heeft verteld wat verdachte heeft gedaan.
Nadat (slachtoffer 1) op 20 juli 2009 zijn verhaal heeft verteld aan (naam), wordt actie ondernomen. (moeder slachtoffer 1) verklaart dat ze contact opneemt met de politie en de familie (slachtoffer)-(moeder slachtoffer 1) vertrekt diezelfde dag nog uit het huis van verdachte. (naam) verklaart dat de familie (slachtoffer)-(moeder slachtoffer 1) daarna tijdelijk bij (slachtoffer 2) verblijft en vervolgens tijdelijk bij (naam).
De rechtbank stelt vast dat de volgende dag, 21 juli 2009, (moeder slachtoffer 1) een informatief gesprek heeft met de politie om vervolgens op 31 juli 2009 aangifte te doen tegen verdachte.
Op 31 augustus 2009 legt (naam) een belastende verklaring over verdachte af. Het studioverhoor van (slachtoffer 1) vindt plaats op 20 oktober 2009.
De rechtbank overweegt dat de vooraf aanwezige (en met elkaar besproken) vermoedens van seksueel misbruik door verdachte, het tijdsverloop tussen het moment van de verklaringen van (moeder slachtoffer 1) en (naam) en het moment van het studioverhoor van (slachtoffer 1) de mogelijkheid open laten dat de studioverklaring van (slachtoffer 1) is beïnvloed door al hetgeen daaraan voorafgaand is besproken. Dit klemt temeer vanwege de omstandigheid dat de familie (slachtoffer)-(moeder slachtoffer 1) na 20 juli 2009 tijdelijk bij zowel (slachtoffer 2) als bij (naam) heeft ingewoond. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat (slachtoffer 1) niet spontaan, maar eerst na (herhaald) vragen van zijn moeder, die toen net van de gesprekken met (slachtoffer 2) en (naam) vandaan kwam, met zijn belastende verklaring is gekomen.
Nu verdachte het ten laste gelegde ontkent en door de feitelijk vastgestelde situatie niet valt uit te sluiten dat voorafgaande aan de belastende verklaring van (slachtoffer 1) een proces van (al dan niet bewuste) beïnvloeding heeft plaatsgevonden, terwijl (slachtoffer 1)s verklaring niet wordt ondersteund door onafhankelijk bewijs of door een onafhankelijke waarneming van een andere getuige, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Verdachte zal dientengevolge worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder 1.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verklaring van aangever (slachtoffer 2) consistent en authentiek is. Het standpunt van verdachte dat verschillende verhalen op elkaar zijn afgestemd en dat sprake is van een complot tegen verdachte vindt geen steun in het procesdossier. De aangifte van (slachtoffer 2) wordt ondersteund door de aangiftes/verklaringen van (slachtoffer 1) (slachtoffer van het onder 1 ten laste gelegde feit) en (slachtoffer 3) (aangever van het onder 3 ten laste gelegde feit). Voorts heeft (slachtoffer 2) ruim twee jaar voor zijn aangifte tegen verdachte al tegen een vriendin, te weten (naam 4), telefonisch gesproken over het feit dat verdachte hem in het verleden heeft aangerand. Uit de verklaringen van (naam 5) (hierna (naam 5)) blijkt, dat verdachte vaker grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond met minderjarige jongens in zijn nabije omgeving. Gezien de authenticiteit van de aangifte van (slachtoffer 2) en de samenhang met de andere verklaringen/aangiftes tegen verdachte is het ten laste gelegde onder 2 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De aangifte van (slachtoffer 2) wordt niet ondersteund door enige andere getuigenverklaring.
(slachtoffer 2) heeft verklaard dat zijn moeder, (slachtoffer 2), pasgeleden tegen hem heeft verteld dat zij hem op jonge leeftijd een keer ontbloot met verdachte in bed heeft aangetroffen. Geconfronteerd met deze verklaring kan (slachtoffer 2) zich echter niet herinneren dat er ooit zoiets is voorgevallen. Later bij de rechter-commissaris verklaart (slachtoffer 2) dat ze het zich wel weer weet te herinneren. De verklaring die ze hierover af legt klopt echter qua leeftijdsindicatie niet met het verhaal van (slachtoffer 2). De verklaring van (slachtoffer 2) is op grond daarvan onvoldoende betrouwbaar en mag niet voor het bewijs gebruikt worden.
De aangifte van (slachtoffer 2) wordt niet door bruikbare getuigenverklaringen ondersteund. (naam 4) verklaart niet inhoudelijk over de vermeende aanranding van (slachtoffer 2), waarmee haar verklaring niet kan bijdragen tot een eventuele bewezenverklaring. De verklaring van (naam 5) is gebaseerd op wat hij van zijn moeder (naam) heeft gehoord. De aangifte van (slachtoffer 2) is onduidelijk over het tijdstip van de vermeende aanranding.
Het schort aan overtuiging en daarom dient verdachte van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
(slachtoffer 2) heeft aangifte gedaan tegen zijn vader, de verdachte. Verdachte ontkent echter dat hij de handelingen zoals ten laste zijn gelegd heeft verricht. De aangifte van (slachtoffer 2) wordt niet ondersteund door enig ander bewijs. Weliswaar heeft (slachtoffer 2) ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat zij (slachtoffer 2) op enig moment bloot heeft aangetroffen in bed bij verdachte, maar zij heeft verklaard dat (slachtoffer 2) op dat moment ongeveer vier jaar oud was en door haar zonder pamper werd aangetroffen. Deze verklaring komt niet overeen met de verklaring van (slachtoffer 2) zelf, nu hij heeft verklaard dat hij ongeveer zeven of acht jaar oud was en geen pampers meer droeg. Voorts overweegt de rechtbank dat (slachtoffer 2) zich in haar eerste verklaring ten overstaan van de politie niets van deze gebeurtenis kon herinneren. De rechtbank acht de verklaring van (slachtoffer 2) dan ook niet voldoende betrouwbaar en kan dan ook niet dienen tot bewijs.
Voorts overweegt de rechtbank dat (slachtoffer 2) in zijn aangifte heeft verklaard dat hij ruim een jaar eerder aan zijn vriendin (naam 4) heeft verteld dat hij aangerand is door zijn vader. Door de politie is onderzoek gedaan naar deze getuige. (naam 4) heeft tegen de politie verklaard dat (slachtoffer 2) ongeveer twee jaar eerder heeft verteld dat hij door zijn vader is aangerand.
(slachtoffer 2) heeft echter niet aan haar verteld wat er precies is voorgevallen tussen hem en verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van (naam 4) onvoldoende specifiek om de aangifte van (slachtoffer 2) te kunnen ondersteunen.
Nu de aangifte van (slachtoffer 2) naar het oordeel van de rechtbank ook overigens niet wordt ondersteund door een andere verklaring dan wel door ander bewijs, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde onder 2 heeft gepleegd en de verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 3
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat het ten laste gelegde onder 3 wettig en overtuigend bewezen is. De aangifte van (slachtoffer 3) (hierna (slachtoffer 3)) staat volledig los van de aangiftes van (slachtoffer 1) en (slachtoffer 2). Aangever is benaderd door de zedenpolitie met het verzoek of hij aangifte wilde doen tegen verdachte. Tussen aangever en (moeder slachtoffer 1) en/of (naam) is geen contact geweest. In eerste instantie heeft (slachtoffer 3) geen aangifte willen doen omdat hij wilde vergeten wat er gebeurd was. Ook ondervond hij geen negatieve gevolgen van hetgeen gebeurd is. Op het moment dat hij van de zedenpolitie hoort dat er meerdere aangiftes van seksueel misbruik zijn gedaan tegen verdachte, besluit (slachtoffer 3) alsnog aangifte te doen. Uit de verklaring van (moeder slachtoffer 3), de moeder van (slachtoffer 3), blijkt dat zij in het verleden een onprettig gevoel heeft gehad over de omgang van haar zoon met verdachte. Verdachte heeft (slachtoffer 3) veel cadeautjes gegeven zoals shag en beltegoed en hem meegenomen op uitstapjes. Het beeld dat in deze verklaring wordt neergezet van verdachte, klopt met het beeld dat van verdachte wordt geschetst in de verklaringen die zijn afgelegd in verband met de feiten zoals onder 1 en 2 zijn ten laste gelegd. Dat aangever na het incident in 2003 niet heeft verklaard over seksueel misbruik door verdachte is te verklaren omdat aangever op dat moment nog midden in de misbruiksituatie zat en cadeaus als shag en beltegoed ontving. Voorts is door de politie toen geen onderzoek gedaan naar seksueel misbruik omdat op dat moment nog niet de verdenking bestond van seksueel misbruik. De aangifte van (slachtoffer 3) is betrouwbaar en gezien de overeenkomst in werkwijze en het geschetste beeld van verdachte is het ten laste gelegde onder 3 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde. Verdachte ontkent alle aantijgingen van (slachtoffer 3). Het is vreemd dat aangever niet eerder met zijn aangifte is gekomen terwijl hij daar ruim de tijd voor heeft gehad. Opvallend is dat juist in de periode dat er andere aangiftes worden gedaan tegen verdachte, ook (slachtoffer 3) aangifte doet. Voorts is (slachtoffer 3) een kennis van (naam), zo blijkt uit de verklaring die aangever heeft afgelegd bij de rechter-commissaris. Op 19 januari 2003 heeft een incident plaatsgevonden waarvan destijds ook proces-verbaal is opgemaakt door de politie. Uit dit proces-verbaal blijkt niet op enige wijze van seksuele contacten tussen aangever en verdachte.
De aangifte van (slachtoffer 3) staat op zichzelf en wordt niet ondersteund door enig ander bewijs.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat het ten laste gelegde onder 3 meerdere cumulatief ten laste gelegde feiten behelst, waarbij ten aanzien van elk feit beoordeeld moet worden of er sprake is van wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Verdachte erkent dat hij in het verleden contact heeft gehad met (slachtoffer 3) (hierna (slachtoffer 3)), welke als vakantiehulp werkzaamheden heeft verricht bij verdachte. (slachtoffer 3), geboren op (geboortedatum), verklaart dat hij ongeveer 13 jaar oud is, op het moment dat hij voor het eerst contact krijgt met verdachte. Verdachte heeft ook in zijn vrije tijd contact met deze (slachtoffer 3). Verdachte en (slachtoffer 3) zijn meerdere malen samen op pad geweest, ze gingen daarbij ook wel eens naar het (adres) . Zowel verdachte als (slachtoffer 3) verklaren dat verdachte autorijles aan de destijds minderjarige (slachtoffer 3) heeft gegeven.
Op 22 februari 2010 doet (slachtoffer 3) aangifte van ontuchtige handelingen door verdachte. Hij verklaart dat het begon met het wrijven over de rug of over de arm terwijl dat helemaal niet nodig was. Dit gebeurde tijdens het varen terwijl er ook wel eens anderen bij waren. Ook gebeurde het in de caravan van verdachte dat verdachte aan het lichaam van (slachtoffer 3) zat. In die tijd gaf verdachte ook autorijles aan (slachtoffer 3).
(slachtoffer 3) verklaart dat verdachte meestal naar het (adres) reed en dan ergens op een afgelegen plek ging staan. Het is meerdere keren gebeurd dat verdachte dan aan het been van (slachtoffer 3) ging wrijven, of verdachte zat aan het hoofd of de arm van (slachtoffer 3). Later begon verdachte met het wrijven aan het been van (slachtoffer 3), waarna hij omhoog ging naar het geslachtsdeel van (slachtoffer 3). Verdachte betaste over de kleding de penis van (slachtoffer 3).
Ook is het voorgekomen dat verdachte zich ging aftrekken, terwijl hij naast (slachtoffer 3) zat. Verdachte deed dat openlijk zodat (slachtoffer 3) de blote penis van verdachte kon zien. Verdachte probeerde daarbij (slachtoffer 3) steeds over te halen om dat ook te doen. (slachtoffer 3) verklaart dat hij dat ook wel heeft gedaan. (slachtoffer 3) en verdachte trokken zich dan tegelijkertijd af. Verdachte zat daarbij met zijn andere hand bij de penis van (slachtoffer 3) te voelen.
Het is vaker voorgevallen dat verdachte (slachtoffer 3) in die situatie ook ging aftrekken. Verdachte heeft ook aan (slachtoffer 3) gevraagd of hij een kusje op de penis van (slachtoffer 3) mocht geven. Dat heeft (slachtoffer 3) toegelaten. Toen ging verdachte ineens verder en ging hij (slachtoffer 3) pijpen. Ook dat heeft (slachtoffer 3) toegelaten. Verdachte deed dat soort dingen altijd als (slachtoffer 3) alleen met hem meeging. Dat gebeurde een paar keer in de week.
Één keer is het verder gegaan toen verdachte vroeg of (slachtoffer 3) anale seks met hem wilde, dat heeft (slachtoffer 3) ook gedaan. (slachtoffer 3) is toen met zijn penis de anus van verdachte binnengedrongen. Dit heeft zich ook in het (adres) afgespeeld. Omdat (slachtoffer 3) zich later niet goed voelde over wat er was gebeurd, wilde hij verdachte een tijdje niet zien. Later is (slachtoffer 3) wel weer met verdachte mee geweest en toen zijn de andere seksuele handelingen ook weer begonnen. Bijna alle seksuele handelingen zijn gebeurd vóór zondag 19 januari 2003. (slachtoffer 3) was toen 14 jaar oud.
Op 24 februari 2010 dient (slachtoffer 3) een schriftelijke klacht in voor zover het seksueel misbruik door verdachte is gepleegd voor 1 oktober 2002.
Verdachtes verklaring betreffende zijn autoritjes en uitstapjes met (slachtoffer 3) naar het (adres) komt overeen met de aangifte van (slachtoffer 3). Daar waar (slachtoffer 3) belastend heeft verklaard over gedragingen van verdachte, ontkent verdachte echter elke beschuldiging van seksueel misbruik. Volgens verdachte heeft (slachtoffer 3) deze verhalen verzonnen en is hij slechts sensatiebelust.
Wel heeft verdachte zowel in zijn verhoor bij de politie, als in zijn verhoor bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting erkend dat (slachtoffer 3) zich in bijzijn van verdachte heeft afgetrokken. Weliswaar heeft verdachte tevens verklaard dat verdachte niet wilde dat (slachtoffer 3) dit deed, maar de rechtbank hecht hieraan geen geloof. Immers ook uit de verklaring van (slachtoffer 3) blijkt dat (slachtoffer 3) zich in bijzijn van verdachte heeft afgetrokken en dit op het moment dat hij dat deed ook wel lekker vond ; hiermee vindt de aangifte van (slachtoffer 3), voor zover deze verklaart over het gelijktijdig aftrekken van verdachte en (slachtoffer 3) en het voelen aan de penis van (slachtoffer 3) door verdachte, steun in de verklaring van verdachte. Gezien het feit dat (slachtoffer 3) in zijn aangifte een eigen aandeel erkent, acht de rechtbank deze verklaring van (slachtoffer 3) geloofwaardig. Hierbij overweegt de rechtbank nog dat het als zeer onaannemelijk moet worden beschouwd dat een jongen van 14 jaar zich gaat masturberen (of daartoe aanstalten maakt) in de aanwezigheid van een volwassene in de leeftijd van verdachte, zonder dat daarbij sprake is van een onderliggende seksuele verstandhouding.
Het feit dat (slachtoffer 3) na een incident in 2003, waarbij verdachte door de politie is aangehouden terwijl hij samen met (slachtoffer 3) in een auto zat, geen aangifte heeft gedaan tegen verdachte doet hier niets aan af. Immers, het enkele feit dat aangever pas in een later stadium aangifte besluit te doen, rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat geen sprake geweest kan zijn van misbruik of een ontuchtige handeling. Evenzo is de aangifte niet minder geloofwaardig, (slachtoffer 3) kan om hem moverende redenen pas later doordrongen zijn geraakt van het belang om aangifte tegen verdachte te doen.
Nu uit het procesdossier niet blijkt dat (slachtoffer 3) voorafgaand aan zijn aangifte contact heeft gehad met (moeder slachtoffer 1) of (naam), staat naar oordeel van de rechtbank deze aangifte los van de andere aangiftes die tegen verdachte zijn ingediend.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat wel degelijk een ontuchtige handeling heeft plaatsgevonden tussen verdachte en (slachtoffer 3). De verklaring van (slachtoffer 3) wordt voor zover voldoende ondersteund door de eigen verklaring van verdachte. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het betasten/voelen van de penis van (slachtoffer 3).
Ten aanzien van de andere seksuele handelingen/gedragingen zoals ten laste gelegd onder 3 overweegt de rechtbank dat deze onvoldoende steun vinden in de verklaring van verdachte of enig ander bewijsmiddel. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 4
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 4 ten laste gelegde feit. Weliswaar heeft aangeefster (slachtoffer 4) een belastende verklaring afgelegd, echter uit de letselverklaring die de aangifte moet ondersteunen blijkt dat het geconstateerde letsel niet specifiek is voor een anale verkrachting. Het letsel kan ook op een andere wijze ontstaan zijn. De letselverklaring kan dientengevolge niet dienen tot het bewijs van het onder 4 ten laste gelegde. Nu alleen sprake is van een aangifte die overigens niet ondersteund wordt door ander bewijs, is het onder 4 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 4 ten laste gelegde feit. Aangeefster (slachtoffer 4) doet aangifte van een verkrachting die gepleegd is in de periode van 1992 tot 2003. In het procesdossier bevinden zich geen ondersteunende verklaringen en verdachte ontkent het hem ten laste gelegde onder 4. Uit de medische informatie kan niet volgen dat het geconstateerde letsel veroorzaakt is door de gedraging zoals onder 4 ten laste is gelegd.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie, verdachte en zijn raadsman is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van (slachtoffer 2) niet door enig ander bewijs ondersteund wordt. Nu verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit ontkent, is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder 4 heeft gepleegd en de rechtbank zal de verdachte daarvan vrijspreken.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij in de periode van 5 augustus 2000 tot en met 19 januari 2003 in Nederland, met (slachtoffer 3) (geboortedatm), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit het
- betasten/voelen en wrijven aan/over/van de penis van die (slachtoffer 3).
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen,
strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, te weten feit 1 primair, feit 2 en feit 3, gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 juni 2010;
een de verdachte betreffend Reclasseringsadvies d.d. 16 april 2010 uitgebracht door Reclassering Nederland;
een de verdachte betreffend Pro Justitia Psychiatrisch rapport d.d. 16 april 2010 uitgebracht door drs. J.P.M. van der Leeuw, Klinisch Psycholoog/psychotherapeut;
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ontuchtige handeling ten opzichte van een kind welke de leeftijd van 16 jaren nog niet heeft bereikt. Door zijn gedrag heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de rechtsbescherming van een minderjarige tegen seksuele handelingen van welke aard dan ook en heeft hij daarmee het vertrouwen dat deze minderjarige in volwassenen mocht hebben eveneens ernstig geschaad. De rechtbank rekent dit verdachte aan en overweegt dat een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de ernst van het misdrijf zou miskennen.
Uit het uittreksel justitiële documentatie blijkt dat verdachte weliswaar eerder voor het plegen van misdrijven is veroordeeld echter niet ter zake van zedenmisdrijven. De rechtbank zal hier bij de strafoplegging rekening mee houden.
Blijkens haar advies heeft Reclassering Nederland geen strafadvies kunnen uitbrengen nu verdachte de ten laste gelegde delicten heeft ontkend.
Voorts heeft verdachte geen medewerking willen verlenen aan een psychologisch onderzoek.
Om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan (zeden)misdrijven zal een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd. De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 3 maanden, zal voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van twee jaren.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
De benadeelde partij . (slachtoffer 1) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.932,48 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat aan benadeelde partij wordt toegewezen € 2.264,23 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van datzelfde bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij (slachtoffer 1) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu vrijspraak is bepleit ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van benadeelde partij (slachtoffer 1) heeft betrekking op het onder 1 ten laste gelegde feit. Nu de rechtbank feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen heeft geacht en verdachte van het ten laste gelegde onder 1 vrijgesproken zal worden, is benadeelde partij (slachtoffer 1) niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding.
Voorlopige hechtenis
De strafmaat neemt met zich mee dat verdachte een langere periode in voorlopige hechtenis heeft gezeten dan krachtens dit vonnis gerechtvaardigd is.
BESLISSING
Het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank heft het bevel voorlopige hechtenis van verdachte op, welke beslissing bij afzonderlijke beschikking zal worden geminuteerd.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (slachtoffer 1) in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. A.J. Louter, voorzitter, mrs. F. Koster en M. van Loenen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Botter als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juli 2010.
mr. M. van Loenen voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.