ECLI:NL:RBZLY:2010:BN4219

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
3 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/480405-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van poging tot zware mishandeling met heet vet

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die op 2 juli 2009 in Balkbrug wordt beschuldigd van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een begeleidster van een TBS-kliniek, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 3 augustus 2010 uitspraak gedaan. De verdachte zou opzettelijk heet vet uit een koekenpan naar het slachtoffer hebben gegooid, wat resulteerde in een eerste graads brandwond op de arm van het slachtoffer. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer niet door andere getuigen werden ondersteund. De verdachte verklaarde dat zij het vet niet naar het slachtoffer gooide, maar in de gootsteen. Een getuige bevestigde dat hij alleen een beweging met de koekenpan had gezien, maar niet kon bevestigen wat er precies was gebeurd. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had gepleegd.

Tijdens de zitting op 20 juli 2010 was de verdachte niet aanwezig, maar werd zij vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.M. van Dam. De officier van justitie eiste een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken. De verdediging pleitte voor vrijspraak, wijzend op het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en de getuige niet uitsloten dat de verwondingen van het slachtoffer mogelijk door opspattend vet uit de gootsteen waren veroorzaakt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde, omdat het bewijs niet voldoende was. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een vordering ingediend van € 2000,-, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte was vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. G.P. Nieuwenhuis, met mrs. A.J. Louter en M. van Loenen als leden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.480405-09
Uitspraak: 3 augustus 2010
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
thans verblijvende te (verblijfplaats)
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2010. De verdachte is niet in persoon verschenen en is ter terechtzitting verdedigd door mr. J.M. van Dam, advocaat te ’s-Gravenhage, die heeft verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd.
De officier van justitie, mr. J.P. Scheffer, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 02 juli 2009 te Balkbrug, in de gemeente Hardenberg, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd (slachtoffer) (begeleidster TBS-kliniek), opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet die (slachtoffer) met heet vet uit een
(koeken)pan op/tegen een/de arm heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 02 juli 2009 te Balkbrug, in de gemeente Hardenberg,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer), begeleidster
TBS-kliniek), heet vet uit een (koeken)pan op/tegen een/de arm heeft gegooid,
tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (eerste graads brandwond),
althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht.
BEWIJS
Door de verdediging is ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde betoogd dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank stelt op grond van de stukken, waaronder een proces-verbaal van politie nr. 2009027662-1, het volgende vast.
Aangeefster (slachtoffer) heeft -kort samengevat en zakelijk weergegeven- tegenover de politie verklaard dat verdachte haar, terwijl zij zich met verdachte in de keuken bevond, met een onderhandse beweging heet vet uit een koekenpan heeft toegegooid. (slachtoffer) heeft vervolgens, zo verklaart zij verder, in een reflex haar armen voor haar gezicht gedaan waardoor het vet op haar linkerarm terecht is gekomen en zij een (eerstegraads) brandwond heeft opgelopen. Deze verklaring van aangeefster (slachtoffer) wordt echter op essentiële onderdelen niet door de overige verklaringen ondersteund. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat zij het vet uit de koekenpan niet naar aangeefster (slachtoffer) maar in de gootsteen heeft gegooid. De enige getuige, (naam getuige), heeft blijkens zijn tegenover de politie afgelegde verklaring wel gezien dat verdachte een beweging met de koekenpan maakte, maar heeft verder niet waargenomen wat er toen precies is gebeurd. Daar komt bij dat hij heeft verklaard dat verdachte zich, op het moment dat zij deze beweging met de koekenpan maakte, in de buurt van zowel aangeefster als de gootsteen bevond. Deze verklaring sluit aldus de verklaring van verdachte dat zij het vet in de gootsteen heeft gegooid niet uit. Aangezien tevens niet uit te sluiten is dat de bij aangeefster ontstane verwonding door opspattend vet uit de gootsteen kan zijn veroorzaakt, kan ook hierin geen steunbewijs voor de verklaring van (slachtoffer) en aldus voor het ten laste gelegde worden gevonden.
De officier van justitie heeft voor het bewijs eveneens het op 25 september 2009 gedateerde adviesrapport in het kader van de verlenging van de TBS van verdachte aangedragen. In dit rapport is opgenomen dat verdachte tegenover haar behandelcoördinator en haar psychiater een verklaring over het onderhavige feit heeft afgelegd. Een zodanig rapport strekt tot het geven van informatie over het verloop van de TBS-behandeling en adviseert over de eventuele verlenging daarvan. Mede tegen de achtergrond van de hulpverlenings- en vertrouwensrelatie waarin de hiervoor genoemde personen tot verdachte staan, mag de verklaring van de verdachte in het adviesrapport naar het oordeel van de rechtbank niet als bewijsmiddel voor het onderhavige feit worden gebruikt. Daar komt bij dat de bedoelde verklaring van verdachte zoals weergegeven in dit adviesrapport naar het oordeel van de rechtbank geen bekentenis inhoudt van hetgeen haar in deze zaak wordt verweten.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij, (slachtoffer), heeft ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit een vordering ten bedrage van in totaal € 2000,- ingediend.
Aangezien verdachte van het haar primair en subsidiair ten laste gelegde is vrijgesproken, zal de benadeelde partij gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid onder a, van het Wetboek van Strafvordering niet ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
BESLISSING
Het primair en subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (slachtoffer) in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. A.J. Louter en M. van Loenen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 augustus 2010.