RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/650075-10 (P)
Uitspraak: 3 augustus 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte),
geboren op (geboortejaar)
wonende te (adres)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.H.I.M. Pierik, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. M.J. van Dijck-Jager.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 februari 2010 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend zijn levensgezellin, althans een persoon, te weten (slachtoffer), op/tegen de rug, althans het lichaam heeft geslagen en/of op/tegen de grond heeft gegooid of geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij in of omstreeks augustus-september 2009 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend zijn levensgezellin, althans een persoon, te weten (slachtoffer), in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 18 februari 2010 in de gemeente Zwolle (slachtoffer) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde (slachtoffer) telefonisch (voicemail van het mobiele netwerk) dreigend de woorden toegevoegd: “Ik zou maar ander werk gaan zoeken, ik zou zeker in een andere stad gaan wonen, want ik maak je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat het onder 1 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van hetgeen onder 1 ten laste is gelegd is door de raadsman naar voren gebracht dat er onvoldoende wettig bewijs ten aanzien van verdachte aanwezig is. Verdachte heeft aangeefster slechts een lichte duw gegeven die niet was gericht op het toebrengen van pijn en/of letsel. Verdachte heeft het slachtoffer geduwd om haar na een ruzie het huis uit te geleiden. Daarbij is niet vast komen te staan dat aangeefster als gevolg van een dergelijk duwen pijn en/of letsel heeft ondervonden.
Met betrekking tot hetgeen onder 2 ten laste is gelegd sluit de raadsman zich aan bij het standpunt van de officier van justitie dat verdachte hiervan vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken.
Ten slotte refereert de raadsman zich ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Op 18 februari 2010 wordt door (slachtoffer) (hierna: (slachtoffer)) aangifte gedaan van mishandeling door haar vriend (naam verdachte) (hierna: verdachte).
(slachtoffer) heeft verklaard dat zij gedurende vijftien jaar met verdachte samen is geweest. Gedurende de gehele periode gebruikte verdachte drugs. In het begin was daar volgens (slachtoffer) goed mee te leven, maar vanaf 2009 veranderde verdachte. Hij kreeg angsten en controleerde (slachtoffer) omdat hij dacht dat zij vreemdging. Zijn gedrag werd steeds meer onvoorspelbaar.
Op 18 februari 2010 heeft (slachtoffer) aan verdachte verteld dat zij even naar een vriendin zou gaan. Verdachte werd boos, schold (slachtoffer) uit voor kankerhoer en zei dat zij weg moest gaan en op moest rotten. Vervolgens heeft hij haar met kracht tegen de grond gegooid. (slachtoffer) bleef even liggen, zij was erg emotioneel. Vervolgens is zij opgestaan maar niet weggelopen. Verdachte gaf haar toen twee harde klappen op haar rug. Zij heeft verklaard dat verdachte erg sterk is, en dat het erg zeer deed. (slachtoffer) was bang dat verdachte door het lint zou gaan. Zij heeft het huis verlaten.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij zich op 18 februari 2010 depressief voelde. Hij kreeg ruzie met (slachtoffer) omdat hij haar niet helemaal vertrouwde. Volgens verdachte had dat te maken met zijn stemmingen en zijn gebruik van speed.
Verdachte kreeg genoeg van (slachtoffer), pakte haar vast en duwde haar richting de deur. Toen hij zag dat (slachtoffer) bleef staan werd het hem teveel en vond hij dat ze echt weg moest wezen. Daarom heeft hij haar weer geduwd waarna (slachtoffer) zich volgens verdachte expres heeft laten vallen. Hij kan zich niet voorstellen dat hij (slachtoffer) heeft geslagen. Verdachte denkt dat (slachtoffer) een duw als een klap heeft geïnterpreteerd. Als hij boos is kan hij bedreigend overkomen.
De rechtbank overweegt dat vast staat dat verdachte (slachtoffer) heeft geduwd en dat zij vervolgens op de grond is gevallen. De verklaring van verdachte dat (slachtoffer) niet tengevolge van deze duw op de grond terecht is gekomen maar zich expres zou hebben laten vallen, is, gezien de gehele context waarbinnen het gebeurde zich heeft afgespeeld, naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat verdachte zelf ook geen redelijke uitleg heeft kunnen geven van de reden waarom (slachtoffer) zich zou hebben laten vallen. De rechtbank gaat er aldus vanuit dat verdachte (slachtoffer) tegen de grond heeft geduwd. De rechtbank acht het hierbij aannemelijk dat (slachtoffer), zoals zij heeft verklaard, ten gevolge hiervan pijn heeft ondervonden. Gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden waaronder het duwen tegen de grond blijkens de verklaringen van verdachte en (slachtoffer) heeft plaatsgevonden, is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat hierbij sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet van verdachte op de mishandeling van (slachtoffer).
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Blijkens de aangifte van (slachtoffer) heeft verdachte haar in de zomer van 2009 (medio augustus-september) in het gezicht geslagen. Ook heeft hij haar diverse malen geduwd. Hij heeft haar geslagen omdat zij teveel lawaai maakte. Verdachte was emotioneel en boos.
Verdachte heeft ontkend (slachtoffer) te hebben geslagen.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van (slachtoffer) onvoldoende wettig en overtuigend bewijs oplevert waardoor de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel is dat niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit kan worden gekomen. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit ten laste gelegde feit vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Blijkens de aangifte van (slachtoffer) heeft zij in de avond van 18 februari 2010 om 22.37 uur, 22.39 uur, 22.42 uur en 22.46 uur voicemail-berichten van verdachte ontvangen. In het bericht van 22.46 uur wordt gezegd: “Ik zou maar ander werk gaan zoeken, ik zou zeker in een andere stad gaan wonen, want ik maak je dood”.
De stem van verdachte op deze voicemails wordt door verbalisant (naam) herkend. Hij had verdachte eerder een verhoor afgenomen.
Ter zitting heeft verdachte bekend de voicemails te hebben ingesproken. Hij was overstuur en boos omdat hij geen contact met (slachtoffer) kon krijgen.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van feit 3 sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- de bekennende verklaring van verdachte ;
- het proces-verbaal van aangifte van (slachtoffer) ;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant (naam)
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1.
hij op 18 februari 2010 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend zijn levensgezellin, te weten (slachtoffer), tegen de grond heeft geduwd, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 18 februari 2010 in de gemeente Zwolle (slachtoffer) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde (slachtoffer) telefonisch (voicemail van het mobiele netwerk) dreigend de woorden toegevoegd: “Ik zou maar ander werk gaan zoeken, ik zou zeker in een andere stad gaan wonen, want ik maak je dood”.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het onder 1 bewezene levert op:
Mishandeling begaan tegen zijn levensgezel,
strafbaar gesteld bij de artikelen 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezene levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
DE STRAFBAARHEID
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 weken met een proeftijd van twee jaar en de in het rapport van d.d. 6 juli 2010 van Tactus Reclassering Zwolle bedoelde bijzondere voorwaarden, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu het weer goed gaat tussen verdachte en (slachtoffer), indien een straf moet worden opgelegd een voorwaardelijke straf in de rede ligt, al dan niet met het opleggen van bijzondere voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zijn vriendin mishandeld door haar na een ruzie tegen de grond te gooien. Door dit handelen heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn vriendin en heeft hij haar pijn toegebracht. Daarna heeft hij bedreigende voicemailberichten op haar telefoon ingesproken.
De bewezen verklaarde mishandeling en bedreiging hebben op een en dezelfde dag plaatsgevonden in de relationele sfeer. Verdachte en zijn vriendin hebben gedurende vijftien jaar een relatie die negatief werd beïnvloed door het (hard)drugsgebruik van verdachte. Hierdoor ontstond ook een ongelijkwaardigheid in de relatie tussen verdachte en slachtoffer. Het slachtoffer verwerft de inkomsten en heeft een woning. Verdachte heeft een persoonlijkheids- en psychotische stoornis en ADHD. Daarbij heeft hij geen zelfstandige huisvesting, geen dagbesteding en ontbreekt het hem aan een sociaal steunend netwerk. Ter zitting is vast komen te staan dat verdachte inmiddels tot het inzicht is gekomen dat hij moet werken aan het opbouwen van een zelfstandig stabiel leven. Verdachte is gestart met een behandeling bij een forensische polikliniek en is gemotiveerd te werken aan zijn problemen op maatschappelijk, relationeel en verslavingsgebied. Hij woont momenteel elders. De relatie met zijn vriendin is in stand gebleven en zal door middel van ondersteuning met relatietherapie weer geleidelijk aan worden opgebouwd.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank alles afwegend van oordeel dat kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf ter voorkoming van herhaling en het opleggen van algemene en de hierna te noemen bijzondere voorwaarden die verdachte moeten brengen tot het opbouwen van een zelfstandig en stabiel leven.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 6 juli 2010 van Tactus Reclassering Zwolle en met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 18 juni 2010.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
De benadeelde partij (slachtoffer) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 400,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde.
Bij brief van 16 juli 2010 heeft (slachtoffer) deze vordering ingetrokken, zodat deze geen verdere behandeling meer behoeft.
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde.
Het onder 1 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken.
Deze gevangenisstraf zal niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende deze proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Tactus Reclassering Zwolle, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, óók wanneer dit zou inhouden dat verdachte zich gedurende de door Tactus Reclassering Zwolle bepaalde perioden blijft melden zo frequent als Tactus Reclassering Zwolle dit gedurende deze perioden nodig acht (meldingsgebod) en verdachte zich conformeert aan de ambulante behandeling zoals die wordt voorgesteld door de forensische polikliniek JusTact te Zwolle (behandelverplichting), een en ander met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. M. van Loenen, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 augustus 2010.