RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/400159-09 (P)
Uitspraak: 15 juni 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte)
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2009 en 1 juni 2010 te Zwolle.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.C.F. Kooijmans, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. C.C.S. Bordenga-Koppes.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 juni 2009 te Zwolle door geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) (slachtoffer) heeft gedwongen tot het ondergaan van
(een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die (slachtoffer), hebbende verdachte die
(slachtoffer) gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis
en/of vinger(s) in de vagina van die (slachtoffer) duwde/bracht, en bestaande
dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld
of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- misbruik en/of gebruik heeft gemaakt van zijn, verdachtes, fysieke
overwicht en/of
- die (slachtoffer) één of meermalen heeft vastgepakt en/of opgetild en/of
(vervolgens) één of meermalen naar de slaapkamer heeft gevoerd en/of gebracht
en/of geduwd en/of (vervolgens)
- die (slachtoffer) één of meermalen op een bed heeft gelegd/geduwd en/of
(daarbij) haar broek, onderbroek en/of schoenen heeft uitgetrokken en/of
(vervolgens)
- op het lichaam van die (slachtoffer) is gaan liggen en/of (daarbij) de/een
hand(en) van die (slachtoffer) heeft vastgepakt en/of (op de rug) vastgehouden
en/of (vervolgens) heeft getracht de mond van die (slachtoffer) af te plakken met
tape, althans zijn, verdachtes, hand op/tegen de mond van die (slachtoffer) heeft
geduwd en/of gedrukt, en/of (aldus) voor die (slachtoffer) een bedreigende
situatie heeft doen ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht
2.
hij één of meermalen op of omstreeks 17 augustus 2008 te Zwolle door geweld of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) (slachtoffer) (telkens) heeft gedwongen tot het
ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die (slachtoffer), hebbende
verdachte die (slachtoffer) één of meermalen gedwongen te dulden dat
verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die (slachtoffer)
duwde/bracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of
die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin
dat verdachte misbruik en/of gebruik maakte van zijn, verdachtes, fysieke
overwicht en/of de pyama van die (slachtoffer) heeft stukgetrokken en/of uitgetrokken
en/of (vervolgens) op het lichaam van die (slachtoffer) (die op haar buik lag) is
gaan liggen en/of (aldus) voor die (slachtoffer) een bedreigende situatie heeft
doen ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 03 mei 2008 te Zwolle opzettelijk mishandelend zijn
levensgezel, althans een persoon, te weten (slachtoffer), krachtig op/tegen
haar (rechter)bovenbeen en/of arm(en) heeft getrapt en/of geschopt en/of
gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1:
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte ter terechtzitting heeft bekend en dat sprake is van een aangifte door het slachtoffer, mevrouw (slachtoffer).
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Wel heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat tussen de poging van verdachte om de mond van het slachtoffer met tape af te plakken en de ten laste gelegde verkrachting, een pauze heeft gezeten. Tijdens deze pauze is het slachtoffer naar het toilet gegaan. De feitelijkheden die zich voor deze pauze hebben voorgedaan kunnen niet worden gekwalificeerd als ‘geweld of andere feitelijkheid’ als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De poging om de mond van (slachtoffer) af te plakken is derhalve niet direct aan de ten laste gelegde verkrachting voorafgegaan en evenmin onlosmakelijk aan de tenlastegelegde verkrachting verbonden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het standpunt van de raadsman aldus dat hij kennelijk heeft bedoeld dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken voorzover is tenlastegelegd dat verdachte heeft geprobeerd de mond van (slachtoffer) af te plakken met tape.
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Op donderdag 4 juni 2009 gaat (slachtoffer) in de woning van verdachte aan (adres) naar boven om daar een brief op te halen. Verdachte komt achter (slachtoffer) aan en tilt (slachtoffer) op om haar te knuffelen. Vervolgens gaat verdachte met (slachtoffer) naar de slaapkamer. In de slaapkamer gekomen legt verdachte (slachtoffer) op bed en wil met haar gaan knuffelen. Verdachte gaat met zijn hele lichaam op (slachtoffer) liggen. Het lukt (slachtoffer) om van het bed af te komen, maar op het moment dat (slachtoffer) opstaat, maakt verdachte haar broek los en doet hij de broek en de schoenen van (slachtoffer) uit. (slachtoffer) zegt tegen verdachte dat ze niet wil en dat ze naar het toilet moet.
Verdachte pakt (slachtoffer) wederom vast en legt haar op bed. Hij houdt daarbij met één hand de handen van (slachtoffer) op haar rug. Verdachte pakt vervolgens een rol tape en probeert hiermee de mond van (slachtoffer) af te plakken om te voorkomen dat ze gaat schreeuwen. Dit lukt niet.
Na de poging haar mond dicht te plakken met tape, krijgt (slachtoffer) van verdachte de gelegenheid om beneden naar het toilet te gaan. (slachtoffer) loopt, gekleed in een onderbroek en t-shirt, naar het toilet en verblijft daar enkele minuten met de deur op slot. (slachtoffer) overweegt op dat moment om uit het wc-raam om hulp te schreeuwen, maar ze durft dit niet uit angst dat verdachte dan de toiletdeur zal forceren. (slachtoffer) heeft verdachte naar beneden horen komen. Na enige tijd besluit (slachtoffer) toch maar de deur van het toilet weer te openen. Als (slachtoffer) uit het toilet komt, staat verdachte bij de deur. Hij zegt tegen (slachtoffer) dat ze mee naar boven moet gaan, des te sneller zou het voorbij zijn. Verdachte tilt haar op en neemt haar mee naar boven. Daar aangekomen legt verdachte (slachtoffer) wederom op bed. (slachtoffer) doet direct de onderbroek van (slachtoffer) uit. (slachtoffer) huilt de hele tijd en zegt dat ze niet wil. Hierop duwt verdachte vinger(s) in de vagina van (slachtoffer) en daarna zijn penis.
De rechtbank overweegt dat verdachte door zich aldus te gedragen, vanaf het allereerste moment dat hij naar boven is gegaan en (slachtoffer) heeft vastgepakt, aan (slachtoffer) duidelijk heeft gemaakt dat hij tegen haar zin seks met haar wilde hebben. Verdachte heeft door zijn fysieke overwicht (slachtoffer) meerdere keren gedwongen op het bed te gaan liggen en haar broek en schoenen uitgedaan. Tevens heeft verdachte de handen van (slachtoffer) op haar rug gehouden en vervolgens geprobeerd met tape de mond van verdachte dicht te plakken om te voorkomen dat (slachtoffer) zou gaan schreeuwen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij alleen maar heeft gedreigd met het dichtplakken van de mond van verdachte maar dat ze daardoor wel is opgehouden met schreeuwen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat (slachtoffer) geen moment onder voornoemde invloedsfeer van verdachte vandaan is geweest. Ook toen zij een korte tijdspanne beneden op het toilet doorbracht kon zij zich niet onttrekken aan de dreigende aanwezigheid van verdachte en de druk die hij op haar uitoefende. Tijdens het toiletbezoek durft (slachtoffer) niet om hulp te schreeuwen uit angst dat verdachte ((slachtoffer) hoort hem naar beneden toe komen) de deur van het toilet zal forceren. De poging tot het dichtplakken van de mond van (slachtoffer) heeft bijgedragen aan de psychische druk die verdachte door zijn gedrag op (slachtoffer) heeft uitgeoefend, hetgeen blijkt uit het feit dat (slachtoffer), na de mislukte poging van verdachte om haar mond dicht te plakken, stopt met schreeuwen. Uit de door (slachtoffer) afgelegde verklaring blijkt dat ze vóór het moment dat ze naar het toilet ging in paniek raakte en zich gedwongen voelde zich niet meer tegen verdachte te verzetten. Op het moment dat (slachtoffer) uit het toilet komt staat verdachte bij de deur en geeft hij aan (slachtoffer) te kennen dat ze met hem mee moet komen naar boven. (slachtoffer) wordt door verdachte mee naar boven genomen en vervolgens vindt de verkrachting plaats.
De rechtbank is, anders dan de raadsman van verdachte, van oordeel dat al het geweld en de feitelijkheden voorafgaand aan het toiletbezoek van (slachtoffer) direct hebben bijgedragen aan de tenlastegelegde verkrachting en dientengevolge kwalificeert de rechtbank de poging tot dichtplakken van de mond van (slachtoffer) als geweld of andere feitelijkheid in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 is tenlastegelegd.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2:
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2 sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359 lid 3, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
- De bekennende verklaring van verdachte.
- De aangifte van (slachtoffer).
- Het proces-verbaal van verhoor van (slachtoffer).
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 3:
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte ter terechtzitting heeft bekend en dat sprake is van een aangifte door het slachtoffer, (slachtoffer).
Het standpunt van de verdediging
Verdachte bekent weliswaar dat hij (slachtoffer) heeft geschopt, echter hij ontkent dat hij haar met ‘kisten’ aan heeft geschopt. De verdediging heeft zich voor wat betreft het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft bekend dat hij op 3 mei 2008 zijn levensgezel (slachtoffer) heeft mishandeld door haar te schoppen. Tevens verklaart verdachte dat hij een bloeduitstorting op het been van (slachtoffer) heeft gezien. (slachtoffer) verklaart over de mishandeling dat, tengevolge van het afweren, haar arm helemaal blauw was. Voorts verklaart (slachtoffer) dat verdachte heeft geschopt met ‘kisten’ aan en dat ze later een afdruk van een schoen op haar been had staan. De zus van (slachtoffer) heeft ten overstaan van de politie eveneens verklaard dat zij een afdruk van een schoen heeft gezien op het been van (slachtoffer). In het dossier bevindt zich echter geen letselverklaring van een arts waaruit blijkt dat (slachtoffer) een afdruk van een schoen op haar been had staan. In de letselrapportage van de GGD wordt gemeld dat op 7 mei 2008 een huisarts blauwe plekken op de armen en benen van (slachtoffer) heeft geconstateerd, echter deze blauwe plekken zijn niet nader onderzocht en zodoende niet nader gespecificeerd. De rechtbank overweegt dat hiermee onvoldoende duidelijkheid bestaat over de vraag of verdachte al dan niet met ‘kisten’ heeft geschopt. De rechtbank overweegt dat in het midden kan blijven of verdachte met ‘kisten’ aan heeft geschopt, nu verdachte heeft bekend dat hij heeft geschopt en aan verdachte niet ten laste is gelegd dat hij ‘kisten’ droeg.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 3 is tenlastegelegd.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1.
hij op 04 juni 2009 te Zwolle door geweld of andere feitelijkheden (slachtoffer) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die (slachtoffer), hebbende verdachte die (slachtoffer) gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis en vingers in de vagina van die (slachtoffer) duwde/bracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte:
- gebruik heeft gemaakt van zijn, verdachtes, fysieke overwicht en
- die (slachtoffer) meermalen heeft vastgepakt en/of opgetild en/of vervolgens meermalen naar de slaapkamer heeft gevoerd en/of gebracht en/of geduwd en vervolgens
- die (slachtoffer) meermalen op een bed heeft gelegd/geduwd en daarbij haar broek, onderbroek en schoenen heeft uitgetrokken en vervolgens
- op het lichaam van die (slachtoffer) is gaan liggen en daarbij de handen van die (slachtoffer) heeft vastgepakt en op de rug vastgehouden en vervolgens heeft getracht de mond van die (slachtoffer) af te plakken met tape, en aldus voor die (slachtoffer) een bedreigende
situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij meermalen op 17 augustus 2008 te Zwolle door geweld of andere feitelijkheden (slachtoffer) telkens heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die (slachtoffer), hebbende
verdachte die (slachtoffer) meermalen gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die (slachtoffer) duwde/bracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden telkens hierin dat verdachte gebruik maakte van zijn, verdachtes, fysieke overwicht en de pyama van die (slachtoffer) heeft stukgetrokken en vervolgens op het lichaam van die (slachtoffer) (die op haar buik lag) is gaan liggen en aldus voor die (slachtoffer) een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
3.
hij op 03 mei 2008 te Zwolle opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten (slachtoffer), krachtig tegen haar rechterbovenbeen en arm heeft getrapt waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Feit 1:
Verkrachting,
strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2:
Verkrachting, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3:
Mishandeling terwijl het feit wordt begaan tegen zijn levensgezel,
strafbaar gesteld bij artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd dat als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt dat hij een behandeling dient te volgen bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord te Zwolle.
Daarnaast heeft de officier van justitie ten aanzien van verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf gevorderd voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Verdachte heeft zijn delicten gepleegd in een periode dat hij onder invloed was van drank, drugs, depressie en ADHD. Omdat bij verdachte sprake is van langdurige problematiek is een persoonlijkheidsonderzoek uitgevoerd waaruit is gebleken dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is voor de hem ten laste gelegde feiten. In afwijking van de richtlijnen heeft de officier van justitie niet gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, nu verdachte reeds gedurende zes maanden heeft aangetoond zich aan de voorwaarden van de reclassering te houden en gemotiveerd blijkt om behandeling te ondergaan. De ernst van het feit vraagt wel een hoge voorwaardelijk veroordeling ter voorkoming van herhaling van dergelijke delicten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de ten laste gelegde feiten niet volledig kunnen worden toegerekend aan verdachte. In de rapportages van de psycholoog en de psychiater die verdachte hebben onderzocht wordt geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en ADHD. Verdachte heeft het meeste baat bij gerichte hulpverlening. Dientengevolge bepleit de raadsman van verdachte een groot deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, al dan niet in combinatie met bijzondere voorwaarden. Een beperkte onvoorwaardelijke werkstraf zou kunnen volstaan gegeven de omstandigheden waaronder het delict tot stand is gekomen en gezien het feit dat verdachte en zijn levensgezel inmiddels weer bij elkaar zijn en samen een toekomst op willen bouwen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend Vroeghulp interventie rapport van Tactus Reclassering Zwolle, d.d. 9 juni 2009;
- een de verdachte betreffend Traject Consult van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, d.d. 12 juni 2009;
- een de verdachte betreffend Pro Justitia Psychiatrisch Onderzoek, opgemaakt door psychiater dr. J.J. van Egmond, d.d. 21 augustus 2009;
- een de verdachte betreffend Pro Justitia Psychologisch Onderzoek, opgemaakt door klinisch psycholoog drs. A.K. Wieringa, d.d. 25 augustus 2009;
- een de verdachte betreffend Voorlichtingsrapport van Tactus Reclassering Zwolle d.d. 15 september 2009;
- een de verdachte betreffend Afloopbericht Gedragsinterventie GGZ-Leefstijltraining van Tactus Reclassering Zwolle, d.d. 22 januari 2010;
- een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 mei 2010;
- een de verdachte betreffend Reclasseringsadvies (beknopt) van Tactus Reclassering Zwolle d.d. 28 mei 2010.
Verdachte heeft zich drie maal schuldig gemaakt aan verkrachting en eenmaal aan mishandeling van (slachtoffer), zijn levensgezel. Derhalve zijn deze delicten gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten die (slachtoffer). Dergelijke delicten hebben grote impact op een slachtoffer en zorgen voor onrust in de maatschappij. De rechtbank overweegt dat dergelijke delicten in beginsel een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigen.
Uit het persoonlijkheidsonderzoek dat ten aanzien van verdachte is opgemaakt door psychiater van Egmond en psycholoog Wieringa, blijkt, onder andere, dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden gehouden ten aanzien van de delicten die hij heeft gepleegd. De rechtbank zal daar bij het opleggen van haar straf rekening mee houden.
In het voorlichtingsrapport van 15 september 2009 van Tactus Reclassering Zwolle is, gezien de ernst van de feiten en de ernstige problematiek van verdachte, geadviseerd om verdachte onder reclasseringstoezicht te stellen en een aanvang te maken met een ambulante behandeling. Op grond van dit advies heeft de rechtbank op 15 september 2009 het onderzoek ter terechtzitting voor de duur van zes maanden aangehouden en is verdachte geschorst uit de voorlopige hechtenis onder de voorwaarde dat verdachte zich zou stellen onder reclasseringstoezicht. Tevens diende een start gemaakt te worden met een ambulante behandeling ten aanzien van de bij verdachte geconstateerde problematiek.
Uit het Reclasseringsadvies van 28 mei 2010 van Tactus Reclassering Zwolle blijkt dat verdachte alle afspraken is nagekomen die met hem zijn gemaakt in het kader van het reclasseringscontact, dit betreffen zowel de afspraken met Tactus Reclassering als de afspraken met Ambulante Forensische Psychiatrie Noord. Verdachte heeft zich bovendien in de periode van september 2009 tot en met mei 2010 behandelbaar en begeleidbaar opgesteld. Tactus Reclassering adviseert dientengevolge dat het wenselijk is om, na een eventuele veroordeling, de behandeling ten aanzien van verdachte voort te zetten in het kader van regulier reclasseringstoezicht. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij inderdaad gemotiveerd is om behandeling te ondergaan. Verdachte en (slachtoffer) hebben ondertussen hun leven samen weer opgepakt en richten zich op hun gezamenlijke toekomst.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman van verdachte, van oordeel dat verdachte baat heeft bij behandeling en toezicht en dat een vrijheidsbenemende straf van een langere duur dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis, de behandeling van verdachte zou doorkruisen. De rechtbank acht een dergelijke doorkruising van de behandeling onwenselijk. Dientengevolge zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, te weten 104 dagen, niet te boven gaat.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf met een lange proeftijd passend en geboden is en wel vanwege het volgende.
Ten aanzien van de problematiek van verdachte overweegt de rechtbank dat verdachte, onder andere, reeds meerdere jaren verslaafd is aan het gebruik van alcohol. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij de bewezenverklaarde delicten heeft gepleegd onder invloed van alcohol. Uit het door Tactus Reclassering Zwolle opgestelde Reclasseringsadvies van 28 mei 2010 blijkt dat verdachtes alcoholgebruik door Ambulante Forensische Psychiatrie Noord wordt gezien als een belangrijke risicofactor voor recidive. Tevens is bij verdachte sprake van een persoonlijkheidsstoornis en andere problematiek.
De rechtbank is van oordeel dat, indien verdachte ten aanzien van zijn gediagnosticeerde problematiek onvoldoende begeleid en/of behandeld wordt, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank kent hieraan groot gewicht toe.
Naar het oordeel van de rechtbank is, bij oplegging van een voorwaardelijke straf, dientengevolge een proeftijd van een langere duur dan twee jaar gerechtvaardigd ten einde voor een langere periode toezicht en controle op verdachte te kunnen houden.
Gezien het hiervoor overwogene zal de rechtbank, naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 104 dagen, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden opleggen, met een proeftijd van 3 jaar. Voorts is de rechtbank van oordeel dat aan de proeftijd bijzondere voorwaarden verbonden dienen te worden, bestaande uit verplicht reclasseringscontact en het ondergaan van een ambulante behandeling bij Ambulante Forensische Psychiatrie Noord of soortgelijke instelling.
Nu Tactus Reclassering Zwolle in haar strafadvies geen contra-indicaties ten aanzien van een werkstraf heeft gesignaleerd, is de rechtbank van oordeel dat, naast de gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, uit het oogpunt van vergelding ook een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden is.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
A: een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden en 104 (honderd en vier) dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 18 (achttien) maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Tactus Reclassering, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende deze periode nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts wordt als bijzondere voorwaarde gesteld dat verdachte gedurende de proeftijd dient mee te werken aan een ambulante behandeling bij Ambulante Forensische Psychiatrie Noord te Zwolle of een soortgelijke instelling, zulks zolang Tactus Reclassering of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt.
B: een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderd en veertig) uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. S.M. Milani, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en M. van Loenen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Botter als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2010.
mr. G.P. Nieuwenhuis voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.