RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.400045-09
Uitspraak: 25 mei 2010
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
Postadres: (postadres)
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2010. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer.
De officier van justitie, mr. M. van Dijck-Jager, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden conform het reclasseringsrapport.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 augustus 2008 te Zwolle opzettelijk brand heeft gesticht in de keuken van een woning, gelegen aan de (adres), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk zijn spijkerbroek en/of (een) de(e)l(en) van zijn lichaam overgoten met lampenolie, althans met een brandbare en/of vluchtige vloeistof en/of (daarbij) die spijkerbroek en/of die lampenolie, althans die brandbare en/of vluchtige vloeistof met een aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een
spijkerbroek en/of lampenolie, althans een brandbare en/of vluchtige vloeistof, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het interieur van de keuken en/of een buitendeur van voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor (het interieur van) voornoemde woning en/of de naastgelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die naastgelegen woning(en) bevindende (één of meerdere) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
Met betrekking tot het ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat hij twijfels heeft bij het aanwezig zijn van opzet. Uit het dossier komt volgens hem onvoldoende naar voren in hoeverre verdachte inzicht in de draagwijdte van zijn handelingen én de mogelijke gevolgen daarvan had. Dit zou vrijspraak tot gevolg kunnen hebben.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken aangezien uit het dossier onvoldoende is gebleken dat er sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor (een) ander(en).
Met betrekking tot de bovengenoemde verweren overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht op grond van de voorhanden bewijsmiddelen en uit hetgeen bij de behandeling ter terechtzitting naar voren is gebracht, bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de brandstichting. Verdachte wilde zichzelf van het leven beroven. Hij heeft daarvoor naar eigen zeggen verschillende mogelijkheden onderzocht – te weten: zich zelf ophangen en zichzelf vergassen – en heeft uiteindelijk ervoor gekozen om zichzelf te overgieten met lampolie en die vervolgens aan te steken.Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af dat verdachte in elk geval tot op zekere hoogte besefte wat hij aan het doen was. Verder volgt uit hetgeen verdachte heeft verteld ook dat hij enig besef heeft gehad van de mogelijke consequenties van zijn handelen omdat hij, voorafgaand aan de brandstichting zelf, de afweging heeft gemaakt zijn hond veiligheidshalve in een andere kamer te plaatsen. De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande de conclusie wettigt dat er geen grond bestaat om aan te nemen dat bij verdacht elk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Zij vindt daarvoor ook steun in de door de beide deskundigen uitgebrachte adviezen. Verdachte heeft welbewust open vuur in aanraking gebracht met zijn met lampenolie overgoten broek. Uit deze wijze van handelen onder de hiervoor geschetste omstandigheden volgt dan ook dat verdachte opzet op brandstichting heeft gehad.
Ten aanzien van het gemeen gevaar voor goederen en het levensgevaar overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het proces-verbaal van de technische recherche is gebleken dat door de brand schade is aangericht aan het plafond in de keuken en dat de brand via het plafond verder is gerold in de richting van de hal. Tevens is in dat rapport beschreven dat de brand via het plafond gemakkelijk had kunnen overslaan naar belendende percelen. De raadsman heeft betoogd dat het proces-verbaal onvoldoende informatie bevat om te kunnen beoordelen of het risico dat aangrenzende woningen in brand zouden vliegen bestond, maar de rechtbank gaat aan dit verweer voorbij. Hierbij is van belang dat de woning van verdachte deel uitmaakt van een flatgebouwcomplex en voorts dat op de bij voornoemd proces-verbaal gevoegde foto’s duidelijk zichtbaar is dat boven het plafond in de keuken een houten constructie aanwezig is. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke constructies brandgevaarlijk zijn. Mede gelet hierop ziet de rechtbank geen grond te twijfelen aan de door de technische recherche getrokken conclusie ten aanzien van het gemeen gevaar voor goederen.
Het voorgaande in aanmerking genomen en ook gelet op het moment waarop verdachte de brand stichtte – namelijk aan het einde van de middag, rond etenstijd, een moment op de dag waarop mensen zich veelal in hun woning bevinden – is daarmee gegeven dat er evenzeer (levens)gevaar voor voor personen was te duchten van deze brandstichting. In dat verband acht de rechtbank nog van belang dat uit de in het dossier aanwezige getuigenverklaringen blijkt dat er in de belendende woningen op nummer (xxx) en (xxx) daadwerkelijk mensen aanwezig waren ten tijde van de brand.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
Hij op 3 augustus 2008 te Zwolle opzettelijk brand heeft gesticht in de keuken van een woning, gelegen aan de (adres), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk zijn broek en delen van zijn lichaam overgoten met lampolie en die broek en die lampolie met een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan het interieur in de keuken en een buitendeur van voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het interieur van voornoemde woning en de naastgelegen woningen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die naastgelegen woningen bevindende personen te duchten was.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Telkens strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 14 april 2010;
- een de verdachte betreffend psychiatrisch Pro Justitia rapport d.d. 28 november 2009 uitgebracht door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus en vast gerechtelijk deskundige;
- een de verdachte betreffend psychologisch Pro Justitia rapport d.d. 24 november 2009 uitgebracht door drs. M.G.J. Nijhuis-Quanjel, klinisch psycholoog en vast gerechtelijk deskundige;
- een de verdachte betreffend adviesrapport van Reclassering Nederland d.d. 22 december 2009, uitgebracht door mw. J.H.A. Hakvoort, reclasseringsmedewerker.
Bovengenoemde gedragsdeskundigen zijn beide tot de conclusie gekomen dat er bij verdachte sprake is van (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid. Naar het oordeel van de deskundigen is het gevaar voor recidive (matig) hoog, indien verdachte niet behandeld wordt met medicatie en psychotherapie en niet stopt met methadongebruik. Geadviseerd is een (gedeeltelijke) voorwaardelijke detentie met als bijzondere voorwaarden verplichte reclasseringstoezicht en ambulante behandeling op te leggen. Reclassering Nederland ondersteunt deze conclusie en het strafadvies.
De rechtbank neemt de in voornoemde onderzoeksrapportages vervatte conclusies betreffende de (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte op de daarvoor in die rapportages bijeengebrachte gronden over en maakt het oordeel van de deskundigen tot het hare.
Bij het vaststellen van de op te leggen straf overweegt de rechtbank dat als strafverzwarende omstandigheid meespeelt, dat de brandstichting heeft plaatsgevonden in een flatwoning, hetgeen een extra gevaarzettende situatie opleverde.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat bij feiten als de onderhavige in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is, zal zij deze thans – gelet op voormelde rapportages en gelet op de omstandigheid dat verdachte binnen het circuit van de ambulante gezondheidszorg is opgenomen, aan continuering van welke behandeling de rechtbank grote waarde hecht – slechts voorwaardelijk opleggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals hierna te melden.
De rechtbank heeft daarbij tevens rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank zal de door de reclassering voorgestelde afzonderlijke verplichting om medicatie te gebruiken niet opleggen wegens het ingrijpende karakter van die voorwaarde en de mogelijke overbodigheid ervan nu dit onderdeel kan uitmaken van de verplichte behandeling bij Dimence of de AFPN.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende de proeftijd te hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts worden als bijzondere voorwaarden gesteld:
- dat verdachte zich laat behandelen bij Dimence Zwolle en/of de AFPN
- en dat verdachte bij het Leger des Heils te Zwolle verblijft en zich houdt aan het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering opstelt.
Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mrs. M. van Loenen en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van L. Pieters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2010.