RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 169380 / KG ZA 10-148
Vonnis in kort geding van 29 april 2010
1. [Naam1],
2. [Naam2],
beiden wonende te [plaats], gelegen in de deelstaat [Staat], [Land],
eisers,
advocaat mr. E. Schoneveld te Amsterdam,
1. [Naam3],
wonende te [Plaats],
advocaat mr. D.J.I. Kroezen te Amsterdam,
2. [Naam4],
wonende te [Plaats],
advocaat mr. J.A. Wesdorp te [Plaats],
3. [Naam kind],
wonende te [Plaats],
bijzonder curator [Naam] [Plaats],
gedaagden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling op 8 april 2010
- de pleitnota van eisers
- de pleitnota van gedaagden sub 1 en 2
- de pleitnota van gedaagde sub 3.
1.2. Zowel eisers als gedaagden sub 1 en 2 zijn niet in persoon maar vertegenwoordigd door een advocaat verschenen. Gedaagde sub 3 is ter zitting vertegenwoordigd door de bijzondere curator.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Eisers zijn woonachtig in [Land] en hebben de [Landelijke] nationaliteit.
2.2. Uit het huwelijk van eisers zijn drie kinderen geboren. Het jo[Naam kind]kind, [Naam kind], is op [datum] 1997 in [plaats], [Land], geboren.
2.3. Op of omstreeks 10 maart 1999 hebben eisers aangifte gedaan bij de politie ter zake vermissing/ontvoering van voormeld kind. De [Landelijke] autoriteiten zijn een grote zoekactie begonnen. Zes maanden nadien heeft de [Landelijke] politie het onderzoek zonder resultaat beëindigd.
2.4. Volgens de [Landelijke] autoriteiten is aan [Naam kind] zeer waarschijnlijk de naam ‘[Naam kind]’ gegeven. Op 10 februari 1999 heeft ene mevrouw [Naam mevrouw] het kind [Naam kind] door middel van een ondertekende afstandsverklaring afgestaan ter adoptie.
2.5. Bij uitspraak van 15 april 2002 heeft deze rechtbank de adoptie uitgesproken van [Naam kind] door gedaagden. Bij deze uitspraak zijn tevens de namen van het kind gewijzigd in [Naam kind].
2.6. In 2005 hebben de [Landelijke] autoriteiten een criminele bende opgerold op verdenking van kinderhandel, te weten het ontvoeren en het ‘verkopen’ van deze kinderen aan [Landelijke] kindertehuizen. Uit het onderzoek van de [Landelijke] autoriteiten is gebleken dat één van deze kinderen vermoedelijk [Naam kind] is. De verdachten hebben verklaard destijds een kind uit de wijk van eisers, [plaats], te hebben ontvoerd. Tevens hebben zij verklaard naar welk kindertehuis de kinderen zijn gebracht en dat zij hiervoor geld hebben ontvangen. Het betrof kindertehuis [Naam kindertehuis]. In juni 2005 zijn de directie en de werknemers van [Naam kindertehuis] gearresteerd op verdenking van kinderhandel en illegale adopties.
2.7. Op 22 en 23 mei 2007 heeft het TV-programma Netwerk aandacht besteed aan de ontvoering van het kind van eisers.
2.8. Naar aanleidingen van de uitzendingen van Netwerk heeft de minister van justitie een onderzoek doen instellen naar:
- het handelen van [Naam] in de periode 1995-2002;
- de rol van het ministerie van justitie in de periode 1995-2002;
- hetgeen zich in [Land] heeft afgespeeld.
Dit onderzoek heeft geleid tot een tweetal rapporten. Het derde rapport dat moet zien op hetgeen zich in [Land] heeft afgespeeld, is nog niet verschenen.
2.9. Op 4 september 2007 heeft de High Court of Judicature in [plaats], [Land], opdracht gegeven aan het [Landelijke] Central Bureau of Investigation (CBI) om in drie internationale adoptiezaken, waaronder een Nederlandse, mogelijke onregelmatigheden te onderzoeken.
2.10. De [Landelijke] autoriteiten hebben eisers ervan op de hoogte gebracht dat hun zoon [Naam kind] zeer waarschijnlijk terecht is gekomen in het adoptiegezin van gedaagden.
2.11. Sinds 2008 heeft er overleg plaatsgevonden tussen de advocaten van gedaagden en de advocaten van eisers. Daarbij is namens eisers aangegeven dat zij een DNA-onderzoek wensen om vast te kunnen stellen of [Naam kind] hun zoon is. Gedaagden zijn niet bereid gebleken mee te werken aan DNA-onderzoek.
2.12. Bij beschikking van deze rechtbank van 26 maart 2010 is [Naam] [Plaats], benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige.
2.13. Op 9 april 2010 is door eisers een verzoekschrift tot het vaststellen van een informatie- en omgangsregeling tussen hen en de minderjarige ingediend.
3.1. Eisers vorderen samengevat - gedaagden te veroordelen hun medewerking te verlenen bij de vaststelling van het ouderschap van eisers ten opzichte van [Naam kind], een en ander door middel van een deskundigenonderzoek naar de DNA-eigenschappen van eisers en [Naam kind] en daartoe al het nodige te verrichten, alsmede daartoe als deskundige te benoemen de manager/het hoofd van de afdeling immunogenetica-vaderschapsonderzoek van de [Naam] te [Plaats], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor elke dag of dagdeel dat gedaagden op enigerlei wijze weigeren de nodige medewerking te verlenen, alsmede gedaagden te veroordelen in de kosten van dit geding en het deskundigenonderzoek.
3.2. Eisers leggen aan hun vordering het volgende ten grondslag. Het is in het belang van [Naam kind], welk belang ingevolge artikel 3 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) een eerste overweging dient te vormen, dat hij zo vroeg mogelijk in zijn leven te weten komt wie zijn biologische ouders zijn. Dat is immers één van de kernelementen van iemands identiteit. Een (adoptie)kind heeft recht op behoud van zijn identiteit, met inbegrip van zijn nationaliteit, naam en familiebetrekkingen (artikel 8 IVRK).
Eisers hebben ook een persoonlijk belang om te weten of zij de biologische ouders zijn van het kind, zulks met het oog op de door hen verzochte informatie- en omgangsregeling.
Bovendien dient toewijzing van de vordering een algemeen belang. De resultaten van het DNA-onderzoek kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het strafrechtelijk onderzoek in [Land].
Eisers stellen spoedeisend belang te hebben bij het gevorderde, temeer nu eiser sub 1 in het ziekenhuis is opgenomen met voedselvergiftiging. Hij vecht momenteel voor zijn leven.
3.3. Alle gedaagden hebben zich beroepen op de niet-ontvankelijkheid van de vordering voor zover deze is gericht tegen de minderjarige [Naam kind]. Gedaagden sub 1 en 2 hebben zich tevens beroepen op de nietigheid van de dagvaarding,
De bijzondere curator heeft namens de minderjarige betwist dat, zoals eisers veronderstellenderwijs aannemen, het in zijn belang is om zo spoedig mogelijk zijn afkomst te weten. Het kind is thans niet bereid mee te werken aan een DNA-test. Hij wil (nog) niet weten of eisers zijn biologische ouders zijn. Hij vreest dat zijn biologische ouders hem op een gegeven moment zullen opeisen. Alleen al de mogelijkheid dat dit zou kunnen gebeuren is voor het kind ondragelijk en verstoort zijn emotionele ontwikkeling.
De bijzondere curator meent dat de kort gedingprocedure zich niet leent voor het in rechte vaststellen van het belang van de minderjarige. De afweging van de betrokken belangen hoort thuis in de bodemprocedure. Eisers hebben ook onvoldoende onderbouwd dat het belang van het strafrechtelijk onderzoek in [Land] een DNA-onderzoek meebrengt.
Gedaagden sub 1 en 2 betwisten primair de door eisers gestelde feiten rond de ontvoering en adoptie van [Naam kind]. Subsidiair stellen zij zich op het standpunt dat dat het IVRK geen rechtstreekse werking heeft. Mochten artikel 3 en 8 IVRK al rechten creëren, dan zeker geen recht om tegen de wil van een kind DNA af te nemen, zonder deugdelijke onderbouwing en zonder onderzoek dat met (juridische, medische en psychologische) waarborgen is omkleed. De vordering is in strijd met het grondrecht van het kind op de onaantastbaarheid van zijn lichaam.
Voorts betwisten gedaagden het spoedeisend belang van eisers bij de vordering. Het kind weet al vanaf zijn zesde dat hij is geadopteerd. Ook wordt betwist dat eiser sub 1 ernstig ziek is.
Tenslotte hebben gedaagden aangevoerd dat DNA-onderzoek leidt tot onomkeerbare gevolgen, hetgeen niet past bij het voorlopige karakter van een kort geding procedure.
3.4. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, zal zoveel nodig bij de beoordeling worden ingegaan.
4. De beoordeling
Nietigheid dagvaarding
4.1. Gedaagden sub 1 en 2 hebben aangevoerd dat de dagvaarding niet voldoet aan de vereisten van artikel 45 lid 3 Rv, omdat de voornamen van eisers ontbreken en de naam en voornaam van gedaagde sub 2 zijn verwisseld. Hierdoor zouden gedaagden onvoldoende informatie hebben verkregen omtrent de identiteit van eisers, waardoor gedaagden onredelijk in hun belangen worden geschaad.
4.2. De rechtbank verwerpt dit beroep. Eisers hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat het bij [bevolkingsgroep] gebruikelijk is dat geen voornamen worden gebruikt. In [Land] is het wel gebruikelijk om bij mannen ook de naam van de vader te vermelden en bij gehuwde vrouwen de naam van hun echtgenoot. Dit is ook geschied in de dagvaarding. Uit de dagvaarding blijkt mitsdien voldoende duidelijk de identiteit van eisers, zodat gedaagden niet geacht kunnen worden in hun belangen te zijn geschaad.
Ontvankelijkheid
4.3. Gedaagden hebben aangevoerd dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering jegens [Naam kind] op grond van het feit dat hij vanwege zijn minderjarigheid niet zelfstandig als procespartij kan optreden. Gedaagden sub 1 en 2 zijn niet mede in hun hoedanigheid als wettelijke vertegenwoordigers van [Naam kind] gedagvaard.
4.4. Dit verweer slaagt. De minderjarigheid van [Naam kind] brengt mee dat hij niet als zelfstandige procespartij in rechte kan worden betrokken. Daarbij komt dat gedaagden sub 1 en 2 niet zijn gedagvaard in hun hoedanigheid als wettelijke vertegenwoordigers van [Naam kind].
4.5. Eisers zijn derhalve niet-ontvankelijk voor wat betreft hun vordering jegens [Naam kind].
Spoedeisendheid
4.6. In dit kort geding is in voldoende mate gebleken van een spoedeisend belang van eisers bij hun vordering.
Rechtens te respecteren belang bij de vordering
4.7. De vraag of sprake is van een rechtens te respecteren belang dient bezien te worden in samenhang met de inhoud en aard van de vordering.
Eisers hebben veroordeling gevorderd van gedaagden om mee te werken aan een DNA-onderzoek bij het kind ten einde zekerheid te verkrijgen over het ouderschap van eisers.
Als hun ouderschap vaststaat, willen zij zo spoedig mogelijk herstel van contact met hun zoon. Hiertoe hebben zij een verzoek om een informatie- en omgangsregeling ingediend. Gedaagden sub 1 en 2 hebben weliswaar betwist dat de zoon van eisers op 10 maart 1999 door een bende kinderrovers zou zijn ontvoerd, alsmede dat de zoon van eisers via een adoptieprocedure bij gedaagden sub 1 en 2 terecht zou zijn gekomen, maar de voorzieningenrechter acht deze blote ontkenning door gedaagden onvoldoende. Gelet op de overgelegde stukken met betrekking tot het politieonderzoek in [Land] en de adoptiebescheiden acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat in ieder geval de mogelijkheid bestaat dat eisers de biologische ouders zijn van het kind.
Eisers hebben aldus een persoonlijk belang te weten of zij de biologische ouders zijn van het kind. Te verwachten is dat met het onderzoek van het DNA van het kind de gewenste zekerheid voor eisers kan worden verkregen, in welke zin dan ook.
4.8. Gelet op het hiervoor overwogene komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat sprake is van een rechtens te respecteren belang van eisers bij hun vordering.
Inhoudelijke beoordeling
4.9. Vervolgens komt de vraag aan de orde of de gevraagde voorziening toewijsbaar is.
4.10. In dit kort geding staan tegenover elkaar, enerzijds het -door eisers veronderstelde- belang van het kind om zo spoedig mogelijk in zijn leven zijn ware afkomst te weten, het belang van eisers om zekerheid te krijgen of zij de biologische ouders zijn van het kind en het algemeen belang dat is gebaat met de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten gepleegd in [Land], anderzijds het belang van het kind zelf (nog) niet te willen weten of eisers zijn biologische ouders zijn en de fundamentele rechten van het kind, zoals die zijn gewaarborgd in de Grondwet en internationale verdragen.
4.11. De voorzieningenrechter is, nog daargelaten de vraag of artikel 3 lid 1 van het IVRK rechtstreekse werking heeft, van oordeel dat de belangen van het kind de eerste overweging moeten vormen. Gebleken is dat partijen sterk van mening verschillen over de vraag wat in deze kwestie het belang van het kind is. Aan eisers kan worden toegegeven dat in het algemeen in het belang van een (adoptie)kind moet worden geacht dat het zo spoedig mogelijk in zijn/haar leven te weten komt wie zijn/haar biologische ouders zijn.
Echter, in het onderhavige geval is dit niet evident. De bijzondere curator heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij van het kind heeft vernomen dat hij op de hoogte is -en voor zover hij zich kan herinneren ook altijd is geweest- van het feit dat hij op jonge leeftijd is geadopteerd en dat hij (nog) niet wil weten wie zijn biologische ouders zijn. Naar de mening van de bijzondere curator wordt deze wens ingegeven door de kennelijke angst bij het kind dat hij, indien vast zou komen te staan dat hij de zoon van eisers is, wellicht naar [Land] moet terugkeren. De bijzondere curator heeft verder aangegeven dat een DNA-onderzoek naar haar mening thans een te grote belasting vormt voor het kind.
Zij heeft geopperd een in adoptiezaken gespecialiseerde psycholoog onderzoek te laten doen naar het specifieke belang van het kind.
De bijzondere curator heeft weliswaar gesteld dat het nu niet in het belang van het kind is om zijn afkomst te kennen, maar de voorzieningenrechter sluit niet uit dat dit wel in zijn belang zou kunnen zijn. Om dit te kunnen bepalen is nader onderzoek door een deskundige nodig. Dit kort geding leent zich daar niet voor. Een dergelijk onderzoek kan wel aan de orde komen in de aanhangig zijnde bodemprocedure betreffende de verzochte informatie- en omgangsregeling.
4.12. Nu in kort geding het belang van het kind niet op eenduidige wijze is vast te stellen, komt de voorzieningenrechter aan een afweging van dit belang tegenover de andere betrokken belangen niet toe.
4.13. De vordering zal derhalve worden afgewezen.
4.14. Gelet op de bijzondere relatie tussen partijen ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij belast blijft met de eigen kosten.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verklaart eisers niet-ontvankelijk in hun vordering jegens gedaagde sub 3,
5.2. wijst het gevorderde af,
5.3. compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij belast blijft met de aan de eigen zijde gevallen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.P. de Haas en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2010.?