RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht – Meervoudige Economische Strafkamer
Parketnr. : 07.996559-07
Uitspraak: 03 mei 2010
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2009 en 19 april 2010. De verdachte is op beide data verschenen, bijgestaan door mr. P.W.H. Stassen, advocaat te Eindhoven.
De officier van justitie, mr. A.L.A.H. de Muij, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1, 2, 3, 4A en B ten laste gelegde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede met aftrek van de periode door verdachte in voorlopige hechtenis doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de volgende goederen worden onttrokken aan het verkeer: de vangmiddelen, klemmen, lokfluitjes en alle resterende in beslag genomen eieren en vogels welke nog niet aan verdachte zijn geretourneerd. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat de in beslag genomen broedmachines verbeurd worden verklaard.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde gesteld dat de aanname dat zijn cliënt illegaal vogels en eieren onder zich heeft gehad met de huidige wetgeving niet aan de pootring kan worden afgezien. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat uit de Flora- en faunawet, de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens (hierna: de Regeling) en het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (hierna: het Besluit) niet voortvloeit dat het verboden is bij een vogel een te grote pootring of een pootring die eigenlijk voor een andere vogelsoort bestemd is aan te brengen. Ook een datering met een ander jaartal is volgens de raadsman niet bij de wet verboden. Volgens de raadsman is zijn cliënt dienaangaande dan ook niet strafbaar.
Voorts is de raadsman van mening dat de determinatie van de vogels en eieren, zoals door deskundige Baptist is uitgevoerd, niet tot het bewijs mag dienen nu zijn verklaringen en vaststellingen volgens de raadsman niet betrouwbaar te achten zijn.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het voornoemde het volgende.
Op grond van het bepaalde in artikel 75, tweede lid van de Flora- en faunawet in samenhang met artikel 5 van het Besluit, voor zover hier relevant, geldt het verbod als bedoeld in artikel 13 van de Flora- en faunawet niet ten aanzien van gefokte vogels behorende tot een beschermde soort, alsmede voor eieren, nesten of producten van die vogels, indien de houder kan aantonen dat de vogels zijn gefokt, of, indien het eieren van die vogels betreft, dat deze van gefokte vogels afkomstig zijn voorzover deze vogels zijn voorzien van een gesloten pootring en registratie heeft plaatsgevonden.
Op grond van het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit wordt onder een gesloten pootring verstaan: een individueel gemerkte, naadloze, ononderbroken ring of manchet, zonder naad of las, waarmee op geen enkele wijze is geknoeid en waarvan het formaat zodanig is dat hij, nadat hij in de eerste levensdagen van de vogel is aangebracht, niet kan worden verwijderd wanneer de poot van de vogel zijn definitieve omvang heeft bereikt.
Deze wettelijke bepalingen bieden naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheid aan een houder de zelf gefokte vogels die in beginsel onder het verbod van de Flora- en faunawet vallen onder de vrijstellingsmogelijkheden die de wet hiertoe onder de genoemde voorwaarden heeft opgenomen, te brengen. De betreffende vogel dient dan geringd en geregistreerd te worden. Ten aanzien van het aanbrengen van de pootring geldt hierbij dat het juiste formaat dient te worden aangebracht zodat de ring, nadat deze in de eerste levensdagen van de vogel is aangebracht, niet meer kan worden verwijderd wanneer de poot de definitieve omvang heeft bereikt.
Wanneer een houder kan aantonen dat de vogels zijn gefokt, geldt dus ten aanzien van die vogels een vrijstelling. Deze vogels moeten dan voorzien zijn van de pootring als hiervoor bedoeld.
Naar het oordeel van de rechtbank berust de lezing van de raadsman dat de wetgeving hierbij ruimte biedt voor het ringen van vogels met ringen die voor andere vogels zijn bedoeld, op een onjuiste interpretatie. Daar doet voorts niet aan af dat niet valt uit te sluiten dat een ring te ruim om de poot van een vogel kan zitten als het een jong dier betreft. Een te ruime ring bij een jonge vogel is deswege dan ook niet in strijd met voornoemde wettelijke bepaling. Onder verdachte zijn echter ook volgroeide vogels met te ruime pootringen aangetroffen, welke in strijd zijn met de bepalingen van bovengenoemde wetgeving.
Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard zich langer dan veertig jaar voor vogels te interesseren en tevens reeds jarenlang vogels fokt.
Gezien het voornoemde is de rechtbank is van oordeel dat van verdachte had mogen worden verwacht de betreffende regelgeving te kennen en die ook na te leven. Voor een andere lezing is naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte.
De rechtbank verwerpt het verweer dienaangaande.
Met betrekking tot de stelling van de raadsman dat deskundige (naam deskundige) als deskundige onbetrouwbaar moet worden geacht overweegt de rechtbank als volgt.
De betwiste deskundige heeft zich beziggehouden met de determinatie van de honderden vogels en eieren die bij verdachte in beslag zijn genomen. De rechtbank stelt vast dat de deskundige reeds dertig jaar ornithologisch verricht. Als methode bij de determinatie in de onderhavige zaak heeft deze deskundige de vogels en eieren gedetermineerd door deze voor zich te nemen en de bevindingen door te geven aan een notulist. Op deze wijze zijn alle vogels en eieren met de betreffende specificaties (Rigan-nummer, documentatienummer, fotonummer, ringnummer, aantal, specifieke omschrijving en kooinummer) op een lijst geordend.
De rechtbank is van oordeel dat zij noch ten aanzien van de deskundigheid van de heer (naam deskundige) noch ten aanzien van de door hem gehanteerde determinatiemethode, twijfelt aan de toereikendheid c.q. juistheid daarvan.
De rechtbank is zich daarbij bewust van de omstandigheid dat bij een determinatie van een omvang als de onderhavige incidenteel een verkeerde conclusie wordt getrokken. Ter terechtzitting heeft verdachte de determinatie en de daaraan door de officier van justitie verbonden conclusie met betrekking tot de legaliteit van een aantal vogels en eieren betwist. Vanwege de mogelijkheid tot verkeerde determinatie is de rechtbank dan ook van oordeel dat ten aanzien van vogels waarvan de officier van justitie deze determinatie en/of de daarop gebaseerde conclusie niet of onvoldoende heeft weten te weerleggen de rechtbank het bezit van deze vogels en eieren niet als verboden zal beoordelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3, 4A en 4B ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring)
1.
Hij op 19 april 2007 en 2 mei 2007 te Kuinre, in de gemeente Steenwijkerland en te of bij Geulle in de gemeente Meerssen, opzettelijk, dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, als bedoeld in artikel 4 van de Flora- en faunawet, te weten kemphanen (Philomachus pugnax), heeft gekocht en verworven en onder zich heeft gehad.
2.
Hij op 15 mei 2007 bij Nieuweschans, in de gemeente Reiderland en te Middelstum, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, als bedoeld in artikel 4 van de Flora- en faunawet, te weten eieren van de roodhalsfuut (Podiceps grisegena), binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en heeft verworven en heeft vervoerd en onder zich heeft gehad.
3.
Hij in de periode van 24 mei 2007 tot en met 25 mei 2007 te Kedichem in de gemeente Leerdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, als bedoeld in artikel 4 van de Flora- en faunawet, te weten eieren van de zwarte stern (Chlidonias Niger), heeft verworven en onder zich heeft gehad.
4A.
Hij op of omstreeks 6 juni 2007 en/of 12 juni 2007, te Geulle in de gemeente Meerssen, opzettelijk, dieren en/of eieren van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort en/of een beschermde uitheemse diersoort, als bedoeld in artikel 4 en/of 5 van de Flora- en faunawet en/of Bijlage A en/of B en/of C van de Verordening (EG) nr. 338/97, laatstelijk gewijzigd middels Verordening (EG) nr. 1332/2005, te weten
een purperreiger (Ardea purpurea) en bontbekplevieren (Charadrius hiaticula) en een kleine plevier (Charadrius dubius) en bonte strandlopers (Calidris alpina) en bosruiters (Tringa glareola) en goudplevieren (Pluvialis apricaria) en groenpootruiters (Tringa nebularia) en grutto’s (Limosa limosa) en kalanderleeuweriken (Melanocorypha calandra) en Kanoetstrandlopers (Calidris canutus) en kemphanen (Philomachus pugnax) en kleine strandlopers (Calidris minuta) en krombekstrandlopers (Calidris ferruginea) en lepelaars (Platalea leucorodia) en oeverlopers (Tringa hypoleucos) en pestvogels (Bombycilla garrulus) en een regenwulp (Numenius phaeopus) en steenlopers (Arenaria interpres) en een steltkluut (Himantopus himantopus) en strandplevieren (Charadrius alexandrinus) en tureluurs (Tringa totanus) en vorkstaartplevieren (Glareola pratincola) en watersnippen (Gallinago gallinago) en zilverplevieren (Pluvialis squatarola) en een zwarte stern (Chlidonias Nige)r en witte kwikstaarten (Motacilla alba) en een kleine bonte specht (Dendrocopos minor) en een tapuit (Oenanthe oenanthe) en een nachtegaal (Luscinia megarhynchos) en een gekraagde roodstaart (Phoenicurus phoenicurus) en Europese kanaries (Serinus serinus) en een vink (Fringilla coelebs) en een groenling (Carduelis chloris) en een barmsijs (Carduelis flammea) en kneuen (Carduelis cannabina) en een appelvink (Coccothraustes coccothraustes) en ringmussen (Passer montanus) en een kuifmees (Parus cristatus) en slobeenden (Anas clypeata)heeft verworven en onder zich heeft gehad.
4B.
Hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 6 juni 2007 te Geulle in de gemeente Meerssen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vals(e) gesloten pootring(en), (elk) (telkens) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift (telkens) echt en onvervalst, en (telkens) opzettelijk dat geschrift voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte (telkens) wist dat dat geschrift bestemd was voor zodanig gebruik, immers heeft hij toen daar (telkens) – niet in gevangenschap geboren en gefokte, maar in het wild/de natuur gevangen – beschermde inheemse en/of uitheemse vogel(s) voorzien van (een) pootring die niet bestemd was voor die vogel en die was voorzien van ringnummer en/of (een) merkteken en/of een landcode die niet voor die vogel en voor de door hem, verdachte, daarmee geringde vogel was afgegeven en dergelijke pootringen daartoe voorhanden had.
Van het onder 1, 2, 3, 4A en 4B meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
1.
Medeplegen van overtreding van artikel 13 van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan,
strafbaar gesteld bij de artikelen 13 en 4 van de Flora- en faunawet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
2.
Medeplegen van overtreding van artikel 13 van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan,
strafbaar gesteld bij de artikelen 13 en 4 van de Flora- en faunawet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
3.
Medeplegen van overtreding van artikel 13 van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan,
strafbaar gesteld bij de artikelen 13 en 4 van de Flora- en faunawet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
4A.
Overtreding van artikel 13 van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan,
strafbaar gesteld bij de artikelen 13 en 4 van de Flora- en faunawet;
4B.
Opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst,
strafbaar gesteld bij artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte is naar eigen zeggen door zijn passie voor vogels meegesleept en heeft meegewerkt aan het leeghalen van nesten van beschermde vogels van verschillend pluimage. Verdachte was zich er van bewust dat hij niet gerechtigd was nesten van eieren en jonge vogels te ontdoen. Samen met zijn medeverdachten heeft verdachte puur en alleen ter bevrediging van de eigen behoefte fors ingegrepen in de natuurlijke omgeving van door de wet beschermde vogelsoorten. Daarbij heeft verdachte geen rekening gehouden met de schade die hij en zijn medeverdachten aan vogels en hun natuurlijke leefomgeving hebben aangebracht. De rechtbank rekent dit verdachte dan ook zwaar aan.
Verdachte heeft ter terechtzitting bepleit een vogelliefhebber te zijn maar heeft door zijn handelen die kwalificatie naar het oordeel van de rechtbank gelogenstraft.
Daarbij heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de verdachte zich, naast de onder 1, 2, 3, 4A en 4B bewezenverklaarde feiten, ook schuldig heeft gemaakt aan vijf soortgelijke feiten, zoals valt af te leiden uit de overige ter kennisneming van de rechtbank gebrachte processen-verbaal van politie, welke zich in het onderhavige dossier bevinden en zoals ook door de verdachte ter terechtzitting zijn bevestigd.
Ondanks dat de rechtbank eveneens rekening zal houden met de omstandigheid dat een periode van 3 jaren is verstreken voordat de zaak door de rechtbank inhoudelijk is behandeld is de rechtbank in dit geval toch van oordeel dat een onvoorwaardelijke straf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank acht evenwel termen aanwezig om in plaats van de door de Officier van Justitie gevorderde gevangenisstraf te komen tot de oplegging van een werkstraf van maximale duur.
De rechtbank is van oordeel dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde broedmachines dienen te worden verbeurdverklaard, omdat het voorwerpen betreft met behulp van welke de bewezen verklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.
De rechtbank is tenslotte van oordeel dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde vogels en eieren die niet reeds aan verdachte zijn geretourneerd, de vangmiddelen, de klemmen en de lokfluitjes dienen te worden onttrokken aan het verkeer, omdat deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de lijst (met nummer 080206.0900.DOC) van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen onder de nummers 440, 441, 442, 443, 444, 447, 448, 449, 450, 451, 476, 477, 542, 544, 547, 548 en 573 aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 33, 36b, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht; de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de Economische delicten en artikel 1 sub b van bijlage 2 Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten.
Het onder 1, 2, 3, 4A en 4B ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 2, 3, 4A en 4B meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 240 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Voorts veroordeelt de rechtbank de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank verklaart verbeurd de broedmachines.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de vogels en eieren die niet reeds aan verdachte zijn geretourneerd, de vangmiddelen, de klemmen en de lokfluitjes.
De rechtbank gelast de teruggave van de nummers 440, 441, 442, 443, 444, 447, 448, 449, 450, 451, 476, 477, 542, 544, 547, 548 en 573 van de lijst (met nummer 080206.0900.DOC) van inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. A.J. Louter en M. van Loenen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 03 mei 2010.
Mr. A.J. Louter voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.