RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.630372-09 (P)
Uitspraak: 20 april 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2010 te Zwolle.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. drs. P.L. Hellinga, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. A.E.M. Doedens.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 oktober 2009 te Arnhem tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (en/of onder meer een
OV-jaarkaart) en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan (slachtoffer), in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan
en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
(slachtoffer), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn medeverdachte(n)
- tegen die (slachtoffer) heeft/hebben gezegd: "Geef me je spullen" en/of
- die (slachtoffer) heeft/hebben vastgepakt en/of een mes, althans een
scherp/puntig voorwerp tegen de nek/hals van die (slachtoffer) heeft/hebben
geduwd/gezet en/of
- tegen de benen en/of het hoofd en/of het lichaam van die (slachtoffer)
heeft/hebben geschopt en/of getrapt;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 07 oktober 2009 tot en met 1 december 2009
in de gemeente Hardenberg en/of Arnhem, in elk geval in Nederland, op
verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) meerdere, althans
één bankpas(sen) (tnv. (slachtoffer)) en/of een bibliotheekpas
en/of een zorgpas heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van die bankpas(sen) en/of bibliotheekpas en/of zorgpas(sen) (telkens)
wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat het (een) door misdrijf
verkregen goed(eren) betrof;
artikel 417bis Wetboek van Strafrecht;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten lastegelegde diefstal met geweld. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van slachtoffer (slachtoffer) en het daarin genoemde signalement van de daders, de verklaring van medeverdachte (medeverdachte 1) met betrekking tot de aanwezigheid van verdachte in Arnhem, alsmede de verklaring van medeverdachte (medeverdachte 2). Met van het slachtoffer gestolen pasjes werd een dag na de beroving een telefoonabonnement afgesloten in een winkel waar ook verdachte aanwezig was. Op het contract van dit telefoonabonnement staat het adres van verdachte vermeld. Bij een huiszoeking in de woning van verdachte is een aantal pasjes toebehorend aan (slachtoffer) aangetroffen. De verklaring die verdachte over de aanwezigheid van de van het slachtoffer gestolen pasjes in zijn woning heeft gegeven acht zij ongeloofwaardig.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft geconcludeerd tot vrijspraak. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat verdachte de ten laste gelegde diefstal met geweld heeft ontkend, en een aannemelijk scenario heeft gegeven dat zijn betrokkenheid bij hetgeen er op de avond van 7 oktober 2009 in Arnhem plaats heeft gevonden uitsluit. Daar komt bij dat de beschuldiging aan het adres van verdachte gebaseerd is op de verklaring van de heer (medeverdachte 1), die als getuige en medeverdachte onbetrouwbaar is. Uit peilgegevens van de mobiele telefoon van verdachte over de maand oktober 2009 blijkt niet dat verdachte op 7 oktober 2009 in de buurt van Arnhem is geweest.
Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte niet voldoet aan het signalement dat door het slachtoffer van de drie daders is gegeven.
Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd, dat de op die avond van het slachtoffer gestolen mobiele telefoon nooit in het bezit van verdachte is geweest.
Ten slotte heeft de raadsvrouw aangegeven dat verdachte stelt niet te hebben geweten dat de pasjes van de heer (slachtoffer) die bij verdachte thuis zijn gevonden, gestolen waren. Volgens verdachte kunnen deze ook gevonden zijn door de jongen die hem ze heeft aangeboden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
(slachtoffer) heeft aangifte gedaan dat hij op 7 oktober 2009 omstreeks 20.15 uur in Arnhem door drie mannen met een heel donkere huidskleur met geweld is beroofd van zijn portemonnee en mobiele telefoon.
Verdachte heeft ontkend op de avond van 7 oktober 2009 in Arnhem te zijn geweest en betrokken te zijn geweest bij de diefstal met geweld .
De rechtbank overweegt in dit verband dat het dossier geen objectieve aanknopingspunten bevat waaruit de aanwezigheid van verdachte op die avond in Arnhem kan worden vastgesteld. De in het dossier beschikbare peilgegevens van de telefoon van een medeverdachte zijn daarvoor op zichzelf genomen ontoereikend, te meer niet daar die gegevens niet op een locatie in Arnhem zijn terug te voeren. Het aantreffen van pasjes van aangever bij verdachte thuis , sluit een andere wijze van verkrijging niet uit.
Daarnaast acht de rechtbank van belang dat met de door medeverdachte (medeverdachte 1) afgelegde en voor verdachte belastende verklaring behoedzaam moet worden omgegaan omdat (medeverdachte 1) medeverdachte is in hetzelfde politieonderzoek en hij gaandeweg dat onderzoek zijn verklaringen een aantal malen heeft bijgesteld. (medeverdachte 1) is voorts in zijn verklaring over een avond waarop hij begin oktober met verdachte en twee medeverdachten in Arnhem is geweest weinig specifiek geweest over de plek waar hij naartoe is gereden. De van de zijde van de rechtbank ter zitting ingebrachte informatie aan de hand van de plattegrond van Arnhem is niet anders te zien dan als een mogelijke interpretatie van de beschikbare dossiergegevens. Daaraan kan echter geen doorslaggevende betekenis worden toegekend nu in elk geval medeverdachte (medeverdachte 1) met die informatie niet geconfronteerd is geweest.
Bij het voorgaande komt dan nog dat aangever slechts een zeer algemene beschrijving heeft weten te geven van degenen die hem hebben beroofd .
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan de diefstal met geweld. Zij zal hem dan ook van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank echter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Op 1 december 2009 heeft huiszoeking bij de verdachte plaatsgevonden. Bij deze huiszoeking zijn in de woonkamer van verdachte een ABN-Wereldpas op naam van (slachtoffer), een klantenpas op naam van (slachtoffer), een ING Betaalpas op naam van (slachtoffer), een Ohra Zorgpas op naam van (slachtoffer) en een bibliotheekpas op naam van (slachtoffer) aangetroffen en in beslag genomen .
Deze pasjes zaten de bewuste avond van 7 oktober 2009 in de portemonnee van
(slachtoffer). Hij heeft verklaard dat zijn broekzakken toen leeg werden gehaald door drie mannen onder bedreiging van een scherp voorwerp in zijn nek. In die broekzakken zat de portemonnee met de pasjes .
Verdachte heeft verklaard dat hij de pasjes, die bij de huiszoeking in zijn woonkamer zijn gevonden, op 8 oktober 2009 op het station in Zwolle van een hem onbekende kleine Nederlandse jongen heeft gekregen. Verdachte heeft verklaard dat die Nederlandse jongen zei dat hij maar moest kijken wat hij er mee kon doen en dat hij zei dat hij er wel telefoons mee kon kopen of zo . Die jongen was daar met een vriend van verdachte ((naam vriend)) en nog een Somalische jongen . Verdachte heeft ter zitting verklaard de pasjes op het station te hebben bekeken en ze toen aan de jongen terug te hebben gegeven. Later bij de bushalte heeft verdachte de pasjes van de jongen aangenomen en in zijn zak gestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de pasjes van een overval afkomstig waren. Hij heeft er verder niet over nagedacht; hij heeft de pasjes aangenomen en thuis in de kast gelegd, aldus verdachte.
Verdachte heeft zich op geen enkele wijze afgevraagd wat de herkomst van de pasjes was die hem werden aangeboden. Gelet echter op het feit dat de pasjes hem door een onbekende werden aangeboden op straat en onder vage omstandigheden, zoals hiervoor is beschreven, is de rechtbank van oordeel dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij in of omstreeks de periode 7 oktober 2009 tot en met 1 december 2009 in de gemeente Hardenberg, in elk geval in Nederland, meerdere bankpassen (tnv. (slachtoffer)) en een bibliotheekpas en een zorgpas, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die bankpassen en bibliotheekpas en zorgpas (telkens) redelijkerwijs moest vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Schuldheling
strafbaar gesteld bij artikel 417 bis, eerste lid onder aanhef sub a, Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 987,19 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - gelet op haar conclusie tot vrijspraak - geen strafmaatverweer gevoerd en ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij geconcludeerd dat deze niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring en strafoplegging zou komen heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de zaak alsnog aan te houden teneinde een reclasseringsrapportage over verdachte op te laten stellen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan heling van diverse pasjes met identiteitsgegevens van (slachtoffer). De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij meerdere pasjes waarop identiteitsgegevens van een andere, hem onbekende, persoon staan vermeld heeft aangenomen en vervolgens onder zich heeft gehouden zonder zich af te vragen wat de herkomst van deze pasjes was. De rechtbank hecht daarbij bijzondere betekenis aan het feit dat zich onder die pasjes ook twee bankpassen en een zorgpas bevonden. Het behoeft geen betoog dat het gemis van dergelijke voor het dagelijks bestaan van essentieel belang zijnde passen, de houder bijzonder ernstig dupeert. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest maar heeft die passen desondanks onder zich gehouden. Dit rekent de rechtbank hem ernstig aan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 februari 2010, waaruit een transactie (januari 2008) en een veroordeling (maart 2008) in verband met diefstallen blijken.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van de door verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte periode van 57 dagen passend is.
Bij deze stand van zaken acht de rechtbank het alsnog opvragen van een reclasseringsrapportage over verdachte niet opportuun.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
De rechtbank zal de benadeelde partij (slachtoffer) in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat verdachte van het feit ten gevolge waarvan de benadeelde partij rechtstreeks schade zou hebben geleden, zal worden vrijgesproken.
Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 57 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank verklaart de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer) niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. M. van Loenen, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2010.