RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.620476-08 (P)
Uitspraak : 6 mei 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[VERDACHTE],
[geboortedatum],
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting Noord-Holland Noord,
locatie Amerswiel te Heerhugowaard.
1. ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg op 26 mei, 17 en 26 augustus, 3 november en 7 december 2009 en 28 januari en 13, 14, 16, 19 en 22 april 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mr. M. Kamper en mr. R.A.E. van Noort, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. M.A. Hupkes, advocaat te Amsterdam, en de verdachte naar voren is gebracht.
De heer [benadeelde partij 2] en mevrouw [benadeelde partij 1] hebben als nabestaanden ter zitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
De verdachte is, na een nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 14 oktober 2008 in de gemeente Amsterdam en/of (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen een of meer kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) ander(en) op of omstreeks 14 oktober 2008 in de gemeente Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een) mededader(s) met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen een of meer kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voorgenoemde [slachtoffer 1] is overleden
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de maand oktober 2008, in de gemeente Amsterdam en/of (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of alleen, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) behulpzaam is geweest door (telkens)
- een afspraak te maken met die [slachtoffer 1] om geld op te halen bij de groentezaak/toko (genaamd Micromarkt) (gelegen aan de [adres]) en/of
- al dan niet in opdracht van die [medeverdachte 2] en/of (een) ander(en) geld uit te betalen aan die [slachtoffer 1] in die groentezaak/toko en/of
- (telkens) telefonisch contact te onderhouden met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of (een) ander(en) en/of (een van) hen op de hoogte te houden van en/of te informeren over de komst en/of aanwezigheid van die [slachtoffer 1] in die groentezaak/toko en/of over de gang van zaken rond de dood van die [slachtoffer 1] en/of
- al dan niet in opdracht van die [medeverdachte 2] en/of (een) ander(en), de dagelijkse/gebruikelijke werkzaamheden in die groentezaak/toko voort te zetten, althans de dagelijkse/gebruikelijke werkzaamheden in die groentezaak/toko te verrichten en/of (aldus) naar derden toe de indruk te wekken dat de dagelijkse/gebruikelijke werkzaamheden in die groentewinkel/toko werden verricht en/of voortgezet (zodat voornoemde [slachtoffer 1] geen onraad zou bespeuren) en/of
- na te laten die [slachtoffer 1] te waarschuwen voor die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of (een) ander(en) en/of na te laten bijstand/hulp in te roepen van politie en/of (een) ander(en) en/of
- na te laten die [slachtoffer 1] weg te sturen bij die groentezaak/toko en/of de directe omgeving van die groentezaak/toko en/of die [slachtoffer 1] te bewegen zich te verwijderen uit die groentezaak/toko en/of de directe omgeving van die groentezaak/toko en/of
- niet in te grijpen en/of te laten ingrijpen door (een) ander(en) ter voorkoming dat die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of (een) ander(en) tot de uitvoering van het plegen van bovengenoemd misdrijf zou(den) overgaan en/of (aldus) (op geen enkele wijze) (niet) te voorkomen dat die [slachtoffer 1] het leven zou laten en/of
- handelingen te verrichten met betrekking tot het verplaatsen van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of het schoonmaken van de locatie waar die [slachtoffer 1] om het leven werd gebracht, waartoe voorafgaand aan/tijdens de uitvoering van bovengenoemd misdrijf opdracht(en) is/zijn gegeven door en/of afspra(a)k(en) is/ zijn gemaakt met die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 1] en/of (een) ander(en);
althans, indien het vorenstaande onder 1. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 14 oktober 2008 tot en met 28 november 2008 in de gemeente Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of ander(en) en/of alleen, nadat er op of omstreeks 14 oktober 2008 het misdrijf was gepleegd van moord/doodslag van [slachtoffer 1], in elk geval nadat er enig misdrijf was gepleegd, met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een of meer voorwerpen waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd of andere sporen van dat misdrijf heeft vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s)
- het lijk van die [slachtoffer 1] ontdaan van sieraden en/of horloge en/of telefoon(s) en/of (heup)tasje en/of andere voorwerpen en/of
- het lijk van die [slachtoffer 1] in een vuilcontainer gegooid/geplaatst en/of (vervolgens) in die vuilcontainer vervoerd vanuit de groentezaak/toko (genaamd Micromarkt) (gelegen aan de [adres]) naar een auto en/of
- het lijk van [slachtoffer 1] in een kofferbak van een auto gelegd/getild en/of
- de groentezaak/toko en/of de keuken van die groentezaak/toko, althans de locatie waar die [slachtoffer 1] om het leven werd gebracht met water en/of chloor gedweild, althans schoongemaakt.
2.
zij in of omstreeks de periode van 14 oktober 2008 tot en met 28 november 2008 in de gemeente Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of ander(en) en/of alleen, het lijk/lichaam van [slachtoffer 1] heeft/hebben verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer 1] te verhelen, door met dat oogmerk
- het lijk van die [slachtoffer 1] in een vuilcontainer te gooien/plaatsen en/of (vervolgens) in die vuilcontainer te vervoeren vanuit de groentewinkel/toko (genaamd Micromarkt) (gelegen aan de [adres]) naar een auto en/of
- het lijk van die [slachtoffer 1] in een kofferbak van een auto te leggen en/of
- (vervolgens) met die auto het lijk van die [slachtoffer 1] te verbergen/weg te voeren en/of die auto (met dat lijk) op een parkeerplaats achter te laten en/of
- (aldus) dat lijk aan het (directe) oog te onttrekken.
3.
zij op of omstreeks 16 oktober 2008 in de gemeente Almere en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen een of meer kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden.
4.
zij in of omstreeks de periode van 16 oktober 2008 tot en met 14 november 2008 in de gemeente Almere en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, het lijk van [slachtoffer 2] heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer 2] te verhelen door met dat oogmerk het lijk van die [slachtoffer 2] in de kofferbak van een auto te tillen/leggen en/of (vervolgens) met die auto het lijk van die [slachtoffer 2] te verbergen/weg te voeren en/of het lijk van die [slachtoffer 2] in een rioolput te gooien/stoppen/plaatsen en/of (aldus) dat lijk aan het (directe) oog te onttrekken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Schietincident [adres]
In de nacht van donderdag 16 op vrijdag 17 oktober 2008 vond rond 01.00 uur een schietincident plaats in het pand [adres] te [adres], de woning van [getuige], de ex-echtgenote van medeverdachte [medeverdachte 2].
Bij dit schietincident zijn medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte] (hierna te noemen: verdachte), die buiten de woning op straat werd aangetroffen en woonachtig was in diezelfde straat op nummer [nummer], gewond geraakt. [medeverdachte 1] heeft een schietverwonding opgelopen in zijn rechter bovenbeen, verdachte is in haar buik geraakt en tengevolge daarvan opgenomen in het VU-ziekenhuis te Amsterdam. Aldaar werd een kogel van (waarschijnlijk) het kaliber .45 (AAAQ7865NL) uit haar lichaam verwijderd.
Ten tijde van het schietincident waren, behalve een tweetal jonge slapende kinderen en de moeder van [getuige], verdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [verdachte] en mevrouw [getuige] alsmede de kinderen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aanwezig in de woning. Laatstgenoemde heeft via 112 melding gedaan van het incident.
Tijdens een doorzoeking in de woning is op de bank in de woonkamer een Denim G-Star Raw broeksriem (AAAQ7856NL) aangetroffen met daarop een tweetal zichtbare bloedsporen (AAAQ7857NL en AAAQ7858NL). Voorts is aan een kast nabij de toegang van de woonkamer een zwart heuptasje merk T-Tech (AAAQ7843NL) met daarin ondermeer een kogel patroon .22 Long Rife (AAAQ7844NL), alsmede een horloge, merk Festina (met daarop een bloedspoor) aangetroffen. Op het tasje bevond zich een zichtbaar bloedspoor.
Onder de salontafel in de woonkamer werd een plastic zak met daarin ondermeer een paspoort en een rijbewijs ten name van slachtoffer [slachtoffer 2], alsmede een aantal andere persoonlijke spullen hem toebehorende, gevonden. Ook werd een Opel autosleutel aangetroffen.
[slachtoffer 2]
Op vrijdag 14 november 2008, circa 16.00 uur, voert een medewerker van rioolreinigingsbedrijf “Sita” een waterlozing uit op een kolkput van het rioleringssysteem in de Poortmolenstraat te Almere Buiten. Tijdens deze inspectie ziet de medewerker op een diepte van ongeveer 3.5 meter het lichaam van een man liggen. Het waterpeil in de put fluctueert en het lijk verdwijnt met tussenpozen geheel in het water.
Uiteindelijk blijkt het te gaan om de sedert 18 oktober 2008 vermiste [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum].
[slachtoffer 2] was op 16 oktober daaraan voorafgaande voor het laatst in leven gezien en was in het bezit van een zwarte Opel Antara met het kenteken [nummer].
Uit gerechtelijke sectie door het NFI te Den Haag verricht op 15 november 2008 onder leiding van de patholoog dr. B. Kubat, is gebleken dat het overlijden van [slachtoffer 2] kan worden verklaard door verbloeding ten gevolge van een doorschotverwonding van de borstkas al dan niet in combinatie met een schotverwonding in de schedel.
Een kogel uit een vuurwapen is uit het hoofd van [slachtoffer 2] verwijderd.
Op zaterdagmiddag, 15 november 2008, is een zwarte Opel Antara, op naam staand van Terberg Leasing B.V., zonder kentekenplaat aan de voorzijde en met een ingeslagen voorportierruit, op aanwijzing van een onbekend gebleven getuige, aangetroffen op het [adres] te Amsterdam. Aan de achterzijde van de auto bevond zich een kentekenplaat met het kenteken [nummer].
[slachtoffer 1]
Op de [adres] wordt op 28 november 2008 een Peugeot 206 met het kenteken [nummer] aangetroffen, die sedert 20 oktober 2008 als gestolen gesignaleerd stond.
De auto wordt afgevoerd en gestald op het politiebureau.
Na het openen van de kofferbak wordt het lijk van een man aangetroffen. Het blijkt te gaan om de sedert medio oktober 2008 vermiste [slachtoffer 1], [geboortedatum].
Gerechtelijke sectie, op 2 december 2008 uitgevoerd door het NFI onder leiding van drs. A. Maes, heeft uitgewezen dat zich twee inschotopeningen in het hoofd bevonden en één in de borst. . Het overlijden kan worden verklaard uit deze schotletsels.
4.2. Het standpunt van het openbaar ministerie
Naar het oordeel van het openbaar ministerie is voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om te komen tot een veroordeling voor hetgeen verdachte onder 1. primair en 2. ten laste is gelegd. Vaststaat dat verdachte ten tijde van de uitvoering van de moord op [slachtoffer 1] in het ziekenhuis verbleef. Hoewel zij dus geen feitelijke bijdrage heeft geleverd aan de gedragingen die tot de dood van [slachtoffer 1] hebben geleid is haar rol bij de voorbereiding tot de moord van dien aard en omvang dat daardoor haar afwezigheid tijdens de moord wordt gecompenseerd.
Het openbaar ministerie wijst ten eerste op het feit dat verdachte wist van de problemen tussen [medeverdachte 2] en [slachtoffer 1] en dat zij met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] meerdere besprekingen over deze problemen heeft gehad. Voorts wijst het openbaar ministerie op de verklaringen van [getuige] en [getuige] waaruit volgt dat verdachte heeft gezocht naar iemand die [slachtoffer 1] zou willen vermoorden. Ook heeft verdachte gezocht naar een wapen, zoals blijkt uit de verklaring van getuige [getuige]. Ten slotte wijst het openbaar ministerie op het feit dat verdachte in opdracht van [medeverdachte 2] vanuit het ziekenhuis bij [medeverdachte 1] telefonisch heeft geverifieerd of [slachtoffer 1] daadwerkelijk dood was.
Het voorgaande levert naar het oordeel van het openbaar ministerie een strafrechtelijke betrokkenheid op in de vorm van medeplegen bij de dood van [slachtoffer 1].
Waar het gaat om hetgeen verdachte onder 3. en 4. ten laste is gelegd is het openbaar ministerie van oordeel dat zij kan worden beschouwd als medepleger van de moord op [slachtoffer 2] en het wegvoeren van diens lichaam na die moord.
Bij deze moord was verdachte wel aanwezig. Samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] arriveert zij die avond per auto bij de toko in Almere in de wetenschap dat [medeverdachte 1] twee dagen eerder [slachtoffer 1] had doodgeschoten.
Zij wist dat [slachtoffer 2] die avond zou komen en zij wist ook dat [slachtoffer 2] [medeverdachte 2] afperste. Uit de verklaringen van verdachte zelf volgt dat ze wist dat [slachtoffer 2] iets zou kunnen overkomen. Zij waarschuwt [slachtoffer 2] niet en ook in de periode gelegen tussen de twee schoten distantieert zij zich niet. Na het tweede schot neemt zij het wapen over van [medeverdachte 1]. Door de overige aanwezigen wordt [slachtoffer 2] in zijn auto getild en [verdachte] rijdt de auto met daarin het lichaam vervolgens naar Amsterdam.
Vervolgens gaat zij met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar de [adres] alwaar enige tijd later het schietincident plaats zal vinden.
Dit alles overziend is naar het oordeel van het openbaar ministerie sprake van een dusdanige bewuste en nauwe samenwerking dat sprake is van het medeplegen van de moord op en het wegvoeren van het lichaam van [slachtoffer 2].
4.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft – kort gezegd – betoogd dat verdachte niet wist dat [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] wilde laten ombrengen.
De dood van [slachtoffer 1] was voor verdachte onverwacht. Ook wist verdachte niet dat de rit naar Almere op de avond van de 16e oktober 2008, tezamen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zou leiden tot de dood van [slachtoffer 2], sterker, met die bedoeling werd ondernomen.
De verdediging heeft betoogd dat er geen sprake was van een samenwerkingsverband, waar verdachte deel van uitmaakte, gericht op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van de dood van [slachtoffer 1] heeft de raadsman aangevoerd dat, gelet op de afwezigheid ter plaatse van verdachte bij de doodslag op [slachtoffer 1] in verband met haar ziekenhuisverblijf, vast moet komen te staan dat verdachte bij de planning en organisatie vooraf is betrokken. Daarvoor bevindt zich echter, aldus de raadsman, in het dossier geen bewijs.
Ook ten aanzien van het wegmaken van sporen en het wegvoeren van het stoffelijke overschot na de dood van [slachtoffer 1] heeft de raadsman vrijspraak bepleit
Ten aanzien van de dood van [slachtoffer 2] heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden bewezen dat de opzet van verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van [slachtoffer 2].
Verdachte ging met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] mee naar Almere voor emotionele ondersteuning. Zij was op het moment van de schoten gericht op het spel waar zij op dat moment op de computer in het kantoortje mee bezig was. Vanuit het kantoortje had zij ook geen zicht op de plek van de moord.
Verdachte had de oprechte overtuiging dat er in haar bijzijn niet zou worden geschoten; zij wist ook niet dat [medeverdachte 1] een pistool bij zich had.
Het is niet realistisch om van verdachte te verwachten dat zij zich na het eerste schot nog had kunnen distantiëren. Er kan niet worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] na eerste schot nog te redden was en men kan zich niet meer distantiëren wanneer de daad al is volbracht, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het wegmaken van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 2] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4. Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst of er voldoende wettig bewijs voorhanden is om te komen tot de vaststelling van een zodanige betrokkenheid van verdachte bij de doodslag op [slachtoffer 1] (feit 1. primair) en het wegmaken van diens lichaam (feit 2.) dat gesproken kan worden van medeplegen bij deze misdrijven.
Vast staat dat verdachte ten tijde van voormeld misdrijven, gepleegd op dinsdagavond 14 oktober 2008 of kort nadien, in de toko van medeverdachte [medeverdachte 2] aan de [adres], aldaar niet aanwezig was. Verdachte verbleef toen in het ziekenhuis.
Ook staat vast dat verdachte wat betreft de tenlastegelegde delicten onder 1. en 2., mede gelet op vorenstaande, geen uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Om te komen tot de vaststelling dat sprake is van medeplegen bij voormelde misdrijven (de moord op [slachtoffer 1] en - kort gezegd - het wegmaken van diens lichaam) dient derhalve te worden vastgesteld of verdachte ter uitvoering van een gezamenlijk plan daartoe toch zó nauw en bewust met anderen (dan wel een ander) heeft samengewerkt dat sprake was van medeplegen. (zie ook Hoge Raad 9 maart 2010, NJ 2010, 194)
Anders dan het openbaar ministerie heeft betoogd kan uit geen van de bewijsmiddelen volgen dat verdachte zich op enig moment heeft aangesloten bij de eventuele plannen van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] om [slachtoffer 1] om het leven te brengen.
Dienaangaande kan hooguit worden vastgesteld dat verdachte heeft rondgevraagd naar een vuurwapen.
Hierbij verwijst de rechtbank naar de verklaring van [naam] [getuige], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 12 maart 2010, alsmede naar een verklaring van verdachte afgelegd op 9 juni 2009 waarin zij desverzocht verklaart dat zij 1 of 2 keer contact heeft gehad met een jongen [naam]) met de vraag naar vuurwapens na een verzoek van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] of zij iemand wist die een wapen zou kunnen leveren.
Voormelde vaststelling leidt de rechtbank echter niet tot de conclusie dat voldoende wettig bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van hetgeen verdachte onder 1. primair en onder 2. is ten laste gelegd.
Ook ten aanzien van hetgeen verdachte onder 1. subsidiair wordt verweten, de medeplichtigheid aan de doodslag op [slachtoffer 1], komt de rechtbank tot de vaststelling dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is ten aanzien van de in de tenlastelegging in dat kader genoemde feitelijkheden.
Ook voor hetgeen verdachte onder 1. meer subsidiair ten laste is gelegd, kort gezegd het medeplegen van het wegmaken van sporen, acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden op grond van dezelfde overweging als genoemd ten aanzien van het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde.
Resumerend komt de rechtbank tot de slotsom dat ten aanzien van hetgeen verdachte onder 1. en 2. wordt verweten vrijspraak moet volgen.
[slachtoffer 2]
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te komen tot een bewezenverklaring van het medeplegen door verdachte van de moord op [slachtoffer 2], in de Flevobazaar te Almere op 16 oktober 2008.
Er is sprake van medeplegen in het geval twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen, waarbij echter niet alle delictbestanddelen door beiden vervuld hoeven te zijn. De relevante criteria in dit verband zijn de vragen of er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten en of er sprake is geweest van een gezamenlijke opzet en uitvoering. Van belang zijnde elementen voor het aannemen van bewuste en nauwe samenwerking zijn bijvoorbeeld de intensiteit van de samenwerking, een taakverdeling, de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling en tot slot het zich al dan niet distantiëren en aanwezigheid op belangrijke momenten.
Medeplegers zijn strafbaar voor elkaars gedragingen voor zover deze binnen hun gezamenlijk (voorwaardelijk) opzet kunnen worden gebracht.
Vast staat dat verdachte op die bewuste donderdagavond, 16 oktober 2008, met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] per auto naar de bazaar is gereden.
Verdachte verkeerde op dat moment in de wetenschap dat twee dagen daarvoor [slachtoffer 1] door [medeverdachte 1] was doodgeschoten, dat [medeverdachte 1] derhalve in het bezit was van een vuurwapen, dat [medeverdachte 2] zou worden afgeperst door [slachtoffer 2] en dat dit alles zou moeten worden opgelost, met andere woorden dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] wilde laten stoppen met afpersen.
Verdachte heeft voorts nog verklaard dat [medeverdachte 2] tegen haar had gezegd dat [slachtoffer 2] hem bedreigde, dat hij zou komen met zijn broer en dat [slachtoffer 2] dat niet doet om op de koffie te gaan.
In dit verband is van belang dat verdachte op die bewuste avond een SMS bericht ontving van [medeverdachte 2], afkomstig van de mobiele telefoon van [slachtoffer 2], met de mededeling: “Ik wacht op je vanaf 19.00 uur, je belt me niet, je neemt me telefoon niet op, me broer is helemaal uit Rotterdam gekomen, hij wacht op zijn geld, ik ga hie..”. Verdachte verklaart voorts nog dat zij niet had verwacht dat [medeverdachte 1] het misdrijf zou plegen terwijl zij in de buurt was.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte door tezamen met de beide medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich te begeven naar de toko in Almere zich willens en wetens heeft bloot gesteld aan de aanmerkelijke kans dat aldaar [slachtoffer 2] door [medeverdachte 1] zou worden neergeschoten en die mogelijkheid ook op de koop toe heeft genomen.
Dit oordeel wordt gesterkt door het feit dat dit misdrijf ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Daarbij komt dat verdachte, zoals zij zelf heeft verklaard , na het horen van het eerste schot zich naar de plek heeft begeven waar het lichaam van [slachtoffer 2] zich bevond, zij heeft waargenomen dat het slachtoffer op de grond lag en gorgelende geluiden maakte. Verdachte heeft zich ook toen niet van het delict gedistantieerd, maar is terug de toko ingegaan om een plastic tas voor de schutter te pakken. In de toko hoorde zij het tweede schot.
Verdachte heeft verklaard dat er een paar minuten gelegen zijn tussen het eerste en tweede door haar gehoorde schot.
Op enig moment daarna heeft verdachte het pistool van [medeverdachte 1] aangenomen en is zij vervolgens naar binnen gelopen om het pistool op het bureau van [medeverdachte 2] te deponeren en even later in haar tas te doen, zoals zij zelf verklaart.
Tot slot blijkt uit haar eigen verklaring dat zij vervolgens tezamen met [medeverdachte 1] in de auto van [slachtoffer 2] heeft gekeken (terwijl zij voor dat doel handschoenen had aangetrokken) en op verzoek van [medeverdachte 1] nogmaals een plastic tasje heeft gepakt waarin laatstgenoemde enkele goederen van [slachtoffer 2] heeft gestopt.
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat verdachte zich niet alleen op belangrijke momenten niet heeft gedistantieerd, maar ook ondersteunende handelingen heeft verricht.
Vervolgens heeft zij nadat het lichaam van [slachtoffer 2] in zijn auto is getild de auto met het lichaam van [slachtoffer 2] in de kofferbak naar Amsterdam gereden. [medeverdachte 2] rijdt achter hen aan. De auto wordt aan het [adres] geparkeerd en met zijn drieën rijden ze vervolgens naar de [adres], alwaar later het in de vaststaande feiten genoemde schietincident plaatsvindt.
Voorbedachte raad
Een vraag die nog voorligt is of bij het ombrengen van [slachtoffer 2] met voorbedachten rade is gehandeld.
Voor voorbedachte raad is voldoende dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. (zie HR 27 juni 2000, NJ 2000, 605)
Vast staat dat het [medeverdachte 1] is geweest die [slachtoffer 2] met een vuurwapen heeft doodgeschoten en dat er in elk geval meermalen met dat vuurwapen is geschoten, getuige de schotverwondingen in het lichaam en het hoofd van [slachtoffer 2] en het aantreffen van een kogel in het hoofd van laatstgenoemde.
Na het horen van het eerste schot is verdachte, zoals zij zelf heeft verklaard, [medeverdachte 1] behulpzaam geweest door hem desverzocht een plastic zak aan te reiken. Zij verklaart dat zij op dat moment het slachtoffer nog hoorde gorgelen, waarna zij terug de toko in is gegaan en zij vervolgens nog een schot hoorde.
Verdachte heeft voorts verklaard dat er een paar minuten gelegen waren tussen het eerste en tweede door haar gehoorde schot. Het gorgelen van het slachtoffer, waarover zij verklaart, vindt steun in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2].
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig bewijs voorhanden is en heeft zij op grond daarvan ook de overtuiging bekomen dat [slachtoffer 2] met voorbedachten rade is omgebracht. Tussen de schoten heeft voldoende tijd gezeten voor verdachten om zich rekenschap te geven van hun handelen. Ook de handelingen van verdachte en haar medeverdachten na de schoten, zoals het aanpakken en opbergen van het wapen en het afpakken van persoonlijke spullen en het wegvoeren van het lichaam wijzen op planmatigheid en niet op een plotselinge gemoedsopwelling.
Resumerend komt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte zodanig nauw en bewust met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen van moord en het medeplegen van het wegvoeren van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 2].
De verdachte dient van het onder 1. primair, subsidiair en meer subsidiair en van het onder 2. ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3. en 4. ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
3.
zij op of omstreeks 16 oktober 2008 in de gemeente Almere en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en haar mededaders met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), meermalen met een vuurwapen kogels afgevuurd op het lichaam en het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden.
4.
zij in de periode van 16 oktober 2008 tot en met 14 november 2008 in de gemeente Almere en (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, het lijk van [slachtoffer 2] heeft verborgen en weggevoerd, met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer 2] te verhelen door met dat oogmerk het lijk van die [slachtoffer 2] in de kofferbak van een auto te tillen/leggen en (vervolgens) met die auto het lijk van die [slachtoffer 2] te verbergen/weg te voeren en (aldus) dat lijk aan het (directe) oog te onttrekken.
Van het onder 3. en 4. meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert op:
3.
Medeplegen van moord, strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
4.
Medeplegen van een lijk verbergen en wegvoeren met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen, strafbaar gesteld bij artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1. primair, 2., 3. en 4. ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft omstreeks 16 oktober 2008 tezamen met anderen [slachtoffer 2] om het leven gebracht. Verdachte was weliswaar niet degene die de kogels afvuurde, zij heeft zodanig nauw en bewust met de feitelijke pleger samengewerkt dat gesproken kan worden van medeplegen van moord. Daarna is verdachte betrokken geweest bij het wegmaken van zijn lichaam.
Verdachte en haar mededaders hebben [slachtoffer 2] zijn meest kostbare bezit, het leven, ontnomen. Verdachte heeft door haar handelen de nabestaanden van [slachtoffer 2] onherstelbaar leed toegebracht, hetgeen ook blijkt uit de verklaringen van de nabestaanden zoals ter zitting afgelegd en voorgehouden.
Verdachte heeft eveneens door het wegmaken van het lichaam van [slachtoffer 2], een ernstige inbreuk gemaakt op de openbare orde terwijl er mede door haar handelen aan nabestaanden extra leed is toegebracht. Zij hebben immers wekenlang in onzekerheid moeten leven over het lot van hun dierbare.
Moord is een van de ernstigste delicten die ons Wetboek van Strafrecht kent. Door dit misdrijf is de rechtsorde ernstig geschokt en is grote onrust in de samenleving veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van aanzienlijke duur dient te worden opgelegd. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt dat voor een enkelvoudige moord, onder de omstandigheden zoals in dit vonnis overwogen en overigens niet anders te beschouwen als een kille liquidatie, over het algemeen gevangenisstraffen tussen de tien en twintig jaar plegen te worden opgelegd.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan het vaststellen van de strafverzwarende en – verlichtende factoren die (mede) bepalend zijn voor de strafmaat in deze zaak.
Strafverzwarend voor verdachte werkt de koelbloedige wijze waarop zij tijdens en na de moord op [slachtoffer 2] heeft gehandeld. Nadat hij is neergeschoten en verdachte desgevraagd aan de schutter een plastic tas heeft aangereikt om persoonlijke spullen van [slachtoffer 2] in te kunnen stoppen, helpt zij verdachte vervolgens met het wegmaken van het lichaam van [slachtoffer 2]. Zij is degene die de auto met daarin het lichaam van [slachtoffer 2] bestuurt.
De rechtbank heeft bij haar beslissing voorts rekening gehouden met de de verdachte
betreffende voorlichtingsrapportages d.d. 27 november 2009 en 30 maart 2009 uitgebracht
door Reclassering Nederland en een de verdachte betreffend psychologisch rapport d.d. 5
maart 2010 uitgebracht door D. Breuker, psycholoog. Uit het rapport van de psycholoog
volgt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in
de zin van een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven, met enige borderline en
ontwijkende trekken, maar vooral afhankelijke trekken in de afweer. De psycholoog
concludeert dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde als enigszins verminderd
toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Het openbaar ministerie heeft vraagtekens gezet bij de vergelijking die door de psycholoog
wordt gemaakt met de zogenaamde ‘loverboyproblematiek’ Hoewel ook de rechtbank deze
vergelijking niet als passend ziet verbindt zij hier niet de conclusie aan dat met het rapport
van de psycholoog in het geheel geen rekening dient te worden gehouden. De conclusie dat
verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, wordt door de
psycholoog naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd in de diagnostische en
forensische beschouwingen. De rechtbank is van oordeel dat de psycholoog die conclusie op
goede gronden heeft genomen en zal verdachte bij het bepalen van de op te leggen straf
als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van
verdachte. Hoewel wellicht geen volledige openheid van zaken is gegeven, heeft zij vanaf haar aanhouding in deze zaak op een redelijk constructieve wijze meegewerkt en heeft deze medewerking er deels toe bijgedragen dat men tot vervolging van andere verdachten kon overgaan.
Gezien bovenstaande overwegingen is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer 2] een gevangenisstraf passend welke zich omstreeks het gemiddelde van de reeds genoemde bandbreedte zit.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat naast de moord op [slachtoffer 2] ten laste van
verdachte bewezen is verklaard dat zij tezamen met anderen zijn lichaam heeft weggemaakt.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande een gevangenisstraf voor de duur van
veertien jaren passend en geboden.
9. VORDERINGEN VAN DE BENADEELDE PARTIJEN
9.1. Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij 1], zijnde de zuster van slachtoffer [slachtoffer 1], zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van materiële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde. De hoogte van de schade wordt door de benadeelde partij begroot op € 23.028,85.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] geheel toe te wijzen. De officier van justitie heeft gesteld de vordering billijk te achten. Het slachtoffer is noodgedwongen begraven in Nederland, terwijl het zijn uitdrukkelijke wens was om in zijn geboorteland Suriname begraven te worden. De officier van justitie heeft tevens oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 1] gevorderd.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] af te wijzen, gelet op de door de verdediging bepleitte vrijspraak van verdachte van het onder 1. primair, subsidiair en meer subsidiair en het onder 2. ten laste gelegde. Voor het geval een veroordeling volgt voor het onder 1. meer subsidiair ten laste gelegde wegmaken van sporen of het onder 2. ten laste gelegde vervoeren van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1], verzoekt de raadsman de vordering af te wijzen wegens het ontbreken van causaal verband tussen de geleden schade en de ten laste gelegde gedragingen.
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu de verdachte van het onder 1. primair, subsidiair en meer subsidiair en het onder 2. ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
9.2. Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij 2], zijnde de vader van slachtoffer [slachtoffer 2], zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van materiële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde. De benadeelde partij heeft tevens oplegging van de maatregel tot schadevergoeding verzocht.
De hoogte van de schade wordt door de benadeelde partij begroot op € 1.065,--. Deze schade betreft het deel van de uitvaartkosten voor de begrafenis van [slachtoffer 2] dat niet door de verzekeringsmaatschappij is vergoed. Het gevorderde bedrag van € 1.065,-- omvat onder meer een bijdrage van € 565,-- aan moskee [naam].
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] geheel toe te wijzen. De officier van justitie heeft gesteld de hoogte van de vordering billijk te achten, zeker gelet op de omstandigheden van het slachtoffer. Voorts betreft het kosten welke binnen strafvordering verhaalbaar zijn. De officier van justitie heeft tevens oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 2] gevorderd.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] af te wijzen, gelet op de door de verdediging bepleitte vrijspraak van verdachte van het onder 3. ten laste gelegde. Voor het geval een veroordeling volgt voor het onder 4. ten laste gelegde vervoeren van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 2], verzoekt de raadsman de vordering af te wijzen wegens het ontbreken van causaal verband tussen de geleden schade en de ten laste gelegde gedragingen.
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Met betrekking tot de bijdrage aan moskee [naam] overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van een rechtstreeks verband als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering tussen deze bijdrage, welke blijkens de overgelegde betalingsbewijzen door [betrokkene] is voldaan ten behoeve van de nieuwbouw van de moskee, en de onder 3. en 4. bewezen verklaarde feiten. Ter zake het meer gevorderde is de vordering niet onderbouwd; de rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding.
9.3. Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij 3], zijnde de moeder van slachtoffer [slachtoffer 2], zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde. De hoogte van de schade wordt door de benadeelde partij begroot op € 5.000,--. De benadeelde partij heeft tevens oplegging van de maatregel tot schadevergoeding verzocht.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] geheel toe te wijzen. De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering overtuigend is onderbouwd. De officier van justitie heeft tevens oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 3] gevorderd.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] af te wijzen, gelet op de door de verdediging bepleitte vrijspraak van verdachte van het onder 3. ten laste gelegde. Voor het geval een veroordeling volgt voor het onder 4. ten laste gelegde vervoeren van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 2], verzoekt de raadsman de vordering af te wijzen wegens het ontbreken van causaal verband tussen de geleden schade en de ten laste gelegde gedragingen.
De rechtbank overweegt het navolgende.
De vordering heeft betrekking op zogenoemde ‘shockschade’. Zodanige schade kan ontstaan bij degene bij wie door het (directe) waarnemen van een incident of ongeval of door de (directe) confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, is gedood of gewond (HR 22 februari 2020, NJ 2002, 240). Blijkens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat voor toewijzing van een dergelijke vordering dient te worden voldaan aan het vereiste dat geestelijk letsel is ontstaan waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Voor de vaststelling daarvan is nader feitelijk onderzoek noodzakelijk, bijvoorbeeld door een psychiater of psycholoog.
De benadeelde partij heeft gesteld dat de shockschade is ontstaan door het schokkende feit van de toestand waarin het lichaam van haar zoon [slachtoffer 2] werd aangetroffen, waardoor sterk werd afgeraden hem nog te zien, te ruiken en te voelen. Voorts is de confrontatie met een foto van het stoffelijk overschot voor de benadeelde schokkend geweest. De benadeelde partij staat tot op heden onder behandeling van een psychiater en psycholoog. Bij de vordering is een brief d.d. 27 november 2009 overgelegd van J.M. ter Beek en L. Huijzen, respectievelijk sociaal psychiatrisch verpleegkundige i.o. en psychiater van GGz Meerkanten te Lelystad.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder dat onvoldoende kan worden vastgesteld of sprake is van (de voor shockschade vereiste) schade welke is veroorzaakt door een rechtstreekse confrontatie met de omstandigheden waaronder het stoffelijk overschot is aangetroffen of dat sprake is van schade in die zin dat het verlies van haar zoon voor de benadeelde partij [benadeelde partij 3] een zodanig verdriet en zodanige problemen van verwerking van het verlies oplevert dat daardoor geestelijk letsel is ontstaan. Ter zake het geestelijk overweegt de rechtbank bovendien dat uit voornoemde brief van GGz Meerkanten weliswaar kan worden opgemaakt dat sprake is van een heftige rouwreactie, doch dat daaruit niet blijkt van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, zodat niet (eenvoudig) kan worden vastgesteld dat bij de benadeelde partij sprake is van zodanig geestelijk letsel dat zij in haar persoon is aangetast.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat voor zover de vordering ziet op schade ten gevolge van het onder 4. ten laste gelegde vervoeren en verbergen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 2], niet is gebleken van een rechtstreeks verband als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering tussen de gestelde schade en de onder 4. bewezen verklaarde gedragingen.
10. WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van de straf of maatregel is, naast de reeds aangehaalde artikelen, gegrond op de artikelen 10, 27, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1. en 2. ten laste gelegde is niet bewezen en verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 3. en 4. ten laste gelegde ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 3. en 4. meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. C.E. Buitendijk en H.Th. Pos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2010.