ECLI:NL:RBZLY:2010:BM3695

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.620429-08 en 07.607347-09 (gev.ttz.) (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en doodslag met poging tot uitlokking en het verbergen van lichamen in Amsterdam en Almere

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 6 mei 2010 uitspraak gedaan in een complexe strafzaak waarin de verdachte werd beschuldigd van moord, doodslag, poging tot uitlokking en het verbergen van lichamen. De verdachte, die in de Penitentiaire Inrichting Flevoland verbleef, werd beschuldigd van het uitlokken van de moord op [slachtoffer 1] door [medeverdachte 1] en het medeplegen van de moord op [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade betrokken was bij de dood van beide slachtoffers, die in oktober en november 2008 om het leven zijn gebracht. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en medeverdachten als bewijs gebruikt, waarbij de rol van de verdachte als regisseur van de gebeurtenissen naar voren kwam. De verdachte heeft geprobeerd anderen te bewegen om [slachtoffer 1] te doden, wat niet is gelukt, maar uiteindelijk heeft [medeverdachte 1] de moord gepleegd. De lichamen van beide slachtoffers zijn door de verdachte en zijn medeverdachten verborgen en weggevoerd, wat de rechtbank als een ernstige inbreuk op de openbare orde beschouwde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet ontvankelijk verklaard, omdat er geen rechtstreeks verband was tussen de schade en de bewezen feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers: 07.620429-08 en 07.607347-09 (gev. ttz.) (P)
Uitspraak : 6 mei 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[VERDACHTE],
[geboortedatum],
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting Flevoland,
Huis van Bewaring Almere Binnen te Almere.
1. ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg op 26 mei, 17 en 26 augustus, 3 november en 7 december 2009 en 6 januari, 11 maart en 13, 14, 16, 20 en 22 april 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mr. M. Kamper en mr. R.A.E. van Noort, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam, en de verdachte naar voren is gebracht.
De heer [benadeelde partij 2] en mevrouw [benadeelde partij 1] hebben als nabestaanden ter zitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
2. TENLASTELEGGING
De verdachte is, na een nadere omschrijving tenlastelegging en een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
07.620429-08
1.
[medeverdachte 1] en/of (een) ander(en) op of omstreeks 14 oktober 2008 in de gemeente Amsterdam en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of (een) mededader(s) met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) meermalen, althans, eenmaal met een vuurwapen een of meer kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden
welk vorenomschreven strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 14 oktober 2008, in de gemeente Amsterdam en/of Almere en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, te weten door
- die [medeverdachte 1] te benaderen en (vervolgens) aan die [medeverdachte 1] (zakelijk weergegeven) mede te delen dat die [slachtoffer 1] om het leven gebracht moest worden en/of dat die [slachtoffer 1] hem, verdachte, geld afperste en/of bedreigde en/of zijn zoon had ontvoerd en/of
- die [medeverdachte 1] (zakelijk weergegeven) te verzoeken die [slachtoffer 1] om het leven te brengen, althans bewoordingen van dergelijke strekking te bezigen en (daarbij) een (aanzienlijke) geldelijke beloning en/of een beloning anderszins met die [medeverdachte 1] overeen te komen en/of
- (vervolgens) met die [medeverdachte 1] te bespreken dat een vuurwapen moest worden geregeld en/of (vervolgens) aan die [medeverdachte 1] mede te delen dat en/of op welke dag en/of tijdstip die [slachtoffer 1] in verdachte’s groentewinkel/toko (genaamd Micromarkt) aan de [adres] te [adres] aanwezig zou zijn (in verband met uitbetaling van een geldbedrag door of namens verdachte aan die [slachtoffer 1])
althans, indien het vorenstaande onder 1. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 oktober 2008 in de gemeente Amsterdam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen een of meer kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden
2.
hij in of omstreeks de periode van 14 oktober 2008 tot en met 28 november 2008 in de gemeente Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of ander(en) en/of alleen, het lijk/lichaam van [slachtoffer 1] heeft/hebben verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer 1] te verhelen, door met dat oogmerk
- het lijk van die [slachtoffer 1] in een vuilcontainer te gooien/plaatsen en/of (vervolgens) in die vuilcontainer te vervoeren vanuit de groentewinkel/toko (genaamd Micromarkt) (gelegen aan de [adres] te [adres]) naar een auto en/of
- het lijk van die [slachtoffer 1] in een kofferbak van een auto te leggen en/of
- (vervolgens) met die auto het lijk van die [slachtoffer 1] te verbergen/weg te voeren en/of die auto (met dat lijk) op een parkeerplaats achter te laten en/of
- (aldus) dat lijk aan het (directe) oog te onttrekken.
3.
hij op of omstreeks 16 oktober 2008 in de gemeente Almere en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen een of meer kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden.
4.
hij in of omstreeks de periode van 16 oktober 2008 tot en met 14 november 2008 in de gemeente Almere en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, het lijk van [slachtoffer 2] heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer 2] te verhelen door met dat oogmerk het lijk van die [slachtoffer 2] in de kofferbak van een auto te tillen/leggen en/of (vervolgens) met die auto het lijk van die [slachtoffer 2] te verbergen/weg te voeren en/of het lijk van die [slachtoffer 2] in een rioolput te gooien/stoppen/plaatsen en/of (aldus) dat lijk aan het (directe) oog te onttrekken.
07.607347-09
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 14 oktober 2008, in de gemeente Amsterdam en/of Almere en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal heef[betrokkene]offer 2] en/of [betrokkene] (telkens) door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, te bewegen om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, hebbende hij, verdachte, en/of (een) mededader(s) toen aldaar (telkens)
- die [slachtoffer 2] (telkens) benaderd en/of gevraagd om (zakelijk weergegeven) [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven en/of die [slachtoffer 2] (telkens) daarvoor 20.000,00 Euro, althans een (aanzienlijk) geldbedrag en/of een beloning anderszins geboden/in het vooruitzicht gesteld en/of
- die [betrokkene] (telkens) benaderd en/of gevraagd om (zakelijk weergeven) [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven en/of die [betrokkene] (telkens) daarvoor 50.000,00 Euro, althans een (aanzienlijk) geldbedrag en/of een beloning anderszins geboden/in het vooruitzicht gesteld en/of
- die [betrokkene] (telkens) benaderd en/of gevraagd en/of laten benaderen en/of laten vragen om (zakelijk weergegeven) [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven en/of die [betrokkene] (telkens) daarvoor 50.000,00 Euro, althans een (aanzienlijk) geldbedrag en/of een beloning anderszins geboden/in het vooruitzicht gesteld en/of laten stellen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
3. VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1. Vaststaande feiten
Schietincident [adres]
In de nacht van donderdag 16 op vrijdag 17 oktober 2008 vond rond 01.00 uur een schietincident plaats in het pand [adres], de woning van [getuige], de ex-echtgenote verdachte.
Bij dit schietincident zijn medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna te noemen: [medeverdachte 1]) en medeverdachte [medeverdachte 2], die buiten de woning op straat werd aangetroffen en woonachtig was in diezelfde straat op [nummer], gewond geraakt.
[medeverdachte 1] heeft een schietverwonding opgelopen in zijn rechter bovenbeen, [medeverdachte 2] is in haar buik geraakt en tengevolge daarvan opgenomen in het VU-ziekenhuis te Amsterdam. Aldaar werd een kogel van (waarschijnlijk) het kaliber .45 (AAAQ7865NL) uit haar lichaam verwijderd.
Ten tijde van het schietincident waren, behalve een tweetal jonge slapende kinderen en de moeder van [getuige], verdachten [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en mevrouw [getuige] alsmede de kinderen [betrokkene] en [betrokkene] aanwezig in de woning.
Laatstgenoemde heeft via 112 melding gedaan van het incident.
Van de zes laatstgenoemde personen zijn zogeheten “schiethanden” afgenomen. Onderzoek heeft uitgewezen dat een relatie is aangetoond tussen de stubs van de onderzoekssets schiethanden waarmee de handen van verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1], alsmede de andere aanwezigen, behalve mw. [getuige], zijn bemonsterd en een schietproces.
Tijdens een doorzoeking in de woning is op de bank in de woonkamer een Denim G-Star Raw broeksriem (AAAQ7856NL) aangetroffen met daarop een tweetal zichtbare bloedsporen (AAAQ7857NL en AAAQ7858NL).
Voorts is aan een kast nabij de toegang van de woonkamer een zwart heuptasje merk T-Tech (AAAQ7843NL) met daarin ondermeer een kogel patroon .22 Long Rife (AAAQ7844NL), alsmede een horloge, merk Festina (met daarop een bloedspoor) aangetroffen. Op het tasje bevond zich een zichtbaar bloedspoor.
Onder de salontafel in de woonkamer werd een plastic zak met daarin ondermeer een paspoort en een rijbewijs ten name van slachtoffer [slachtoffer 2], alsmede een aantal andere persoonlijke spullen hem toebehorende, gevonden. Ook werd een Opel autosleutel aangetroffen.
[slachtoffer 2]
Op vrijdag 14 november 2008, circa 16.00 uur, voert een medewerker van rioolreinigingsbedrijf “Sita” een waterlozing uit op een kolkput van het rioleringssysteem in de Poortmolenstraat te Almere Buiten.
Tijdens deze inspectie ziet de medewerker op een diepte van ongeveer 3.5 meter het lichaam van een man liggen. Het waterpeil in de put fluctueert en het lijk verdwijnt met tussenpozen geheel in het water.
Uiteindelijk blijkt het te gaan om de sedert 18 oktober 2008 vermiste [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum].
[slachtoffer 2] was op 16 oktober daaraan voorafgaande voor het laatst in leven gezien en was in het bezit van een zwarte Opel Antara met het kenteken [nummer].
Uit gerechtelijke sectie door het NFI te Den Haag verricht op 15 november 2008 onder leiding van de patholoog dr. B. Kubat, is gebleken dat het overlijden van [slachtoffer 2] kan worden verklaard door verbloeding ten gevolge van een doorschotverwonding van de borstkas al dan niet in combinatie met een schotverwonding in de schedel.
Een kogel uit een vuurwapen is uit het hoofd van [slachtoffer 2] verwijderd.
Op zaterdagmiddag, 15 november 2008, is een zwarte Opel Antara, op naam staand van Terberg Leasing B.V., zonder kentekenplaat aan de voorzijde en met een ingeslagen voorportierruit, op aanwijzing van een onbekend gebleven getuige, aangetroffen op het [adres] te Amsterdam. Aan de achterzijde van de auto bevond zich een kentekenplaat met het kenteken [nummer].
[slachtoffer 1]
Op de Wielestein in Nieuw Vennep wordt op 28 november 2008 een Peugeot 206 met het kenteken [nummer] aangetroffen, die sedert 20 oktober 2008 als gestolen gesignaleerd stond.
De auto wordt afgevoerd en gestald op het politiebureau.
Na het openen van de kofferbak wordt het lijk van een man aangetroffen. Het blijkt te gaan om de sedert medio oktober 2008 vermiste [slachtoffer 1], geboren op 16 juli 1959 en gewoond hebbende te Amsterdam.
Gerechtelijke sectie, op 2 december 2008 uitgevoerd door het NFI onder leiding van drs. A. Maes, heeft uitgewezen dat zich twee inschotopeningen in het hoofd bevonden en één in de borst. . Het overlijden kan worden verklaard uit deze schotletsels.
4.2. Het standpunt van het openbaar ministerie
Verdachte is naar het oordeel van het openbaar ministerie degene geweest die [medeverdachte 1] heeft uitgelokt om [slachtoffer 1] te vermoorden. Naar het oordeel van het openbaar ministerie staat vast dat verdachte al eerder tevergeefs heeft geprobeerd om anderen te bewegen om [slachtoffer 1] tegen betaling te vermoorden. De bewijsmiddelen van de mislukte uitlokking van de broers [betrokkene] en het latere slachtoffer [slachtoffer 2] moeten dan ook worden meegenomen in de bewijsconstructie van de door [verdachte] uitgelokte en door [medeverdachte 1] gepleegde moord op [slachtoffer 1].
Dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [verdachte] eerst heeft geprobeerd om de broers [betrokkene] en [slachtoffer 2] over te halen om [slachtoffer 1] te vermoorden door hen geld te geven, volgt naar het oordeel van het openbaar ministerie uit de volgende verklaringen. Allereerst de verklaring van getuige [getuige], die heeft verklaard dat [verdachte] mensen heeft benaderd om [slachtoffer 1] om te leggen. Getuige [benadeelde partij 2], de vader van slachtoffer [slachtoffer 2], verklaart dat zijn zoon drie keer is benaderd door verdachte om iemand om het leven te brengen. Dit wordt ook bevestigd door de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6].
[betrokkene] verklaart dat hij in de zomer van 2008 door [verdachte] is benaderd om [slachtoffer 1] te vermoorden. Er is hem 50.000 euro geboden. [betrokkene] verklaart dat er heel actief werd gezocht naar iemand die [slachtoffer 1] wilde vermoorden. Hij is hiervoor zelf ook benaderd en hij zou hiervoor 50.000 euro ontvangen. [betrokkene] bevestigt deze verklaring van [betrokkene].
Dat verdachte ook aan [medeverdachte 1] geld heeft geboden om [slachtoffer 1] te vermoorden volgt naar het oordeel van het openbaar ministerie uit de verklaring van [medeverdachte 2]. Zij verklaart dat geld de drijfveer van [medeverdachte 1] zal zijn geweest. Dat [medeverdachte 1] geld heeft gemaakt, volgt ook uit afgeluisterde telefoongesprekken. Voorts volgt uit verschillende verklaringen van [medeverdachte 2] en verdachte dat [medeverdachte 1] zich had aangeboden als bodyguard van verdachte. Voorts volgt uit verklaringen van [medeverdachte 2] dat verdachte ook betrokken is geweest bij de aanschaf van een wapen waarmee [slachtoffer 1] om het leven zou worden gebracht.
Na het uitlokken van de moord op [slachtoffer 1] blijft verdachte in de rol van regisseur. Hij volgt de moord en wat erna moet worden gedaan op de voet en geeft daartoe alle opdrachten, hetgeen volgt uit de verklaringen van [medeverdachte 6], [medeverdachte 5], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
Tenslotte wijst het openbaar ministerie op een telefoongesprek tussen verdachte en [medeverdachte 2] op 5 december 2008 waaruit valt af te leiden dat een persoon [betrokkene] verdachte iets schuldig zou zijn omdat verdachte ervoor had gezorgd dat [slachtoffer 1] die [betrokkene] niet meer lastig kon vallen.
Naar het oordeel van het openbaar ministerie is eveneens voldoende bewijs voorhanden dat [verdachte] tezamen en in vereniging met anderen met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd en vervolgens zijn lichaam heeft weggemaakt. Het openbaar ministerie komt op grond van het navolgende tot deze conclusie.
Verdachte heeft op een eerdere datum [slachtoffer 2] benaderd om [slachtoffer 1] om te brengen. Uiteindelijk heeft [medeverdachte 1] dit voor hem gedaan. [verdachte] weet dus dat [medeverdachte 1] in het bezit is van een vuurwapen. [slachtoffer 2] eist op 16 oktober 2008 geld van verdachte en oefent druk uit op verdachte, hetgeen volgt uit door [slachtoffer 2] verstuurde SMS’jes aan verdachte, welke verdachte ook aan [medeverdachte 2] doorstuurt en aan [medeverdachte 1] laat lezen.
[verdachte] rijdt tezamen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar Almere naar de plek waar [slachtoffer 2] komt. Uit verklaringen van [medeverdachte 2] volgt dat verdachte in paniek is en zich bedreigd voelt door [slachtoffer 2]. Uit verklaringen van [medeverdachte 4] volgt dat verdachte in Almere samen met [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] een gesprek heeft over wat er gaat gebeuren. Verdachte stuurt iedereen weg en loopt ook zelf de bazaar in. Vlak nadat [slachtoffer 2] aan komt rijden, wordt hij neergeschoten. Na het eerste schot komt verdachte weer naar buiten, zo volgt uit de verklaring van [medeverdachte 2]. Hij staat erbij als het tweede schot wordt gelost. Verdachte roept vervolgens de anderen erbij om schoon te maken. Verdachte helpt ook bij het in de auto tillen van het lijk en het schoonspuiten van de plaats delict.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] rijden weg in de auto van [slachtoffer 2] en verdachte rijdt in zijn eigen auto achter hen aan.
4.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte weliswaar een motief heeft voor de moord op [slachtoffer 1] en misschien ook wel voor de moord op [slachtoffer 2], maar dat het onderzoeksteam van de politie enkel op verdachte heeft geïnvesteerd en niet op derden die tevens een motief hadden om [slachtoffer 1] iets aan te doen. Verdachte ontkent dat hij anderen heeft uitgelokt om [slachtoffer 1] iets aan te doen. In het dossier bevinden zich verklaringen die anders suggereren, doch over deze verklaringen kan in zijn algemeenheid worden gezegd dat deze zijn afgelegd door personen met een groot eigen belang, zoals [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
Ten aanzien van hun verklaringen doet zich ook het strafvorderlijke probleem voor dat deze getuigen niet door de verdediging konden worden gehoord, nu zij zich bij de rechter-commissaris op hun verschoningsrecht hebben beroepen. Het gebruik van hun verklaringen voor het bewijs is in strijd met de regels van een fair trial, aangezien de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van zijn ondervragingsrecht, nu dit een recht op antwoord inhoudt. Deze verklaringen kunnen derhalve niet decisief zijn voor enige bewezenverklaring dan wel kunnen slechts met de nodige “omzicht” worden gebruikt.
Ten aanzien van de uitlokking van [medeverdachte 1] heeft de raadsman gesteld dat ervoor moet worden gewaakt, dat vanuit een aanwezig motief redenerend, wordt geconcludeerd dat verdachte [medeverdachte 1] wel moet hebben uitgelokt. Uit de verklaringen van [medeverdachte 2] volgt dat zij geen concrete wetenschap heeft omtrent de vraag of verdachte [medeverdachte 1] iets daaromtrent zou hebben gevraagd. Ze bedenkt zich wel van alles, maar bewijskracht zou aan deze overdenkingen niet toe mogen komen.
Schakelbewijs, vermoedens, gissingen en meningen kunnen niet de plaats van bewijs innemen.
Ten aanzien van de uitlokking van [betrokkene] heeft de verdediging betoogd dat zijn verklaring onbetrouwbaar is en derhalve niet bruikbaar voor het bewijs. Hij heeft laten zien ten onrechte verklaringen tegen personen te kunnen afleggen. Voor zijn verklaring bevindt zich in het dossier ook geen steunbewijs.
Ook voor de uitlokking van [betrokkene] en [slachtoffer 2] bevindt zich in het dossier onvoldoende bewijs. [medeverdachte 2] verklaart in maart 2009 over de variant dat verdachte aan [slachtoffer 2] zou hebben gevraagd om [slachtoffer 1] om te brengen. De heer [betrokkene] sr. heeft pas na maart 2009 in dit verband over een ‘familiegeheim’ verklaard. Wellicht heeft hij via een familierechercheur hierover iets opgevangen en wilde hij verdachte nog meer in een kwaad daglicht stellen. De verklaringen van de vader van [slachtoffer 2] omtrent de uitlokking van [slachtoffer 2] door verdachte worden ook niet ondersteund door andere verklaringen of technisch bewijs.
Met betrekking tot de dood van [slachtoffer 1] stelt de raadsman het volgende. Verdachte was op het moment van zijn dood niet op de plaats delict aanwezig en heeft geen uitvoeringshandelingen verricht. Ook is er geen bewijs voorhanden dat verdachte op voorhand op de hoogte was van de aanstaande moord, zodat van medeplegen geen sprake kan zijn.
Ten aanzien van de moord op [slachtoffer 2] heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte op het moment van de schoten in de kantine was. Ook ten tijde van het tweede schot. Er is geen bewijs voorhanden dat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] tezamen naar Almere afreisden om [slachtoffer 2] te doden. Verdachte ging elke dag naar Almere, deze keer gingen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] mee omdat er het nodige te bespreken was. Verdachte wist niet dat [medeverdachte 1] een wapen bij zich had.
Samengevat heeft de raadsman vrijspraak bepleit van de pogingen tot uitlokking van de moord op [slachtoffer 1], het uitlokken danwel het medeplegen van de moord/doodslag op [slachtoffer 1] en de moord/doodslag op [slachtoffer 2]. Ten aanzien van het onttrekken van de lichamen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan nasporing heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4. Het oordeel van de rechtbank
De betrouwbaarheid van de bij de politie afgelegde verklaringen van medeverdachten
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], gelet op de omstandigheid dat door hen bij de politie belastende verklaringen jegens verdachte zijn afgelegd, terwijl zij bij de rechter-commissaris met succes een beroep hebben gedaan op hun verschoningsrecht, waardoor de verdediging van zijn ondervragingsrecht geen gebruik heeft kunnen maken, slechts met de nodige “omzicht” kunnen worden gebruikt en niet beslissend kunnen zijn voor het bewijs.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit punt allereerst het volgende.
In het licht van het EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) is het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal, inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, voor verdachte belastende verklaring, niet onverenigbaar met artikel 6, eerste en derde lid aanhef en onder d, EVRM. Van onverenigbaarheid is in ieder geval geen sprake indien de verdediging de gelegenheid heeft gekregen om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, in het onderhavige geval door oproeping van deze getuigen/medeverdachten bij de rechter-commissaris.
De omstandigheid dat de getuige/medeverdachte vervolgens aldaar het afleggen van een verklaring -met een beroep op zijn verschoningsrecht- weigert, brengt nog niet met zich mee dat sprake is van een schending van bovengenoemd artikel, mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat de verdediging de gelegenheid heeft gehad om over de belastende verklaringen van die medeverdachten ter zitting naar voren te brengen wat zij noodzakelijk oordeelde.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat voor de beoordeling van de bruikbaarheid van verklaringen van belang is of de inhoud van die verklaringen kan worden aangemerkt als een getrouwe weergave van wat door de aflegger daarvan is waargenomen en/of ondervonden. Een aanwijzing daarvoor kan zijn dat deze verklaringen op relevante onderdelen overeenstemmen met verklaringen van anderen of met hetgeen overigens uit stukken die zich in het dossier bevinden blijkt. In het hiernavolgende gaat de rechtbank na of daarvan voldoende sprake is.
[medeverdachte 2] verklaart over een SMS-bericht, afkomstig van [slachtoffer 2], dat haar door verdachte werd getoond en dat hij ook aan [medeverdachte 1] liet lezen. Dat SMS-bericht is ook aangetroffen.
Zij verklaart ook over de gezamenlijke rit naar de toko met verdachte en [medeverdachte 1] en de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict, welke aanwezigheid verdachte zelf ook ter zitting van [14 april 2010] heeft bevestigd. Hetgeen [medeverdachte 2] verklaart over het ombrengen van [slachtoffer 2], wordt bevestigd door verdachte zelf, maar ook door het aantreffen van het levenloze lichaam van [slachtoffer 2] en de schotwonden die daarin zijn aangetroffen.
Zowel [medeverdachte 2] als verdachte verklaren over het rochelen van [slachtoffer 2], nadat hij was beschoten.
[...]
[medeverdachte 2] en verdachte verklaren gelijkluidend over het wegvoeren van het lichaam van [slachtoffer 2]. Medeverdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] verklaren eveneens dat verdachte zich bij het lichaam van [slachtoffer 2] bevond
Ten aanzien van het wegvoeren van het lichaam van [slachtoffer 1] stemt de verklaring van [medeverdachte 3] in belangrijke mate overeen met die van verdachte, zoals hij die ter zitting van 14 april 2010 heeft bevestigd.
Nu de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] op relevante onderdelen met elkaar in overwegende mate overeenstemmen en voorts overeenstemmen met de inhoud van andere zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, acht de rechtbank deze verklaringen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Weliswaar zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], gaande de politieverhoren op sommige, ondergeschikte, onderdelen wisselend gaan verklaren, maar die verschillen zijn niet van zodanig gewicht dat de verklaringen die zij bij de politie hebben afgelegd als onbetrouwbaar aangemerkt moeten worden.
De rechtbank acht gezien het bovenstaande de verklaringen van de medeverdachten bruikbaar voor het bewijs.
Pogingen tot uitlokking
Met betrekking tot de aan verdachte onder parketnummer 07.607347-09 ten laste gelegde pogingen tot uitlokking van [slachtoffer 2], [betrokkene] overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van de mislukte uitlokking van het latere slachtoffer [slachtoffer 2] geldt dat de vader van [slachtoffer 2], [benadeelde partij 2], hierover heeft verklaard. Hij verklaart dat hij van [slachtoffer 2] heeft gehoord dat deze driemaal door [verdachte] was benaderd om iemand om het leven te brengen. Hij verklaart dat verdachte aan [slachtoffer 2] een foto van [slachtoffer 1] heeft gegeven en dat [slachtoffer 2] € 20.000,-- heeft ontvangen voor de liquidatie. Deze verklaring van de vader van [slachtoffer 2] vindt steun in de verklaring van [medeverdachte 2]. Ook zij heeft verklaard dat verdachte op enig moment een foto van [slachtoffer 1] aan [slachtoffer 2] heeft gegeven. Zij verklaart ook dat verdachte op enig moment zou hebben gezegd dat [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] had neergeschoten.
Op basis van deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepoogd door middel van geld [slachtoffer 2] uit te lokken om [slachtoffer 1] te vermoorden. Voor de stelling dat de vader van [slachtoffer 2] leugenachtig zou verklaren, bevinden zich in het dossier naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingpunten.
De rechtbank acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [betrokkene] heeft gepoogd te bewegen om [slachtoffer 1] te doden. Deze [betrokkene] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris op 1 december 2009 verklaard dat verdachte hem heeft benaderd met de vraag om [slachtoffer 1] om het leven te brengen. Hij zou daarvoor € 50.000,-- ontvangen. Hoewel hij bij de rechter-commissaris op 9 maart 2010 op deze verklaring terug komt, verklaart hij (in de daarop volgende meineedzaak) op 9 maart 2010 bij de politie dat hij met de dood is bedreigd om zijn eerdere verklaringen in te trekken, maar dat hij op 1 december 2009 bij de rechter-commissaris wel degelijk de waarheid heeft verteld, namelijk dat hij door verdachte tweemaal is benaderd om [slachtoffer 1] te vermoorden.
Zijn verklaring vindt bovendien steun in de verklaring van [getuige]. Tot slot is er de verklaring van [medeverdachte 3] die verklaart dat de plannen waren dat verdachte wilde dat iemand voor hem [slachtoffer 1] vermoordde.
Voor het feit dat verdachte ook [betrokkene] zou hebben uitgelokt, bevindt zich naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs in het dossier. Er is slechts de eigen verklaring van deze [betrokkene] dat hij door iemand is benaderd om [slachtoffer 1] om te brengen. Hij wil echter niet vertellen wie de opdrachtgever was.
Met betrekking tot de aan verdachte onder parketnummer 07.620429-08 (na wijziging) onder 1. primair ten laste gelegde poging tot uitlokking van [medeverdachte 1], overweegt de rechtbank als volgt.
Het openbaar ministerie heeft voorgesteld de bewijsmiddelen van de mislukte uitlokkingen van [slachtoffer 2] en de broers [betrokkene] mee te nemen in de bewijsconstructie van de uitlokking van [medeverdachte 1].
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de eerdere pogingen tot uitlokking door verdachte hoogstens een aanwijzing vormen in de richting van verdachte voor het uitlokken van [medeverdachte 1]. Hieruit kan echter niet het bewijs volgen dat verdachte ook degene is geweest die [medeverdachte 1] heeft uitgelokt. Temeer nu zich hiervoor ook geen ander bewijs in het dossier bevindt. De rechtbank zal verdachte daarom hiervan vrijspreken.
[slachtoffer 1]
Ten aanzien van het medeplegen van de moord/doodslag op [slachtoffer 1], overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst of er voldoende wettig bewijs voorhanden is om te komen tot de vaststelling van een zodanige betrokkenheid van verdachte bij de moord/doodslag op [slachtoffer 1] dat gesproken kan worden van medeplegen bij dit misdrijf.
Vast staat dat verdachte ten tijde van voormeld misdrijf, gepleegd op dinsdagavond 14 oktober 2008 of kort nadien, in de toko aan de [adres] in [adres], aldaar niet aanwezig was.
Ook staat vast dat verdachte wat betreft de tenlastegelegde delicten onder 1. en 2., mede gelet op vorenstaande, geen uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Om te komen tot de vaststelling dat sprake is van medeplegen bij de moord op [slachtoffer 1] dient derhalve te worden vastgesteld of verdachte ter uitvoering van een gezamenlijk plan daartoe toch zó nauw en bewust met anderen (dan wel een ander) heeft samengewerkt dat sprake was van medeplegen. (zie ook Hoge Raad 9 maart 2010, NJ 2010, 194)
Anders dan het openbaar ministerie is de rechtbank van oordeel dat uit geen van de bewijsmiddelen kan volgen dat verdachte op enig moment tezamen met [medeverdachte 1] plannen heeft gemaakt om [slachtoffer 1] om het leven te brengen. Hooguit kan worden vastgesteld dat hij tezamen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over zijn problemen met [slachtoffer 1] heeft gesproken en dat [medeverdachte 1] zich toen heeft aangeboden als bodyguard.
Voormelde vaststelling leidt de rechtbank echter niet tot de conclusie dat voldoende wettig bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van hetgeen verdachte onder 1. subsidiair op de dagvaarding met parketnummer 07.620429-08 ten laste is gelegd.
Het onder 2. ten laste gelegde - kort gezegd- het wegmaken van het lichaam van [slachtoffer 1] acht de rechtbank echter wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft, nadat hij telefonisch van [medeverdachte 6] hoorde dat [slachtoffer 1] in zijn toko was neergeschoten, aan [medeverdachte 3] en een tweede persoon de opdracht gegeven om naar de toko te gaan en het lichaam af te voeren. Tegen [medeverdachte 6] zegt hij dat hij gewoon verder moet gaan met zijn werk en dat “de jongens zo komen”. [medeverdachte 3] en de tweede persoon maken ter plekke de vloer schoon en nemen het lichaam van [slachtoffer 1] mee in een vuilcontainer. Zij rijden vervolgens naar Almere, waar verdachte zich bevindt. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij het lichaam van [slachtoffer 1] in Almere heeft gezien. [medeverdachte 3] verklaart dat in Almere het lichaam in de Peugeot waarmee [slachtoffer 1] was gekomen wordt overgeladen en dat hij ziet dat verdachte de container waarin het lichaam heeft gezeten schoon spoelt. Ook ziet hij dat [medeverdachte 1] persoonlijke goederen van [slachtoffer 1] aan verdachte toont. Vervolgens wordt het lichaam door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] naar Nieuw Vennep gereden, alwaar het enige tijd later wordt gevonden.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zo nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt dat gesproken kan worden van medeplegen van het wegvoeren van het lichaam van [slachtoffer 1].
[slachtoffer 2]
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag geplaatst of voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te komen tot een bewezenverklaring van het medeplegen door verdachte van de moord op [slachtoffer 2], in de Flevobazaar te Almere op 16 oktober 2008.
Er is sprake van medeplegen in het geval twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen, waarbij echter niet alle delictbestanddelen door beiden vervuld hoeven te zijn. De relevante criteria in dit verband zijn de vragen of er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten en of er sprake is geweest van een gezamenlijke opzet en uitvoering. Van belang zijnde elementen voor het aannemen van bewuste en nauwe samenwerking zijn bijvoorbeeld de intensiteit van de samenwerking, een taakverdeling, de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling en tot slot het zich al dan niet distantiëren en aanwezigheid op belangrijke momenten.
Medeplegers zijn strafbaar voor elkaars gedragingen voor zover deze binnen hun gezamenlijk (voorwaardelijk) opzet kunnen worden gebracht.
Vast staat dat verdachte op die bewuste donderdagavond, 16 oktober 2008, met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] per auto naar de bazaar is gereden. Verdachte weet dan dat [slachtoffer 2] daar langs zal komen om geld op te halen. In dit verband is van belang dat verdachte op die bewuste avond een SMS bericht ontving van [slachtoffer 2], met de mededeling: “Ik wacht op je vanaf 19.00 uur, je belt me niet, je neemt me telefoon niet op, me broer is helemaal uit Rotterdam gekomen, hij wacht op zijn geld, ik ga hie..” Dit bericht heeft verdachte doorgestuurd naar [medeverdachte 2] en ook laten lezen aan [medeverdachte 1]. [medeverdachte 2] verklaart dat verdachte in paniek was en dat hij zich bedreigd voelde door [slachtoffer 2]. [medeverdachte 2] gaat op verzoek van verdachte met hem en [medeverdachte 1] mee naar Almere.
Verdachte had op dat moment wetenschap van het feit dat twee dagen daarvoor [slachtoffer 1] door [medeverdachte 1] was doodgeschoten en dat [medeverdachte 1] derhalve de beschikking had over een vuurwapen.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door tezamen met de beide medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich te begeven naar de toko in Almere, zich willens en wetens heeft bloot gesteld aan de aanmerkelijke kans dat aldaar [slachtoffer 2] door [medeverdachte 1] zou worden neergeschoten en die mogelijkheid ook op de koop toe heeft genomen.
Dit oordeel wordt gesterkt door het feit dat dit misdrijf ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Daarbij komt dat verdachte -voordat [slachtoffer 2] arriveert- de aanwezige medewerkers, te weten [medeverdachte 5], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] naar achteren stuurt.
Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaart dat [medeverdachte 1] degene is geweest die [slachtoffer 2] heeft doodgemaakt. [medeverdachte 2] was in het kantoor op het moment dat zij een knal hoorde, waarop zij naar buiten is gelopen. [slachtoffer 2] lag op zijn rug, [medeverdachte 1] stond bij de voeten van [slachtoffer 2] en verdachte [verdachte] stond rechts van [medeverdachte 2]. Dit is het moment dat zij het vuurwapen voor het eerst heeft gezien: “Bij [medeverdachte 1] na het eerste schot”. Voorts verklaart zij “Het was een zwart pistool, niet zo groot”. Van [medeverdachte 1] kreeg zij opdracht om vuilniszakken te pakken. Op het moment dat zij naar binnen liep, hoorde zij het tweede schot. Teruggekomen met de vuilniszak, ziet zij dat [medeverdachte 1] bezig is met [slachtoffer 2]. Op de motorkap van de auto ligt een riem. “Wat ik mij nu bedenk is, dat je dingen meeneemt, dat is niet normaal”. [medeverdachte 2] stelt voorts dat zij met het lichaam in de auto naar Amsterdam is gereden. Met betrekking tot het wegmaken van het lichaam van [slachtoffer 2] verklaart [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 1] haar heeft verteld dat hij het lichaam in een put in Almere had gegooid.
Verdachte bevestigt de lezing van [medeverdachte 2] wanneer hij verklaart dat hij op 16 oktober 2008 in de loods te Almere [slachtoffer 2] op de grond heeft aangetroffen en dat verdachte [medeverdachte 1] bij hem stond. “Hij lag daar en er kwam nog geluid uit zijn mond. Hij gorgelde”.
Uit voornoemde verklaringen volgt dat verdachte op het moment dat het tweede schot werd gelost naast de schutter stond. Verdachte heeft zich derhalve niet na het eerste schot en ook toen niet gedistantieerd. Integendeel, uit de verklaring van [medeverdachte 2] volgt dat verdachte na het tweede schot de anderen er weer bij roept om te komen schoonmaken. Deze verklaring vindt steun in de verklaringen van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3].
Verdachte verklaart dat [medeverdachte 1] de auto van het slachtoffer heeft gedraaid en dat het lichaam van [slachtoffer 2] in de kofferbak is gelegd. Hij heeft [medeverdachte 1] daarbij geholpen “Ik heb [slachtoffer 2] bij zijn voeten gepakt. [medeverdachte 1] bij de voorkant.”
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] rijden hierna weg in de auto van [slachtoffer 2]. Verdachte maakt vervolgens de telefoons van [slachtoffer 2] onklaar en rijdt in zijn eigen auto achter hen aan.
De auto wordt aan het [adres] geparkeerd en met zijn drieën rijden ze vervolgens naar de [adres], alwaar later het in de vaststaande feiten genoemde schietincident plaatsvindt.
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat verdachte zich niet alleen op belangrijke momenten niet heeft gedistantieerd, maar ook zowel voor als na het om het leven brengen van [slachtoffer 2] ondersteunende handelingen heeft verricht.
Voorbedachte raad
Een vraag die nog voorligt, is of bij het ombrengen van [slachtoffer 2] met voorbedachten rade is gehandeld.
Voor voorbedachte raad is voldoende dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. (zie HR 27 juni 2000, NJ 2000, 605)
Vast staat dat het [medeverdachte 1] is geweest die [slachtoffer 2] met een vuurwapen heeft doodgeschoten en dat er in elk geval meermalen met dat vuurwapen is geschoten, getuige de schotverwondingen in het lichaam en het hoofd van [slachtoffer 2] en het aantreffen van een kogel in het hoofd van laatstgenoemde.
Na het horen van het eerste schot is medeverdachte [medeverdachte 2], zoals zij heeft verklaard, [medeverdachte 1] behulpzaam geweest door hem desverzocht een plastic zak aan te reiken. Zij verklaart dat zij op dat moment het slachtoffer nog hoorde gorgelen, waarna zij terug de toko in is gegaan en zij vervolgens nog een schot hoorde.
[medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat er een paar minuten gelegen waren tussen het eerste en tweede door haar gehoorde schot. Het gorgelen van het slachtoffer, waarover zij verklaart, vindt steun in de verklaring van verdachte.
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig bewijs is en heeft zij op grond daarvan ook de overtuiging bekomen dat [slachtoffer 2] met voorbedachten rade is omgebracht. Tussen de schoten heeft voldoende tijd gezeten voor verdachten om zich rekenschap te geven van hun handelen. Ook de handelingen van verdachte en zijn medeverdachten na de schoten, zoals het afpakken van persoonlijke spullen en het wegvoeren van het lichaam wijzen op planmatigheid en niet op een plotselinge gemoedsopwelling.
Resumerend komt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte zodanig nauw en bewust met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen van moord en het medeplegen van het - kort gezegd- wegvoeren van het lichaam van [slachtoffer 2].
5. BEWEZENVERKLARING
De verdachte dient van het bij dagvaarding met parketnummer 07.620429-08 onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding met parketnummer 07.620429-08 onder 2., 3. en 4. ten laste is gelegd en hetgeen hem bij dagvaarding met parketnummer 07.607347-09 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
07.620429-08
2.
hij in de periode van 14 oktober 2008 tot en met 28 november 2008 in de gemeente Amsterdam en (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen het lijk/lichaam van [slachtoffer 1] heeft verborgen en weggevoerd, met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer 1] te verhelen, door met dat oogmerk
- het lijk van die [slachtoffer 1] in een vuilcontainer te gooien/plaatsen en (vervolgens) in die vuilcontainer te vervoeren vanuit de groentewinkel/toko (genaamd Micromarkt) (gelegen aan de [adres] te [adres]) naar een auto en
- het lijk van die [slachtoffer 1] in een kofferbak van een auto te leggen en
- (vervolgens) met die auto het lijk van die [slachtoffer 1] te verbergen/weg te voeren en die auto (met dat lijk) op een parkeerplaats achter te laten en
- (aldus) dat lijk aan het (directe) oog te onttrekken.
3.
hij op of omstreeks 16 oktober 2008 in de gemeente Almere en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), meermalen met een vuurwapen kogels afgevuurd op het lichaam en het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden.
4.
hij in de periode van 16 oktober 2008 tot en met 14 november 2008 in de gemeente Almere en (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, het lijk van [slachtoffer 2] heeft verborgen en weggevoerd, met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer 2] te verhelen door met dat oogmerk het lijk van die [slachtoffer 2] in de kofferbak van een auto te tillen/leggen en (vervolgens) met die auto het lijk van die [slachtoffer 2] te verbergen/weg te voeren en (aldus) dat lijk aan het (directe) oog te onttrekken.
07.607347-09
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 14 oktober 2008, in de gemeente Amsterdam en/of Almere en/of (elders) in Nederland, meermalen heeft gepoogd om [slachtoffer 2] en [betrokkene] (telkens) door giften en/of beloften, te bewegen om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, hebbende hij, verdachte, toen aldaar (telkens)
- die [slachtoffer 2] benaderd en gevraagd om (zakelijk weergegeven) [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven en die [slachtoffer 2] daarvoor een geldbedrag geboden/in het vooruitzicht gesteld en
- die [betrokkene] benaderd en gevraagd om (zakelijk weergeven) [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven en die [betrokkene] daarvoor een geldbedrag geboden/in het vooruitzicht gesteld.
Van het bij dagvaarding met parketnummer 07.620429-08 onder 2., 3. en 4. ten laste gelegde en het bij dagvaarding met parketnummer 07.607347-09 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. KWALIFICATIE
Het bewezen verklaarde levert op:
07.620429-08
2.
Medeplegen van een lijk verbergen en wegvoeren met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen, strafbaar gesteld bij artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht.
3.
Medeplegen van moord, strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
4.
Medeplegen van een lijk verbergen en wegvoeren met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen, strafbaar gesteld bij artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht.
07.607347-09
Poging om een ander door giften en beloften te bewegen een moord te begaan, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 46a van het Wetboek van Strafrecht.
7. STRAFBAARHEID
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 07. 607347-09 en het onder 1. primair, 2., 3. en 4. op de dagvaarding met parketnummer 07.620429-08 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 jaren met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft [slachtoffer 2] en [betrokkene] benaderd om tegen betaling [slachtoffer 1] om het leven te brengen omdat hij zich al jarenlang afgeperst en bedreigd voelde door [slachtoffer 1]. Zelfs als dit laatste juist zou zijn, heeft verdachte een volkomen verkeerd en mensonwaardig middel gebruikt om te pogen tot een beëindiging van die situatie te komen, hetgeen de rechtbank verdachte zwaar aanrekent.
Verdachte heeft, nadat hij op de hoogte was gesteld van het feit dat [slachtoffer 1] in zijn toko in Amsterdam was gedood, het initiatief genomen om gezamenlijk met anderen het lichaam van [slachtoffer 1] weg te voeren en te verbergen.
Verdachte heeft, door het wegmaken van het lichaam van [slachtoffer 1], een ernstige inbreuk gemaakt op de openbare orde en er is mede door zijn handelen aan nabestaanden extra leed toegebracht. Zij hebben immers wekenlang in onzekerheid moeten leven over het lot van hun dierbare.
Verdachte heeft tezamen met anderen [slachtoffer 2] om het leven gebracht. Verdachte was weliswaar niet degene die de kogels afvuurde, doch hij heeft zodanig nauw en bewust met de feitelijke pleger samengewerkt dat sprake is van medeplegen van moord.
Daarna is verdachte wederom betrokken geweest bij het wegmaken van een lichaam, dit keer van [slachtoffer 2].
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer 2]. Door hun handelen hebben verdachte en zijn mededaders [slachtoffer 2] het leven ontnomen en de nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht, hetgeen ook blijkt uit de indrukwekkende verklaringen van de nabestaanden zoals deze ter zitting zijn afgelegd en voorgehouden.
Moord is een van de ernstigste delicten die ons Wetboek van Strafrecht kent. Door dit misdrijf is de rechtsorde ernstig geschokt en is grote onrust in de samenleving veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van aanzienlijke duur dient te worden opgelegd.
De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt dat voor een enkelvoudige moord, onder de omstandigheden zoals in dit vonnis overwogen en die overigens niet anders is te beschouwen dan als een kille liquidatie, over het algemeen gevangenisstraffen tussen de tien en twintig jaar plegen te worden opgelegd. Daarmee komt de rechtbank toe aan het vaststellen van de factoren die bepalend zijn voor de strafmaat in deze zaak.
Strafverzwarend voor verdachte is de koelbloedige wijze waarop hij na de dood van [slachtoffer 1] en voorafgaand en na de moord op [slachtoffer 2] heeft gehandeld.
Nadat [slachtoffer 1] is neergeschoten, neemt verdachte het initiatief om enkele medewerkers naar de plaats delict te sturen om op te ruimen en het lijk weg te voeren.
Voordat [slachtoffer 2] wordt neergeschoten is verdachte degene die de aanwezige medewerkers in de toko weg stuurt. Na de moord tilt hij samen met de schutter het lichaam in de auto en geeft anderen opdracht om schoon te maken.
Verdachte heeft zich, als eigenaar van de beide toko’s waarin zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] om het leven werden gebracht, als regisseur van deze handelingen gedragen. De rechtbank rekent het verdachte tevens aan dat hij zijn medewerkers, personen die zich in een afhankelijkheidsrelatie tot hem bevonden, bij deze feiten heeft betrokken.
De rechtbank heeft bij haar beslissing voorts rekening gehouden met het de verdachte
betreffende psychologisch rapport d.d. 31 maart 2010 uitgebracht door prof. dr. F.
Koenraadt, psycholoog. Uit het rapport van de psycholoog volgt dat bij verdachte wel
psychische problematiek wordt geconstateerd in de vorm van antisociale en narcistische
trekken, doch niet zodanig dat van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in
de vorm van een persoonlijkheidsstoornis moet worden gesproken. Indien bewezen kan het
ten laste gelegde volledig aan verdachte worden toegerekend, zo concludeert de psycholoog.
De rechtbank neemt deze conclusie over en zal verdachte bij het bepalen van de op te leggen
straf als volledig toerekeningsvatbaar beschouwen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, acht de rechtbank een gevangenisstraf passend welke aan de bovengrens van het gemiddelde van de hiervoor genoemde bandbreedte zit.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande een gevangenisstraf voor de duur van 18
jaren passend en geboden.
9. VORDERINGEN VAN DE BENADEELDE PARTIJEN
9.1. Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij 1], zijnde de zuster van slachtoffer [slachtoffer 1], zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van materiële schade ten gevolge van het aan verdachte bij dagvaarding met parketnummer 07.620429-08 ten laste gelegde. De hoogte van de schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 23.028,85.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] geheel toe te wijzen. De officier van justitie heeft gesteld de vordering billijk te achten. Het slachtoffer is noodgedwongen begraven in Nederland, terwijl het zijn uitdrukkelijke wens was om in zijn geboorteland Suriname begraven te worden. De officier van justitie heeft tevens oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 1] gevorderd.
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet ontvankelijk verklaren in haar vordering. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte van het bij dagvaarding met parketnummer 07.620429-08 onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, terwijl voorts niet is gebleken van een rechtstreeks verband als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering tussen de gestelde schade en het bij voornoemde dagvaarding onder 2. bewezen verklaarde feit.
9.2. Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij 2], zijnde de vader van slachtoffer [slachtoffer 2], zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van materiële schade ten gevolge van het aan verdachte bij dagvaarding met parketnummer 07.620429-08 ten laste gelegde. De benadeelde partij heeft tevens oplegging van de maatregel tot schadevergoeding verzocht.
De hoogte van de schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van
€ 1.065,--. Deze schade betreft het deel van de uitvaartkosten voor de begrafenis van [slachtoffer 2] dat niet door de verzekeringsmaatschappij is vergoed. Het gevorderde bedrag van € 1.065,-- omvat onder meer een bijdrage van € 565,-- aan moskee [naam].
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] geheel toe te wijzen. De officier van justitie heeft gesteld de hoogte van de vordering billijk te achten, zeker gelet op de omstandigheden van het slachtoffer. Voorts betreft het kosten welke binnen strafvordering verhaalbaar zijn. De officier van justitie heeft tevens oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 2] gevorderd.
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Met betrekking tot de bijdrage aan moskee [naam] overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van een rechtstreeks verband als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering tussen deze bijdrage, welke blijkens de overgelegde betalingsbewijzen door [betrokkene] is voldaan ten behoeve van de nieuwbouw van de moskee, en de bij dagvaarding met parketnummer 07.620429-08 onder 3. en 4. bewezen verklaarde feiten. Ter zake het meer gevorderde is de vordering niet onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding.
9.3. Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij 3], zijnde de moeder van slachtoffer [slachtoffer 2], zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde. De hoogte van de schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 5.000,--. De benadeelde partij heeft tevens oplegging van de maatregel tot schadevergoeding verzocht.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] geheel toe te wijzen. De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering overtuigend is onderbouwd. De officier van justitie heeft tevens oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 3] gevorderd.
De rechtbank overweegt het navolgende.
De vordering heeft betrekking op zogenoemde ‘shockschade’. Zodanige schade kan ontstaan bij degene bij wie door het (directe) waarnemen van een incident of ongeval of door de (directe) confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, is gedood of gewond (HR 22 februari 2020, NJ 2002, 240). Blijkens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat voor toewijzing van een dergelijke vordering dient te worden voldaan aan het vereiste dat geestelijk letsel is ontstaan waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Voor de vaststelling daarvan is nader feitelijk onderzoek noodzakelijk, bijvoorbeeld door een psychiater of psycholoog.
De benadeelde partij heeft gesteld dat de shockschade is ontstaan door het schokkende feit van de toestand waarin het lichaam van haar zoon [slachtoffer 2] werd aangetroffen, waardoor sterk werd afgeraden hem nog te zien, te ruiken en te voelen. Voorts is de confrontatie met een foto van het stoffelijk overschot voor de benadeelde schokkend geweest. De benadeelde partij staat tot op heden onder behandeling van een psychiater en psycholoog. Bij de vordering is een brief d.d. 27 november 2009 overgelegd van J.M. ter Beek en L. Huijzen, respectievelijk sociaal psychiatrisch verpleegkundige i.o. en psychiater van GGz Meerkanten te Lelystad.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder dat onvoldoende kan worden vastgesteld of sprake is van (de voor shockschade vereiste) schade welke is veroorzaakt door een rechtstreekse confrontatie met de omstandigheden waaronder het stoffelijk overschot is aangetroffen of dat sprake is van schade in die zin dat het verlies van haar zoon voor de benadeelde partij [benadeelde partij 3] een zodanig verdriet en zodanige problemen van verwerking van het verlies oplevert dat daardoor geestelijk letsel is ontstaan. Ter zake het geestelijk overweegt de rechtbank bovendien dat uit voornoemde brief van GGz Meerkanten weliswaar kan worden opgemaakt dat sprake is van een heftige rouwreactie, doch dat daaruit niet blijkt van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, zodat niet (eenvoudig) kan worden vastgesteld dat bij de benadeelde partij sprake is van zodanig geestelijk letsel dat zij in haar persoon is aangetast.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat voor zover de vordering ziet op schade ten gevolge van het onder 4. ten laste gelegde vervoeren en verbergen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 2], niet is gebleken van een rechtstreeks verband als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering tussen de gestelde schade en de onder 4. bewezen verklaarde gedragingen.
10. WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van de straf of maatregel is, naast de reeds aangehaalde artikelen, gegrond op de artikelen 10, 27, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
11. BESLISSING
Het bij dagvaarding met parketnummer 07.620429-08 onder 1. ten laste gelegde is niet bewezen en verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het bij dagvaarding met parketnummer 07.620429-08 onder 2., 3. en 4. ten laste gelegde en het bij dagvaarding met parketnummer 07. 607347-09 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld.
De verdachte is deswege strafbaar.
Het bij dagvaarding met parketnummer 07.620429-08 onder 2., 3. en 4. en het bij dagvaarding met parketnummer 07.607347-09 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. C.E. Buitendijk en H.Th. Pos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2010.