RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.400365-09 (P)
Uitspraak: 8 april 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte),
(geboorteplaats)
(adres)
(verblijfplaats)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2010. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.S.P.M. de Kock, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. G.C. Pol.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 december 2009 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (benadeelde partij) van het leven te beroven, met dat opzet die (benadeelde partij) krachtig met een mes in de rechter- en/of rugzijde van diens lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 december 2009 in de gemeente Zwolle aan een persoon genaamd
(benadeelde partij), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (steekwond in de flank, deze is zo diep dat zowel de borstholte als de buikholte door een kleine wond zijn geopend), heeft toegebracht, door deze opzettelijk en krachtig met een mes in de rechter- en/of rugzijde van diens lichaam te steken;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 december 2009 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (benadeelde partij), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die (benadeelde partij) krachtig met een mes in de rechter- en/of rugzijde van diens lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit nu volgens de raadsman uit het dossier niet duidelijk naar voren komt dat verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Volgens de raadsman is de mogelijkheid aanwezig dat het slachtoffer gedurende de worsteling in het mes is gevallen.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat ook voorwaardelijk opzet niet aan de orde is nu bij verdachte de intentie ontbrak om het slachtoffer te doden.
Met betrekking tot het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het slachtoffer wel letsel heeft opgelopen doch dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Op 23 december 2009 is de politie naar aanleiding van een melding naar het wijkcentrum “Holtenbroek” in Zwolle gegaan, alwaar zij voor de ingang een hevig bloedende man op een stoel zag zitten. Het slachtoffer verklaarde tegenover de verbalisanten dat hij na een woordenwisseling door (verdachte) met een mes was neergestoken .
Op 29 december 2009 is het slachtoffer, (benadeelde partij), in het ziekenhuis nader gehoord. Hij verklaarde onder meer dat hij op 23 december 2009 naar het wijkcentrum "Holtenbroek" is gegaan om met een aantal Turkse mannen koffie te drinken. Op een gegeven moment kwam (verdachte) binnen. (verdachte) sprak hem aan en vroeg hem mee te gaan. Na een woordenwisseling heeft (verdachte) een uitklapbaar mes tevoorschijn gehaald . Het betrof een mes met een spitse scherpe punt en een lemmet van ongeveer 15 centimeter, met welk mes (verdachte) begon te zwaaien. Het slachtoffer voelde op een gegeven moment warmte op zijn rug. Hij merkte toen dat hij in zijn rug, aan de rechterzijde ter hoogte van zijn ribben, gestoken was. .Op zijn vraag aan verdachte waarom hij het mes had gebruikt zei verdachte iets van: “Zo doe ik dat”. Het slachtoffer pakte toen verdachte bij “zijn strot”, waarop verdachte hem een vuistslag midden op de mond gaf. Daarna zijn verdachte en slachtoffer op de grond gevallen.
De forensisch arts (arts 1) heeft op 24 december 2009 een omschrijving gegeven van het bij (benadeelde partij) geconstateerde letsel, te weten: een aan de rechter flank richting rugzijde ± 4 cm grote diepe hevig bloedende steekwond, een breuk van de 10e rib rechts (waarschijnlijk als gevolg van het afketsen van het stekende voorwerp op de borstkas) en de aanwezigheid van bloed in de borstkas (hematothorax), hetgeen is veroorzaakt door scheuring/aanprikken van bloedvaten door een scherp stekend voorwerp, zoals een mes.
Naar het oordeel van de arts had gezien de plaats van de steekwond ook de lever en/of rechternier geraakt kunnen worden, hetgeen tot het scheuren van de lever en/of de rechter- nier had kunnen leiden en vervolgens tot dodelijke bloedingen.
De arts concludeerde dat er sprake was van potentieel dodelijk letsel . Deze conclusie wordt onderschreven door forensisch arts (arts 2), die op 29 december 2009 het slachtoffer nader heeft onderzocht .
Verdachte heeft onder andere op 24 december 2009 bij de politie verklaard dat hij op 23 december 2009 naar het wijkcentrum “Holtenbroek” in Zwolle is gegaan om een krantje te lezen. Op een gegeven moment kwam (benadeelde partij) binnen en gingen zij op verzoek van verdachte naar buiten om te praten .
Na een woordenwisseling pakte (benadeelde partij) hem met zijn linkerhand vast. Zijn andere hand had hij in zijn zak. Verdachte pakte vervolgens een arm van (benadeelde partij) en voelde toen iets warms op zijn hand en zag dat zijn hand bloedde. Hij zag vervolgens een mes in de hand van (benadeelde partij). Verdachte draaide naar eigen zeggen de hand om en het mes viel op de grond. Verdachte heeft het mes toen van de grond gepakt . Hij zag dat (benadeelde partij) zijn hand in zijn zak had, op de manier alsof hij nog een wapen bij zich had. Verdachte zag dat (benadeelde partij) de omstanders aan de kant duwde om zijn kant op te komen. Verdachte werd erg kwaad en zei tegen de mensen: “Aan de kant, laat hem maar komen.” Verdachte heeft verklaard bij zichzelf te hebben gedacht: het is hij of ik. Verdachte verklaart uit noodweer te hebben gehandeld. Verdachte weet nog dat hij met (benadeelde partij) op de grond heeft gelegen. Hierna weet hij niet meer hoe het is gegaan .
Naar aanleiding van de verklaring van verdachte dat hij door het slachtoffer eerst in de hand is gestoken, is d.d. 13 januari 2010 een letselrapportage opgemaakt door forensisch arts (arts 1). Deze arts geeft in deze rapportage aan dat het letsel op de hand van verdachte een onregelmatige barstwond betreft die wordt veroorzaakt door direct inwerkend/botsend stomp geweld. Het geconstateerde letsel is qua aspect (barstwond) en plaats (knokkels) suspect voor en alleen passend bij aanvalsletsel. De arts heeft in de rapportage expliciet aangegeven en ter terechtzitting desgevraagd bevestigd dat het hier absoluut geen verdedigingsletsel betreft .
Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris heeft verdachte onder meer als volgt verklaard:
Het klopt dat ik dat mes heb vast gehad en dat ik (benadeelde partij) (benadeelde partij) daarmee heb gestoken. Hij zei: Kom maar op. Het was hij of ik .
De echtgenote van verdachte heeft op 7 januari 2010 bij de politie verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat het slachtoffer hem had beledigd en dat hij dit daarom had gedaan. Hij had gescholden en hele zware woorden gebruikt naar hem en op dat moment had hij (benadeelde partij) gestoken .
Voorts heeft de beheerder van het wijkcentrum Holtenbroek (beheerder wijkcentrum) op 23 december 2009 bij de politie verklaard dat hij op een gegeven moment verdachte een slaande beweging zag maken in de richting van (benadeelde partij). De getuige noemde de beweging een opstoot .
Ter terechtzitting heeft hij zulks bevestigd.
Getuige (getuige 1) ten slotte heeft verklaard dat hij heeft gezien dat een van de mannen een beweging maakte met een van zijn armen en dat het leek dat die man een klap gaf aan een ander, alsmede dat de dader iets in een van zijn handen had .
Bovenstaande verklaringen in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van het slachtoffer wordt ondersteund door diverse andere bewijsmiddelen in het dossier. Zijn verklaring strookt immers met de medische verklaringen ten aanzien van het letsel van het slachtoffer - waaruit blijkt dat het mes met grote kracht in het lichaam is gestoken - maar ook van het letsel op de hand van verdachte. Verder kan worden gewezen op de verklaring van (beheerder wijkcentrum, de echtgenote van verdachte en (getuige 1), waaruit kan worden afgeleid dat verdachte het slachtoffer heeft gestoken.
De verklaring van verdachte daarentegen, waarin hij heeft verklaard dat hij in eerste instantie door het slachtoffer met een mes zou zijn benaderd, vindt geen enkele steun in de bewijsmiddelen.
Daarbij kan worden gewezen op het door verdachte opgelopen letsel, dat is gekwalificeerd als zijnde een aanvals- en absoluut geen verdedigingswond. De rechtbank acht de door verdachte opgeworpen situatie dan ook niet aannemelijk. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank op dit punt meer geloof hecht aan de verklaringen van het slachtoffer dan aan de verklaring van de verdachte.
De verklaring dat het slachtoffer in het mes zou zijn gevallen bij de worsteling strookt voorts niet met de verklaring die verdachte bij de rechter-commissaris heeft afgelegd en de verklaring van zijn echtgenote.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het slachtoffer heeft gestoken met een mes en daarmee het slachtoffer potentieel dodelijk letsel heeft toegebracht.
Algemene ervaringsregels leren dat de borstkas een deel van het lichaam is met daarin vitale organen waar op vrij eenvoudige wijze dodelijk letsel kan worden toegebracht. Door het slachtoffer met een mes in de rug te steken, ter hoogte van de borstkas, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer mogelijk dodelijk zou worden getroffen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
Nu de rechtbank van oordeel is dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden behoeft het betoog van de raadsman ter zake het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde geen nadere bespreking.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op 23 december 2009 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (benadeelde partij) van het leven te beroven, met dat opzet die (benadeelde partij) krachtig met een mes in de rechter- en/of rugzijde van diens lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat er geen sprake was van een noodweersituatie nu verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht en het slachtoffer met een mes heeft gestoken.
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval dat de rechtbank zou komen tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte zich in een noodweer/noodweerexcessituatie bevond en verzocht de verdacht in verband daarmee te ontslaan van alle rechtvervolging.
Het oordeel van de rechtbank
Een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is.
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte in een positie verkeerde waarin sprake was van een zodanige ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn persoon dat hij zich middels het gebruik van een mes daartegen diende te verdedigen.
Zoals in het voorgaande reeds is vastgesteld is niet komen vast te staan dat het slachtoffer degene is geweest die als eerste het mes heeft getrokken. Daarentegen kan uit verklaringen van onder meer verdachte zelf worden afgeleid dat verdachte zelf een significante bijdrage heeft geleverd aan de ruzie en het fysieke geweld. Daar komt bij dat verdachte zich, ook toen hij naar eigen zeggen het mes van het slachtoffer had afgepakt, niet van het gevecht heeft teruggetrokken. Verdachte heeft zelfs bij de politie verklaard het slachtoffer te hebben gestoken in het kader van “aan de kant, laat hem maar komen. Het is hij of ik”.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat het slachtoffer de verdachte niet op een zodanige wijze ogenblikkelijk en wederrechtelijk heeft aangerand dat het verdachte, ter noodzakelijke verdediging, geboden was een mes ter hand te nemen en te gebruiken teneinde het slachtoffer van zich af te houden.
De rechtbank verwerpt het verweer ter zake het beroep op noodweer.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, nu niet aan de criteria is voldaan met betrekking tot noodweer, er ook geen sprake van noodweerexces kan zijn, zodat het beroep daarop geen bespreking behoeft.
Voorts zijn er ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot de strafmaat geen verweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Verdachte heeft op geweldadige wijze een ruzie met het slachtoffer willen beslechten door hem met een mes in de rechterflank richting rug te steken. Hierdoor heeft verdachte het slachtoffer potentieel dodelijk letsel toegebracht. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte het leven van een persoon in gevaar gebracht. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 22 februari 2010 waaruit blijkt dat verdachte niet recent voor geweldsdelicten is veroordeeld.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 6 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mr. J.N. Bartels, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en M. van Loenen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2010.