RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/318
Uitspraak
in het geding tussen:
Eiser te woonplaats,
gemachtigde: J.A.L. Baak,
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland,
verweerder,
(belanghebbende),
gevestigd te (..),
gemachtigde: mr. T.D. Rijs.
Bij besluit van 13 januari 2009 heeft verweerder aan (belanghebbende) gevestigd te (..) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend voor het gebruik van het perceel kadastraal bekend gemeente (..), sectie (..) en nummer (..), plaatselijk bekend (..) te (..), ten behoeve van detailhandel in diervoeding en dieraccessoires voor een oppervlakte van 300 m².
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 20 maart 2009 heeft (belanghebbende) de rechtbank desgevraagd laten weten dat zij als belanghebbende aan het geding wil deelnemen.
Het beroep is ter zitting van 24 november 2009 behandeld. Voor eiseres zijn (..) en gemachtigde J.A.L. Baak verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. van Keeken en N. Kocic. (Belanghebbende) is ter zitting vertegenwoordigd door (..) , (..) en gemachtigde mr. T.D. Rijs.
1. Eiseres exploiteert een aantal vestigingen onder de handelsnaam "(..)" in verschillende plaatsen in Nederland, waaronder ook in de vestiging aan (..) in het centrum van (..). In deze vestiging worden dieren, diervoeding en dieraccessoires verkocht.
Bij e-mail van 27 juni 2008 heeft (belanghebbende) verweerder verzocht vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO te verlenen voor de verkoop van diervoeding en dieraccessoires op een vloeroppervlakte van 400 m². Op 24 oktober 2008 heeft (belanghebbende) dit verzoek gewijzigd in een verzoek om vrijstelling voor een vloeroppervlakte van 300 m².
Op 18 november 2008 heeft verweerder het voornemen tot het verlenen van deze vrijstelling gepubliceerd in de (..) en van 19 november 2008 tot en met 30 december 2008 ter inzage gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze in te dienen. Eiseres heeft een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 13 januari 2009 heeft verweerder onder weerlegging van de zienswijze van eiseres op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO in samenhang met artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985) vrijstelling van de bepalingen van het bestemmingsplan verleend, voor de verkoop van diervoeding en dieraccessoires voor een oppervlakte van 300 m².
Dit besluit is gepubliceerd in de (..) van 20 januari 2009.
2. Het perceel waarop (belanghebbende) is gevestigd ligt in het bestemmingplan "(..)" en heeft ingevolge artikel 3 van de voorschriften de bestemming 'bedrijfsdoeleinden', meer specifiek aangeduid met 'zone D'.
Op grond van artikel 16 van de bestemmingsplanvoorschriften wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruik van de in artikel 3 van de planvoorschriften bedoelde gronden voor detailhandel.
Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik van de gronden voor de verkoop van diervoeding en dieraccessoires in strijd is met de bepalingen van het bestemmingsplan en het bestemmingsplan zelf ook niet voorziet in een mogelijkheid voor dit gebruik vrijstelling te verlenen.
3.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder het besluit tot verlening van de gebruiksvrijstelling aan (belanghebbende) op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO overeenkomstig artikel 19a, vierde lid, van de WRO heeft voorbereid. Hiermee is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing. Daaruit vloeit voort dat eiseres, gelet op artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, terecht tegen dit besluit beroep heeft ingesteld.
3.2. In de eerste plaats heeft eiseres betoogd dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt omdat verweerder het ten onrechte heeft gebaseerd op het bepaalde in artikel 20, eerste lid, sub e. van het Bro 1985. Eiseres is enerzijds van mening dat het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening van toepassing is; anderzijds is volgens haar de regeling inhoudelijk niet van toepassing omdat deze is bedoeld voor veranderingen aan woningen, waarvan in dit geval geen sprake is.
Dit betoog treft geen doel.
Op 1 juli 2008 is de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden.
De rechtbank overweegt dat op grond van het overgangsrecht zoals dit is neergelegd in artikel 9.1.1.0 van de Invoeringswet Wro de (oude) WRO van toepassing blijft op een aanvraag om vrijstelling die voor de inwerkingtreding van de (nieuwe) Wro is ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de aanvraag om vrijstelling is ingediend op 27 juni 2008, verweerder het bestreden besluit terecht heeft gebaseerd op artikel 19 van de WRO, welk artikel in het derde lid verwijst naar artikel 20 van het Bro 1985.
Verder is de rechtbank van oordeel dat eiseres blijk geeft van een onjuiste interpretatie van de tekst van artikel 20, eerste lid, onder e van het Bro 1985 omdat hieruit geenszins valt op te maken dat dit artikel slechts ziet op veranderingen aan woningen. Het artikellid heeft betrekking op een wijziging van het gebruik van opstallen zoals in dit geding aan de orde is. Daarbij is een voorwaarde geformuleerd die geldt indien het artikellid wordt toegepast in een situatie waarin woningen onderwerp van een verleende vrijstelling zijn. Deze situatie is hier niet aan de orde.
Gelet op vorenstaande was verweerder naar het oordeel van de rechtbank in beginsel bevoegd tot het verlenen van vrijstelling.
3.3. Vervolgens heeft eiseres aangevoerd dat verweerder het vrijstellingsbesluit onzorgvuldig en met misbruik van zijn bevoegdheid heeft voorbereid door het opstellen van wat zij 'gelegenheidsregelgeving' noemt. Eiseres geeft hierbij aan dat verweerder in eerste instantie handhavend tegen de detailhandel in diervoeding en dieraccessoires door (belanghebbende) heeft opgetreden. Kort daarna werd volgens eiseres door verweerder nieuw beleid geformuleerd en werd de detailhandel door middel van het vrijstellingsbesluit gelegaliseerd.
Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder medio 2008 op verzoek van eiseres handhavend heeft opgetreden tegen de detailhandel door (belanghebbende), die in strijd met het bestemmingsplan plaatsvond. Verweerder heeft hiermee, nu er op dat moment geen concreet zicht op legalisatie van dit gebruik was, gevolg gegeven aan de op hem rustende beginselplicht om in een dergelijke situatie handhavend op te treden. Dit laat echter onverlet dat artikel 19, derde lid, van de WRO verweerder de zelfstandige bevoegdheid geeft te besluiten of hij al dan niet vrijstelling wil verlenen. Verweerder wenste in principe van deze bevoegdheid gebruik te maken en heeft daartoe de procedure opgestart. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat verweerder deze bevoegdheid heeft gebruikt voor andere doeleinden dan waartoe deze is gegeven. Van misbruik van bevoegdheid is derhalve geen sprake.
Verweerder heeft de verleende vrijstelling mede gebaseerd op de beleidsregels ten aanzien van "detailhandel op perifere locaties" die op 11 november 2008 zijn vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat hier sprake is van algemene beleidsregels die als uitwerking van het provinciale beleid zoals dit is neergelegd in het Streekplan Overijssel 2000+ en de Detailhandelsvisie Overijssel 2007 door verweerder zijn vastgesteld. Deze beleidsregels zijn gebaseerd op een onderzoek naar het toekomstig functioneren van de binnenstad van (..) als winkel-, uitgaans- en verblijfsgebied. Voor dit onderzoek, dat is verricht door BRO-adviseurs, heeft verweerder op 5 februari 2008 opdracht verleend. BRO heeft in september 2008 gerapporteerd in een visiedocument met de titel "Naar een nog sterkere binnenstad". Op basis hiervan heeft verweerder vervolgens de beleidsregels vastgesteld. De stelling van eiseres dat er sprake zou zijn van 'gelegenheidsregelgeving' treft dan ook geen doel.
De rechtbank onderschrijft de stelling van verweerder dat de verleende vrijstelling voldoet aan de criteria zoals deze in de beleidsregels zijn neergelegd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het standpunt van eiseres dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid.
3.4. Ten slotte heeft eiseres betoogd dat het verlenen van de vrijstelling leidt tot een onevenredige aantasting van de bestaande verdeling van detailhandel in de kern van (..), hetgeen oneerlijke concurrentie oplevert.
De rechtbank overweegt, dat de omstandigheid dat er mogelijk sprake is van enige concurrentie tussen eiseres en (belanghebbende), voor verweerder geen aanleiding hoefde te vormen niet mee te werken aan het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juli 2005, LJN: AT8774) bestaat er in geval van concurrentievrees in beginsel geen aanleiding om in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter zake regulerend op te treden. Slechts in het geval zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in dit opzicht zal voordoen, zodanig dat sprake is van een in planologisch opzicht onaanvaardbare situatie, is hiervoor plaats.
De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat een dergelijke situatie bij het verlenen van de vrijstelling niet voorstelbaar was. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de klanten voor dierbenodigdheden zowel in de (..) vestiging in (..) als in de vestiging van (belanghebbende) hun inkopen doen.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de vrijstelling zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau en de detailhandelstructuur in (..).
De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder gelet op het voorgaande de vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
4. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Loenen, rechter, en door deze en mr. A. Landstra als griffier ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2009.