ECLI:NL:RBZLY:2009:BK9231

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
29 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/411
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende vrijstelling voor gebruik van perceel voor modelvliegsport ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 29 december 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe. Het betreft een vrijstelling die is verleend aan de Deventer Luchtvaartclub - Modelvliegsport (DLC) voor het gebruik van een perceel voor het vliegen met ongemotoriseerde en gemotoriseerde modelvliegtuigen en helicopters. Eiser, die in de nabijheid van het perceel woont, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat hij meent dat het gebruik van het perceel in strijd is met het bestemmingsplan en dat hij overlast ondervindt van het modelvliegen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de DLC sinds 2008 gebruik maakt van het perceel en dat er een milieuvergunning is verleend die de voorwaarden voor het gebruik regelt. De rechtbank overweegt dat de vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is verleend en dat de eisen voor de ruimtelijke onderbouwing niet zwaarder zijn dan de aard van het project rechtvaardigt. De rechtbank concludeert dat het gebruik van het perceel voor modelvliegsport geen ingrijpende inbreuk op het bestemmingsplan vormt, omdat de agrarische bestemming van het perceel niet verandert.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de door eiser ervaren geluidoverlast niet van doorslaggevende betekenis is, aangezien deze kwestie onder de Wet milieubeheer valt en eiser geen beroep heeft ingesteld tegen de verleende milieuvergunning. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de DLC niet verantwoordelijk is voor eventuele planschade die eiser zou kunnen lijden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de vrijstelling voor de DLC in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/411
Uitspraak
in het geding tussen:
Eiser te woonplaats,
gemachtigde: mr. H. Martens,
en
het college van burgemeester en wethouders van Olst - Wijhe,
verweerder,
en
de Deventer Luchtvaartclub - Modelvliegsport,
gevestigd te Deventer, belanghebbende,
gemachtigde: mr. R.A. Huussen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2009 heeft verweerder aan de Deventer Luchtvaartclub -Modelvliegsport (hierna: DLC) vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, eerste en vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), verleend voor het gebruik van het perceel (…) te (…) voor het vliegen met ongemotoriseerde en gemotoriseerde modelvliegtuigen en helicopters.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingediend.
Bij brief van 25 april 2009 heeft de DLC de rechtbank desgevraagd laten weten als belanghebbende aan het geding te willen deelnemen.
Het beroep is ter zitting van 24 november 2009 behandeld. Eiser is niet in persoon verschenen maar heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde mr. H. Martens. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Kuiper en mr. P.J.H. Bijleveld. De DLC is ter zitting vertegenwoordigd door de voorzitter G. de Kruyff en gemachtigde
mr. R.A. van Huussen.
2. Overwegingen
1. Eiser woont sinds 2004 op het perceel aan de (..), op enige afstand van het in geding zijnde perceel, het weiland ten zuiden van de (..) te (..). Eiser heeft gesteld dat deze afstand 200 meter bedraagt; verweerder heeft een afstand van 230 meter gemeten.
Sinds ongeveer zeven jaar gebruikt de DLC het perceel voor het vliegen met ongemotoriseerde en gemotoriseerde modelvliegtuigen en helicopters (hierna: modelvliegsport). Voor dit gebruik is laatstelijk op 29 april 2008 een vergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend. Deze vergunning is onherroepelijk geworden.
Op grond van de voorschriften van deze vergunning mag gedurende de dagperiode tussen 09.00 en 19.00 uur met maximaal twee gemotoriseerde modelvliegtuigen tegelijkertijd worden gevlogen voor een duur van 120 minuten. Gedurende de avondperiode gelegen tussen 19.00 en 21.00 uur mag met maximaal één gemotoriseerd modelvliegtuig worden gevlogen voor een duur van 30 minuten.
Op 21 mei 2008 heeft de DLC aan verweerder verzocht vrijstelling als bedoeld in artikel
19 van de WRO te verlenen om bovengenoemd perceel te gebruiken voor modelvliegsport.
Op 26 juni 2008 heeft verweerder het voornemen tot het verlenen van deze vrijstelling gepubliceerd in de (..) en van 27 juni 2008 tot en met 7 augustus 2008 ter inzage gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze in te dienen. Eiser heeft een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 10 februari 2009 heeft verweerder onder weerlegging van de zienswijze van eiser op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling van de bepalingen van het bestemmingsplan verleend.
Dit besluit is gepubliceerd in de (..) van 19 februari 2009.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden.
Op grond van artikel 9.1.1.0 van de Invoeringswet Wro blijft het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad […], ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
De verklaring van geen bezwaar is bij besluit van 3 februari 2009 door gedeputeerde staten van Overijssel verleend.
Artikel 19, vierde lid, van de WRO bepaalt, dat vrijstelling krachtens het eerste lid niet wordt verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor (a) het bestemmingsplan niet tijdig is herzien, [...], tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt.
Het in geding zijnde perceel ligt in bestemmingsplan “(…)”.
Omdat dit bestemmingsplan ouder is dan tien jaar, heeft de raad van verweerders gemeente voor het betreffende gebied op 15 september 2008 een voorbereidingsbesluit genomen.
Volgens de kaart van het bestemmingsplan is het betreffende perceel bestemd voor ‘Agrarisch gebied A’. Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden en/of niet-grondgebonden agrarisch bedrijf met de daarbij behorende ontsluitingspaden, -wegen en waterlopen, alsmede het behoud en waar mogelijk zonder de agrarische belangen te schaden, het herstel van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen landschappelijke kenmerken [...].
Op grond van artikel 40 van de bestemmingsplanvoorschriften is het verboden gronden [...] te gebruiken [...] op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de gronden gegeven bestemming.
Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik van het perceel als terrein voor modelvliegsport in strijd is met de bepalingen van het bestemmingsplan en het bestemmingsplan zelf ook niet voorziet in een mogelijkheid voor dit gebruik vrijstelling te verlenen.
Bij besluit van de raad van verweerders gemeente van 27 februari 2006 heeft deze de vrijstellingsbevoegdheid van artikel 19, eerste lid in samenhang met het vierde lid, van de WRO, aan verweerder overgedragen.
Gelet op het voorgaande was verweerder in beginsel en in zoverre bevoegd tot het verlenen van vrijstelling.
2.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder het besluit tot verlening van de gebruiksvrijstelling aan de DLC op grond van artikel 19, eerste lid van de WRO overeenkomstig artikel 19a, vierde lid, van de WRO heeft voorbereid. Hiermee is afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Daaruit vloeit voort dat eiser, gelet op artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, terecht tegen dit besluit beroep heeft ingesteld.
2.2. In de eerste plaats heeft eiser betoogd dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de eisen die daar aan gesteld worden, omdat niet is aangegeven waarom het bestreden gebruik binnen de toekomstige bestemming van het gebied past. Daarnaast is het gebruik volgens eiser in strijd met het provinciale beleid, zoals dit is neergelegd in het Streek- en het Reconstructieplan.
De rechtbank overweegt, dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuurs-rechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld LJN: AA5800) de eisen, die aan de ruimtelijke onderbouwing van een vrijstellingsbesluit gesteld worden, zwaarder zijn naarmate het project meer ingrijpend van aard is.
Het gebruik van het perceel als terrein voor modelvliegsport wijzigt de bestemming van het betreffende perceel niet: deze bestemming is agrarisch en blijft dit ook. Door middel van de vrijstelling wordt medegebruik van het perceel als terrein voor modelvliegsport mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt het gebruik feitelijk beperkt door de aan de milieuvergunning verbonden voorschriften.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hiermee ten aanzien van het bestreden gebruik niet worden gesproken van een ingrijpende inbreuk op het bestemmingsplan en dient de ruimtelijke onderbouwing dan ook in die zin getoetst te worden.
De rechtbank onderschrijft de stelling van eiser dat het gebruik in strijd met het provinciale beleid is niet. Zowel het Streekplan Overijssel 2000+ als het Reconstructieplan Salland-Twente stellen het voor het gebied waarin het in geding zijnde perceel ligt (het ‘verwevingsgebied’) juist tot doel om verschillende functies naast en in combinatie met elkaar mogelijk te maken. Het bestreden gebruik, dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht als recreatief medegebruik heeft gekwalificeerd, is met dit beleid in overeenstemming.
Ook gedeputeerde staten van Overijssel zijn, blijkens de door hen afgegeven verklaring van geen bezwaar, van mening dat het bestreden gebruik in overeenstemming met het provinciale beleid is en dat er geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
De rechtbank overweegt, dat volgens hetgeen verweerder daarover in de gedingstukken en ter zitting heeft aangegeven, het bestreden gebruik in het toekomstige bestemmingsplan voor het buitengebied van (…) in lijn met het provinciale beleid naast de bestaande agrarische bestemming inbestemd zal worden. Ter voorbereiding op dit bestemmingsplan heeft de raad van verweerders gemeente in november 2008 de "Nota van Uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied gemeenten (…)" vastgesteld. Deze nota zal in het voorontwerp-bestemmingsplan Buitengebied (..), dat naar verwachting in 2010 gereed zal zijn, worden uitgewerkt. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd op welke wijze het bestreden gebruik in de toekomstige bestemming past.
2.3. Verder is eiser van mening dat het vliegen met ongemotoriseerde en gemotoriseerde modelvliegtuigen en helicopters in strijd is met hetgeen ten aanzien van modelvliegtuigen is opgenomen in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering".
De rechtbank overweegt dat deze brochure richtlijnen ten aanzien van ruimtelijk relevante milieuaspecten bevat, waar verweerder gemotiveerd van af mag wijken. Voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de modelvliegsport heeft verweerder in verband met het verlenen van de milieuvergunning een akoestisch onderzoek laten uitvoeren. Uit het onderzoek is gebleken dat aan de akoestische streefwaarden wordt voldaan. In het kader van de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling heeft verweerder aangegeven, dat op basis van dit onderzoek van de richtlijn in de VNG-brochure is afgeweken, waarmee naar het oordeel van de rechtbank aan de motiveringseis als hiervoor genoemd afdoende is voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande de ruimtelijke onderbouwing aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
Aan de wettelijke eisen van artikel 19, eerste en vierde lid, van de WRO is voldaan, zodat verweerder bevoegd was de vrijstelling te verlenen.
2.4. Vervolgens heeft eiser aangevoerd dat verweerder de gevraagde vrijstelling had moeten weigeren omdat hij al jaren overlast van het bestreden gebruik ondervindt en de gecombineerde zweef-motorvliegtuigen regelmatig buiten de in de milieuvergunning opgenomen zone vliegen.
Ter zitting is gebleken dat de door eiser ervaren overlast zich voordoet in de vorm van geluidoverlast.
De rechtbank overweegt dat een belang met betrekking tot geluidnormering in de eerste plaats binnen het kader van de Wet milieubeheer betrokken moet worden, omdat dit een belang is dat specifiek door deze wet wordt beschermd. In dit geval ging het om bestaand gebruik waarvoor een onherroepelijke vergunning op grond van de Wet milieubeheer is verleend. Ter zitting is vast komen te staan dat eiser weliswaar in het kader van deze vergunningverlening een zienswijze heeft ingediend maar er voor heeft gekozen van de mogelijkheid tot het indienen van beroep geen gebruik te maken. Gelet op de door eiser gestelde jarenlange geluidoverlast, had het op zijn weg gelegen tegen de verleende vergunning in beroep te gaan. Dit heeft hij kennelijk bewust niet gedaan. Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerder zoals hiervoor onder 2.3. is aangegeven, het geluidsaspect in het kader van de ruimtelijke onderbouwing van de verleende vrijstelling op basis van verricht akoestisch onderzoek afdoende heeft betrokken. De rechtbank vindt het dan ook redelijk dat verweerder het belang van eiser om woongenot zonder gestelde geluidsoverlast te hebben niet van doorslaggevende betekenis heeft geacht.
Verder acht de rechtbank het redelijk dat verweerder zich op het standpunt stelt dat de stelling van eiser, dat het bestreden gebruik buiten de in de milieuvergunning toegestane zones plaatsvindt, niet aan het verlenen van de vrijstelling in de weg hoeft te staan. Het betreft hier een kwestie van handhaving waartoe voor eiser in dat kader een procedure openstaat.
2.5. Ten slotte heeft eiser betoogd dat hij betwijfelt of de DLC de door hem gestelde geleden planschade wel zal kunnen vergoeden.
De rechtbank overweegt dat niet gesteld, noch gebleken is dat de gestelde planschade op voorhand van zodanige omvang zou zijn, dat verweerder de vrijstelling om die reden had moeten weigeren. Daarbij merkt de rechtbank op dat het eiser vrij staat een aanvraag om planschadevergoeding in te dienen. Op grond van de Wro zal hij deze aanvraag bij verweerder in moeten dienen. De DLC is in dit kader geen partij zodat het niet aan de orde is of deze een eventuele schade wel of niet zal kunnen vergoeden.
De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder gelet op het voorgaande de vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
3. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Loenen, rechter en door deze en mr. A. Landstra als griffier ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2009.
Afschrift verzonden op: