RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummer: 07.620138-09 [P]
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2009
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de P.I. Flevoland, Huis van Bewaring Almere Binnen te Almere.
Raadsman mr. J.A.C. van den Brink advocaat te Almere.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 8 september 2009 en 9 november 2009, waarbij de officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, de verdachte en diens raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2008 tot en met 21 april 2009 in de gemeente Lelystad (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of
- een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op of omstreeks 21 april 2009 in de gemeente Lelystad een vuurwapen van categorie III, te weten een alarmpistool (kleur zwart, opschift 'Made in Italy'), voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
hij op of omstreeks 29 april 2005 in de gemeente Lelystad opzettelijk een mobiele telefoon (merk Motorola, type V550), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als lener (door aan die [slachtoffer] te vragen om die mobiele telefoon te zien waarna [slachtoffer] die mobiele telefoon aan verdachte heeft overhandigd), onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 29 april 2005 tot en met 21 april 2009 in de gemeente Lelystad, in elk geval in Nederland, een mobiele telefoon (merk Motorola, V550) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde mobiele telefoon wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
hij op of omstreeks 13 mei 2008 in de gemeente Lelystad tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [persoon], in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Vaststaande feiten
Feit 1, 2 en 3.
Bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid van de politie Flevoland is medio 2008 via een informant de informatie binnengekomen dat verdachte dealt in cocaïne en daarbij gebruik maakt van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer]. In februari 2009 is via dezelfde informant soortgelijke informatie binnengekomen. Eveneens is in februari 2009 een melding via Meld Misdaad Anoniem gedaan inhoudende dat verdachte zou dealen in cocaïne op de [adres] in Lelystad en daarbij gebruik maakt van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer].
Op 23 februari 2009 heeft een incident plaatsgevonden waarbij [getuige] met een mes verdachte achterna heeft gezeten. [getuige] en verdachte zijn beiden aangehouden en bij verdachte is 9,4 gram cocaïne aangetroffen. Naar aanleiding hiervan wordt onderzoek naar verdachte gedaan met betrekking tot mogelijke drugshandel.
Er is een vordering tot verstrekking verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer] gedaan op 18 maart 2009. Naar aanleiding van de telefooncontacten worden de mogelijke afnemers, onder andere [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] en [getuige] , gehoord.
Op 21 april 2009 is verdachte aangehouden, waarna hij is verhoord door de politie.
Op 21 april 2009 is de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] doorzocht. Daarbij zijn geen harddrugs aangetroffen, echter wel hasj, een zevental mobiele telefoons, twee weegschalen, € 450,00 in kleine coupures en een alarmpistool.
Een van de – tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte op 21 april 2009 aangetroffen – telefoons blijkt afkomstig te zijn van een straatroof gepleegd op 29 april 2005. Op 29 april 2005 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van diefstal van zijn mobiele telefoon, te weten een Motorola V550. Diezelfde dag heeft getuige [getuige] een verklaring afgelegd. Op 8 september 2005 heeft aangever meegewerkt aan een fotoconfrontatie. Hij herkent geen van de personen als de zijnde dader. Een foto van verdachte is niet aan aangever getoond. Op 22 mei 2009 hebben aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] opnieuw meegewerkt aan een fotoconfrontatie. Hierbij heeft aangever verdachte herkend als zijnde de dader. Getuige [getuige] heeft verdachte niet herkend.
Feit 4.
Op 13 mei 2008 ziet verbalisant Horsman aan de [adres] te Lelystad de hem ambtshalve bekende drugsverslaafde [getuige] vergezeld van twee negroïde personen. De verbalisant heeft gezien dat de negroïde man iets gaf aan [getuige] en iets kreeg van [getuige]. De verbalisant zag dat beiden iets hadden overhandigd en in hun broekzak staken. Hierop spreekt Horsman voorbijgaande collega’s aan en worden verdachte en [getuige] (afzonderlijk van elkaar) aangehouden. Bij [getuige] worden drie bolletjes vermoedelijk bevattende cocaïne aangetroffen. Na onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut blijken de bolletjes daadwerkelijk cocaïne te bevatten.
Bij verdachte is € 205,00 aan papiergeld aangetroffen en € 12,05 aan kleingeld.
[getuige] en verdachte zijn beide gehoord bij de politie.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 1, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Feit 1.
De officier van justitie baseert zich op de verklaringen van [getuige], [getuige], [getuige], [getuige], [getuige], [getuige], [getuige], [getuige], [getuige], [getuige], [getuige], [getuige], [getuige], [getuige], [getuige], [getuige] en de (gedeeltelijke) bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 november 2009.
Feit 2.
De officier van justitie heeft tot vrijspraak geconcludeerd, aangezien niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het een verboden vuurwapen betreft.
Feit 3.
De officier van justitie baseert zich op de verklaring van aangever [slachtoffer], de herkenning door aangever van verdachte als de dader en het aantreffen van de mobiele telefoon (merk Motorola, type V550) bij verdachte. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte leugenachtig.
Feit 4.
De officier van justitie baseert zich op het proces-verbaal waarin wordt gerelateerd dat er een transactie plaats vindt tussen verdachte en [persoon]. Bovendien heeft [getuige] verklaard dat hij drugs van verdachte heeft gekocht.
4.3 Het standpunt van de verdediging
Feit 1.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde handel in cocaïne gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de ten laste gelegde handel in heroïne heeft de raadsman (partiële) vrijspraak bepleit. Alle getuigen zijn bij de politie als verdachten gehoord. Dit betekent dat zij zich in een kwetsbare positie bevonden en wellicht de politie naar de mond hebben gepraat.
De verklaring van [getuige] acht de raadsman ongeloofwaardig, aangezien hij alle belang heeft om verdachte te beschuldigen. [getuige] wordt er immers van verdacht de verdachte te hebben neergestoken. De verklaring van [getuige] acht de raadsman eveneens ongeloofwaardig, aangezien hij van verschillende dealers drugs kocht. [getuige] is langere tijd verslaafd en mogelijk heeft hij zich vergist toen hij verdachte heeft aangewezen als een van zijn dealers.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat deze verklaringen van [getuige] en [getuige] onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs gebezigd dienen te worden.
Feit 2.
De raadsman heeft evenals de officier van justitie vrijspraak bepleit, aangezien niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het een verboden vuurwapen betreft.
Feit 3.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, aangezien niet wettig en overtuigen bewezen kan worden dat verdachte de mobiele telefoon heeft verduisterd dan wel geheeld.
Verdachte heeft zich mogelijk vergist over de herkomst van de mobiele telefoon. Er is geen sprake van een leugenachtige verklaring.
De aangever zou verdachte hebben herkend als de dader die zijn mobiele telefoon had geleend, welke telefoon hij niet heeft teruggekregen. Het door aangever opgegeven signalement ten tijde van de aangifte komt echter niet overeen met het signalement van verdachte. De getuige [getuige] heeft verdachte niet herkend als de dader.
Feit 4.
De raadsman heeft bepleit dat de verklaring van verdachte – dat hem drugs werden aangeboden door [getuige] – geloofwaardig en aannemelijk is. Bij [getuige] zijn drugs aangetroffen en mogelijk schuift hij de schuld op verdachte af.
De observatie door de agent in burger is eveneens onduidelijk. Niet duidelijk is gerelateerd welke van de twee negers de vermoedelijke transactie met [getuige] heeft gesloten. De transactie zou evengoed door de metgezel van verdachte gesloten kunnen zijn.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1.
De getuigen [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] en [getuige] hebben allen verklaard dat zij van verdachte drugs kochten of dat zij hun telefoon ter beschikking hebben gesteld aan een ander die bij verdachte drugs kocht.
[getuige] en [getuige] hebben verklaard dat zij heroïne van verdachte hebben gekocht. Niet aannemelijk is geworden zij hun verklaringen in strijd met de waarheid hebben afgelegd.
De rechtbank acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Feit 3.
Bij verdachte is de telefoon van aangever aangetroffen. Aangever [slachtoffer] heeft verdachte herkend als zijnde de persoon die aangevers telefoon had geleend en daarna met die telefoon is weggegaan. Niet aannemelijk is geworden dat hij zijn verklaring in strijd met de waarheid heeft afgelegd. Eveneens is niet aannemelijk dat aangever zich vergist omtrent de persoon van de dader, te weten verdachte. Dat de getuige [getuige] verdachte niet heeft herkend als dader maakt dit niet anders. De rechtbank acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4.
De verbalisant Horsman heeft gerelateerd dat hij een negroïde man, gekleed in een spijkerbroek en een blauw/grijs T-shirt met letters daarop heeft gezien, die een fiets bij zich had. Deze man gaf iets aan de hem ambtshalve bekende drugsverslaafde [getuige] en kreeg iets van [getuige]. Hetgeen de betreffende man kreeg, stak hij in zijn broekzak en [getuige] deed hetzelfde. De rechtbank is van oordeel dat de in het proces-verbaal genoemde negroïde man verdachte betreft.
[getuige] heeft verklaard dat hij van verdachte drugs heeft gekocht, welke ook bij hem zijn aangetroffen. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij met [getuige] is meegelopen en dus apart van de andere negroïde man heeft gestaan. De rechtbank acht het verweer van de raadsman – dat de verbalisant zich heeft vergist in de persoon van degene die de transactie met [getuige] heeft gesloten – niet aannemelijk. De rechtbank acht het feit dan ook wettig en overtuigen bewezen.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte;
in de periode van 01 juni 2008 tot en met 21 april 2009 in de gemeente Lelystad (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
op 29 april 2005 in de gemeente Lelystad opzettelijk een mobiele telefoon (merk Motorola, type V550), toebehorende aan [slachtoffer], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als lener (door aan die [slachtoffer] te vragen om die mobiele telefoon te zien waarna [slachtoffer] die mobiele telefoon aan verdachte heeft overhandigd), onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
op 13 mei 2008 in de gemeente Lelystad opzettelijk heeft vervoerd en verkocht aan [persoon], ongeveer 0,5 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet.
Feit 3 primair.
Verduistering, strafbaar gesteld bij artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 4.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit te volstaan met een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf, voor zover de feiten bewezen worden verklaard. De raadsman heeft bepleit een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen om herhaling te voorkomen en begeleiding en hulp door de reclassering voor verdachte mogelijk te maken.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verkopen en afleveren, verstrekken en vervoeren van harddrugs een ernstig feit is. Cocaïne en heroïne zijn immers stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid en sterk verslavend zijn.
Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Voorts brengt de handel in harddrugs mee dat een zwartgeld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Dat is ook de reden dat op de handel in harddrugs zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan verduistering van een mobiele telefoon.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 augustus 2009;
- een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 28 juli 2009 uitgebracht door E.R.M. Hendrinks, reclasseringswerker van Tactus verslavingszorg te Flevoland.
8 Het beslag
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd ter zake de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” vermelde voorwerpen, te weten de nummers 1 tot en met 5, 7, 10 tot en met 12, 14 en 15.
De officier van justitie heeft de onttrekking aan het verkeer gevorderd ter zake het op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” vermelde voorwerp, te weten nummer 8.
De officier van justitie heeft de teruggave aan aangever [slachtoffer] gevorderd ter zake het op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” vermelde voorwerp, te weten nummer 6.
De officier van justitie heeft de teruggave aan verdachte gevorderd ter zake de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” vermelde voorwerpen, te weten nummer 9 en 13.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit een deel van de inbeslaggenomen goederen te retourneren aan verdachte, te weten nummers 9 en 13.
De verdediging heeft ten aanzien van het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring.
De rechtbank acht de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en de strafbare feiten zijn
voorbereid met behulp van deze voorwerpen.
Het geld dat aan verdachte toebehoort, is geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten verkregen.
Onttrekking aan het verkeer.
De rechtbank acht de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen
vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
Teruggave.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
Teruggave aan een ander dan verdachte.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan [slachtoffer], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 33b, 33c, 57, 91 en 321 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 20 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde in beslag genomen voorwerpen, genummerd 1, 2, 3, 4, 5, 10, 11, 12, 14 en 15;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde in beslag genomen voorwerpen, genummerd 7 en 8;
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde in beslag genomen voorwerpen, genummerd 9 en 13;
- gelast de teruggave aan [slachtoffer] van het voorwerp die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd 6.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. Buitendijk, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. C.P. Lunter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 november 2009.