ECLI:NL:RBZLY:2009:BK6974

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
16 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/116
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van re-integratie-inspanningen door werkgever in het kader van loondoorbetalingsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 16 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en een werkgever over de re-integratie-inspanningen van de werkgever. De werkgever had een loonsanctie van 52 weken opgelegd gekregen omdat het UWV van mening was dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor een zieke werknemer. De werknemer had zich op 5 september 2006 ziek gemeld en had op 22 mei 2008 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, vergezeld van een re-integratieverslag. Het UWV concludeerde dat de werkgever niet voldoende had gedaan om de werknemer te re-integreren, wat leidde tot het bestreden besluit van 24 oktober 2008 waarin het bezwaar van de werkgever ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, inclusief de re-integratie-inspanningen die door zowel de werkgever als de werknemer zijn verricht. De rechtbank oordeelde dat de werkgever niet verwijtbaar had gehandeld en dat de feiten niet de conclusie rechtvaardigden dat de werkgever onvoldoende re-integratieactiviteiten had ontwikkeld. De rechtbank verklaarde het beroep van de werkgever gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door het besluit van 7 juli 2008 te herroepen. De rechtbank bepaalde tevens dat het UWV het betaalde griffierecht aan de werkgever moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/116
Uitspraak
in het geding tussen:
Eiser te woonplaats,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV),
gevestigd te Amsterdam, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2008 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld, dat het tijdvak waarin haar werknemer (…) (verder: werknemer ) recht heeft op loon tijdens ziekte wordt verlengd met 52 weken omdat niet voldaan is aan de re-integratieplichten.
Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 24 oktober 2008 is dit bezwaar ongegrond verklaard.
Op 3 december 2008 is tegen dit besluit beroep ingesteld.
Werknemer is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, maar heeft niet gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2009.
Namens eiseres zijn verschenen G.C.E.M. van Eekhout en D.G. Molendijk.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door M. van Leeuwen.
2. Overwegingen
Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.
Werknemer, werkzaam als taxichauffeur, heeft zich op 5 september 2006 ziek gemeld en op 22 mei 2008 een aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ingediend, vergezeld van een re-integratieverslag. De arbeidsdeskundige heeft het verslag beoordeeld en onderzoek gedaan en vervolgens geconcludeerd dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Daarop heeft verweerder bij besluit van 7 juli 2008 eiseres een verlengde loondoorbetalingsverplichting (hierna: loonsanctie) opgelegd van 52 weken. Bij besluit van dezelfde datum is aan werknemer meegedeeld dat de periode waarin hij tijdens ziekte recht heeft op loon wordt verlengd tot 1 september 2009.
Eiseres heeft tegen de loonsanctie bezwaar gemaakt en is op het bezwaar gehoord. Werknemer heeft niet aan de bezwaarprocedure deelgenomen. Verweerder heeft vervolgens het besluit van 24 oktober 2008 genomen.
De volgende bepalingen zijn van belang.
Artikel 25 van de Wet WIA ziet op de re-integratieverplichtingen van de werkgever. Zo dient een werkgever in overeenstemming met de verzekerde een plan van aanpak op te stellen, welk plan van aanpak periodiek moet worden geëvalueerd. Verder stelt de werkgever in overleg met de verzekerde een re-integratieverslag op, waarvan hij een afschrift verstrekt aan de verzekerde.
In het negende lid van genoemd artikel is, samengevat, bepaald dat het UWV het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen, gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van artikel 25 eerste tot en met vijfde lid, dan wel de in het zevende lid bedoelde regels, niet volledig nakomt, of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt, kort gezegd, dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
De uitgangspunten voor de beoordeling door verweerder van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en werkgever worden verwacht zijn neergelegd in het "Kader voor inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen", behorende bij de "Beleidsregels beoordelingskader poortwachter", vastgesteld bij besluit van verweerder van 3 december 2002, Stcrt. 2002/236, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006/224 (verder: het Kader).
Volgens het Kader wordt allereerst beoordeeld of een bevredigend resultaat is bereikt. Hiervan is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) structurele werkhervatting die min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer, of als de werknemer tegen het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode is ingeschakeld in arbeid waarvan de loonwaarde tenminste 65% bedraagt van het loon dat de werknemer verdiende voor het intreden van de ziekte. Is er volgens het UWV geen bevredigend resultaat bereikt, dan beoordeelt het UWV of er door werkgever en werknemer in de eerste twee ziektejaren voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht.
Niet in geding is dat er ten tijde van belang geen sprake was van een bevredigend resultaat in vorenbedoelde zin. Conform weergegeven in het Kader is daarom gekeken naar datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk is ondernomen gedurende de eerste twee jaar ziekte.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres zich onvoldoende heeft ingespannen om te komen tot de re-integratie van werknemer. Daarbij is blijkens het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 16 oktober 2008, onder punt 3, met name overwogen dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt welke functies op welk moment voor werknemer passend zouden kunnen zijn. Ook is er geen gebruik gemaakt van het deskundigenoordeel van het UWV. De bezwaararbeidsdeskundige heeft beschreven dat werknemer meerdere keren in eigen werk (gedeeltelijk) aan de slag is geweest en zonder opgaaf van redenen op 30 januari 2008 is besloten dat werknemer wordt begeleid naar ander werk. Eiseres heeft het voorts laten afweten op het moment dat werknemer bij een andere werkgever een baan had kunnen krijgen, aldus de bezwaararbeidsdeskundige.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit het ‘Plan van aanpak WIA’(gedingstuk 2.3) blijkt dat aanvankelijk getracht is werknemer in eigen werk te re-integreren. Werknemer is vanaf februari 2007 korte perioden in eigen werk werkzaam geweest, al dan niet in combinatie met vervangende werkzaamheden. Werknemer was gedeeltelijk werkzaam in eigen werk, toen hij in januari 2008 weer uitviel. De bedrijfsarts heeft daarop een belastbaarheidsprofiel (gedingstuk 4.1) opgemaakt en op 11 februari 2008 een bijstelling Probleemanalyse WIA gemaakt. Werknemer en eiseres hebben daarop in februari 2008 gezamenlijk besloten om te zien naar re-integratie in ander werk. Daarbij was, naast het feit dat werknemer blijkens het bijgestelde plan van aanpak aangegeven had te weinig voldoening te halen uit zijn huidige werk, van doorslaggevend belang dat werknemer volgens de bedrijfsarts baat had bij regelmaat, wat in zijn eigen werk altijd een probleem zou blijven. Een verslag van dit gesprek is op 12 maart 2008 opgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het licht van het bovenstaande, en met name de bevindingen van de bedrijfsarts zoals genoteerd in de Probleemanalyse WIA, niet gezegd worden dat de werkgever aldus een verwijtbaar verkeerde keuze heeft gemaakt. Daarbij acht de rechtbank van belang, dat in het arbeidskundig rapport van Achmea Vitale van 20 augustus 2008, op verzoek van eiseres uitgebracht, onder punt 2.7 een overzicht is gegeven van de bij eiseres bestaande en voor werknemer beschikbare of geschikte functies. Uit dit rapport blijkt, dat voor werknemer geschikte functies in de periode van belang voor hem bij eiseres niet beschikbaar waren en ook niet verwacht werden. Van een lichtvaardig besluit de re-integratie in het eerste spoor te staken, wat verweerder eiseres heeft verweten, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Dat eiseres niet is overgegaan tot het vragen van een deskundigenoordeel acht de rechtbank in het licht van het voorgaande begrijpelijk. Over de mogelijkheden tot re-integratie van werknemer bestond immers geen onduidelijkheid en evenmin bestond daarover verschil van inzicht tussen eiseres en werknemer.
Vanaf 17 maart 2008 heeft werknemer volledig de gelegenheid gekregen om zich te richten op ander werk. Volgens de brieven van 12 maart 2008, 3 april 2008, 28 april 2008 en 7 mei 2008 heeft eiseres met werknemer afspraken gemaakt over de te ondernemen activiteiten en is werknemer gevraagd zijn activiteiten dagelijks te registeren. De activiteiten van werknemer zijn blijkens bedoelde brieven door eiseres op de voet gevolgd. Werknemer is ook op de naleving van de afspraken aangesproken. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat verweerder de re-integratie van werknemer in het tweede spoor aldus niet adequaat heeft uitgevoerd. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat niet alleen van eiseres maar ook van werknemer een actieve opstelling mag worden verwacht.
Met betrekking tot de stelling van verweerder dat eiseres bij een concrete sollicitatie niet actief heeft bemiddeld merkt de rechtbank het volgende op. In het zogenoemde Tussentijds Re-integratieverslag van 20 mei 2008 wordt melding gemaakt van een Competentietest die werknemer inmiddels bij het CWI heeft gedaan. De resultaten hiervan hebben ertoe geleid dat er een concrete vacature bij een jeugdinrichting te (..) in beeld is gekomen. Verweerder heeft eiseres aangerekend dat het niet tot een definitieve indiensttreding is gekomen. Volgens verweerder heeft eiseres het laten afweten, door bijvoorbeeld niet aan te bieden werknemer op detacheringsbasis te laten werken. Namens eiseres is ter zitting toegelicht dat er wel degelijk contact met het betrokken bedrijf is opgenomen, maar dat ieder voorstel tot interventie van eiseres onbespreekbaar was omdat inmiddels was gebleken van het ziekteverleden van werknemer. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding deze verklaring van eiseres niet te volgen. Verweerder heeft het tegendeel in ieder geval niet aannemelijk gemaakt. Zo is niet – verifieerbaar- informatie ingewonnen bij het betrokken bedrijf. Van een verwijtbaar passieve opstelling van eiseres is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat de feiten niet de conclusie rechtvaardigen dat eiseres onvoldoende re-integratieactiviteiten heeft ontwikkeld. Er is dan ook geen grond voor het standpunt van verweerder dat eiseres zonder deugdelijke grond te weinig re-integratie-inspanningen heeft verricht. De conclusie van het voorgaande is dat zich geen geval voordoet waarin verweerder op de voet van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA een verlengde loondoorbetalingsverplichting vaststelt.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
Bij het bestreden besluit had verweerder, nu de grond voor een verlengde loondoorbetalingsverplichting ontbrak, zijn besluit van 7 juli 2008 moeten herroepen. Nu rechtens geen ander besluit mogelijk is, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door te doen wat verweerder had moeten doen.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 7 juli 2008;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 288,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzitter en mr. A.I. van der Kris,
mr. G.M.J. Vijftigschild, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. F. Ernens als griffier, op
Afschrift verzonden op: