ECLI:NL:RBZLY:2009:BK2187

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
29 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.600585-09, 07.605167-07(vtvv), 07.607106-09 en 07.607122-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging door verdachte in Lelystad met meerdere feiten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 29 september 2009, is de verdachte beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling en bedreiging. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een Huis van Bewaring. Het onderzoek begon op 6 juli 2009 en werd voortgezet op 15 september 2009, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. O. Bolluyt. De officier van justitie, mr. M. Kamper, heeft de vordering ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 februari 2009 in Lelystad opzettelijk een persoon, aangeduid als [slachtoffer], heeft mishandeld door haar aan de haren te trekken, haar hoofd naar achteren te trekken en haar bij de keel vast te pakken, wat resulteerde in letsel en pijn. Daarnaast heeft de verdachte op 8 april 2009 twee verbalisanten bedreigd met de dood, waarbij hij dreigende woorden uitsprak. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verbalisanten als bewijs gebruikt, evenals medische rapporten die het letsel van de aangeefster bevestigden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en legde een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) op voor de duur van twee jaar, met een tussentijdse beoordeling na tien maanden. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers: 07.600585-09 + 07.605167-07 (vtvv), 07.607106-09 en
07.607122-09 (gev.ttz.) (P)
Datum: 29 september 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
Huis van Bewaring [naam].
ONDERZOEK VAN DE ZAAK
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek in de zaak met parketnummer 07.607122-09 is aangevangen op de openbare terechtzitting van 6 juli 2009, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. O. Bolluyt, advocaat te Almere. De behandeling is ter terechtzitting van 6 juli 2009 geschorst tot de terechtzitting van 15 september 2009. Op 15 september 2009 is het onderzoek opnieuw aangevangen en zijn de bij afzonderlijke dagvaardingen tegen de verdachte aangebrachte zaken gevoegd.
Bij de behandeling op 15 september 2009 is verdachte verschenen, bijgestaan door mr. G.I. Roos, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kamper.
TENLASTELEGGING
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 12 juni 2009 en 21 augustus 2009.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 07.600585-09:
1.
Hij op of omstreeks 13 november 2008 in de gemeente Lelystad wederrechtelijk vertoevende in een besloten lokaal gele[adres]s] en in gebruik bij het bedrijf [naam bedrijf], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;
2.
Hij op of omstreeks 13 november 2008 te Lelystad als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto (van het merk Ford, type Scorpio, met het [kenteken]) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
3.
Hij op of omstreeks 13 november 2008 in de gemeente Lelystad terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [adres], als bestuurder een motorrijtuig, (een personenauto (van het merk Ford, type Scorpio, met het [kenteken])), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Parketnummer 07.607106-09:
Hij op of omstreeks 11 februari 2009 in de gemeente Lelystad opzettelijk mishandeld een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
- aan de haren van die [slachtoffer] heeft getrokken en/of (hierbij) haar hoofd naar achteren heeft getrokken, waardoor zij met haar hoofd tegen de rugleuning van een bank werd aangeduwd/gedrukt en/of
- de kin van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) in de kin van die [slachtoffer] heeft geknepen en/of
- die [slachtoffer] bij de schouders heeft vastgepakt en/of (hierbij) een soort “pootje heeft getackeld”, waardoor die [slachtoffer] op de grond viel en/of
- de polsen van die [slachtoffer] heeft vastgepakt/vastgehouden en/of in de polsen van die [slachtoffer] heeft geknepen en/of
- die [slachtoffer] aan de haren omhoog heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] tegen de borst, in elk geval tegen het lichaam, heeft geduwd waardoor die [slachtoffer] op de grond viel en/of
- die [slachtoffer] bij de keel/hals heeft gepakt en/of de keel/hals heeft dichtgedrukt/dichtgeknepen (gehouden),
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Parketnummer 07.607122-09:
1.
Hij op of omstreeks 08 april 2009 in de gemeente Lelystad toen de aldaar dienstdoende [verbalisant] (brigadier politie Lelystad Oost) en/of [verbalisant] (brigadier politie Lelystad Oost) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 426 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau te Lelystad, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijn/hun bediening, door opzettelijk gewelddadig zijn arm(en) met kracht in een andere richting te brengen/bewegen dan waarin de verbalisanten die trachtten te geleiden en/of te proberen zijn arm(en) uit de greep van verbalisanten (los) te halen/trekken;
2.
Hij op of omstreeks 08 april 2009 in de gemeente Lelystad [verbalisant] (brigadier politie Lelystad Oost) en/of [verbalisant] (brigadier politie Lelystad Oost) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisanten] dreigend de woorden toegevoegd:
“Ik schiet je door je kankerkop, ik maak jullie af, ik zoek jullie als ik vrij ben privé op!” en/of “Laat me je goed je kop zien, dan onthoud ik deze en kom ik zeker bij je langs om je strot eraf te snijden!” en/of “Ik schop jullie kapot, ik vermoord jullie zeker!”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
Hij op of omstreeks 09 april 2009 in de gemeente Lelystad [verbalisant] (brigadier politie Lelystad West) en/of [verbalisant] (brigadier politie Lelystad Oost) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisanten] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik trek de kop van je romp, ik maak je dood en je collega ook!” en/of “Ik sla de kop van je romp, ik maak jullie hartstikke dood!”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
Hij op of omstreeks 08 april 2009 in de gemeente Lelystad, een wapen van categorie IV onder 7 heeft gedragen, te weten een opvouwbaar mes (kleur zilvergrijs en/of schorpioen opschrift), in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging met parketnummer 07.607106-09 een kennelijke schrijffout. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank nummert de bij dagvaarding met parketnummer 07.600585-09 onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde, het bij dagvaarding met parketnummer 07.607106-09 ten laste gelegde en de bij dagvaarding met parketnummer 07.607122-09 onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten als de feiten 1 tot en met 8.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJS
A. Vaststaande feiten
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten stelt de rechtbank de navolgende feiten vast.
Feiten 1 tot en met 3:
Op 13 november 2008 krijgen verbalisanten een melding dat een persoon zich schuldig zou maken aan lokaalvredebreuk bij het [bedrijf] aan de [adres] in Lelystad. De persoon in kwestie blijkt verdachte te betreffen en de verbalisanten nemen waar dat de adem van verdachte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank ruikt, hij bloeddoorlopen ogen heeft en met een dubbele tong spreekt. Verdachte wordt ter zake het overtreden van een lokaalverbod aangehouden. Later op die dag worden de videobeelden van het videobewakingssysteem uitgekeken door een verbalisant, die vaststelt dat omstreeks 11.44 uur die dag een Ford Scorpio bij het tankstation komt aanrijden waarvan verdachte achter het stuur vandaan uitstapt.
Verdachte wordt bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2, onder a van de Wegenverkeerswet 1994, echter verdachte weigert hieraan zijn medewerking te verlenen. Door de hulpofficier van justitie wordt verdachte nogmaals bevolen zijn medewerking te verlenen, echter hij weigert wederom.
Verbalisanten vragen informatie op bij de RDW en daaruit volgt dat het rijbewijs van verdachte op 30 november 2007 ongeldig is verklaard.
Feit 4:
Op 13 februari 2009 wordt door [slachtoffer] aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door verdachte op 11 februari 2009 in Lelystad. Op diezelfde datum wordt medische informatie aangevraagd en op 16 februari 2009 wordt een geneeskundige verklaring afgegeven.
Naar aanleiding van de verklaring van aangeefster, die onder meer verklaart dat zij alarmnummer 112 heeft gebeld, wordt de betreffende melding opgevraagd. In een proces-verbaal van bevindingen wordt door een verbalisant letterlijk uitgewerkt wat er wordt gezegd tijdens de drie gesprekken die hebben plaatsgevonden. In het tweede gesprek is de stem van een manspersoon te horen. Deze stem wordt door [verbalisant] voor 100% herkend als de stem van verdachte.
Op 26 maart 2009 wordt verdachte gehoord naar aanleiding van de aangifte.
Feiten 5 tot en met 8:
Op 8 april 2009 krijgen verbalisanten een melding dat in de centrale hal van het [bedrijf] in Lelystad een man met een mes had lopen zwaaien. Zij krijgen het signalement van de man door en krijgen via de centrale meldkamer te horen dat de man richting de [adres] zou lopen. Ter hoogte van de [adres] zien zij een man lopen die voldoet aan het signalement dat zij hebben doorgekregen en zij herkennen de man als de hen ambtshalve bekende [verdachte]. Verdachte wordt uiteindelijk aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Na de insluiting ziet een verbalisant middels de bewakingscamera dat verdachte met een mes in zijn handen staat. Het mes wordt vervolgens in beslag genomen.
Op 8 april 2009 worden de [getuigen] gehoord.
B. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hetgeen aan verdachte onder 1 tot en met 8 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Zij heeft daartoe voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde gewezen op de verklaringen van aangever en verdachte, voor wat betreft het onder 2 en 3 ten laste gelegde op het proces-verbaal van bevindingen en voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde tevens op de gegevens van de RDW.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft zij gewezen op de aangifte, de verklaring van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen.
Ten slotte heeft ter zake het onder 5 tot en met 8 ten laste gelegde gewezen op het proces-verbaal van bevindingen, waarbij het onder 8 ten laste gelegde tevens wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen.
C. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 5 tot en met 8 ten laste gelegde feiten en heeft daartoe – zoals vervat in de pleitnota – aangevoerd dat sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding, zodat het nadien verkregen bewijsmateriaal dient te worden uitgesloten van het bewijs.
De verdediging heeft ten aanzien van de onder 5 tot en met 8 ten laste gelegde feiten subsidiair en ten aanzien het onder 4 ten laste gelegde feit primair bepleit dat verdachte van deze feiten dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe – zoals deels vervat in de pleitnota – in de kern het navolgende aangevoerd.
Feit 4
In het dossier bevindt zich onvoldoende steunbewijs voor wat betreft het door aangeefster gestelde letsel. De verklaring van aangeefster staat tegenover de verklaring van verdachte en de medische verklaring kan zeer wel de verklaring van verdachte ondersteunen.
Feit 5
Het ten laste gelegde bestanddeel “gewelddadig” kan niet bewezen worden, aangezien het enkel bieden van weerstand nog geen geweld oplevert in de zin van artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht.
Feiten 6 en 7
De vermeende bedreiging was niet van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar mishandeld zou kunnen worden. De verdediging heeft gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 7 juni 2005, NJ 2005,448 en van 11 december 2007, LJN BB 7701.
Feit 8
Het mes is geen wapen in de zin van de Wet wapens en munitie en evenmin blijkt uit de feiten en omstandigheden dat het mes bestemd was om letsel toe te brengen of om te dreigen.
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
D. Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het ten laste gelegde het volgende.
Door de verdediging is bepleit dat de aanhouding onrechtmatig is geweest, zodat het nadien verkregen bewijsmateriaal dient te worden uitgesloten van het bewijs en verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 5 tot en met 8 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Uit de verklaringen van de [getuigen] blijkt dat een man uitdagend gedrag vertoont, een agressieve houding aanneemt, zijn middelvinger omhoog steekt, een mes uit zijn jas/binnenzak pakt en daarmee begint te zwaaien, dan wel dit aan mensen laat zien. Eén van de getuigen heeft telefonisch contact met de centrale meldkamer en blijkens het proces-verbaal van aanhouding krijgen de verbalisanten via deze meldkamer te horen dat verdachte in de richting van de [adres] is gelopen en vernemen zij het signalement van de man. Ter hoogte van de [adres] zien zij een man lopen die voldoet aan dat signalement. De man wordt door de verbalisanten herkend als de hen ambtshalve bekende [verdachte]. Gelet op de beide getuigenverklaringen en het proces-verbaal van aanhouding is de rechtbank van oordeel dat er jegens verdachte op dat moment sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, zodat de aanhouding rechtmatig is geschied.
Feit 1
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat uit de zich in het dossier bevindende stukken niet blijkt dat verdachte, vertoevende in het [bedrijf], door of vanwege de rechthebbende is gevorderd zich aanstonds te verwijderen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Feiten 2 en 3
De rechtbank is van oordeel dat, onder verwijzing naar het proces-verbaal misdrijf , het proces-verbaal van bevindingen en de zich in het dossier bevindende RDW-gegevens, de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Feit 4
Uit de aangifte volgt dat verdachte aangeefster [slachtoffer] zou hebben mishandeld. . Aangeefster verklaart tevens dat zij meerdere keren heeft geprobeerd alarmnummer 112 te bellen.
Uit een noot van de verbalisant bij de aangifte volgt voorts dat deze rode vlekken in de nek van aangeefster waarneemt en een blauwe plek op haar linkerbovenarm. Naar aanleiding van de aangifte is medische informatie opgevraagd en uit de geneeskundige verklaring blijkt dat sprake was van een bloeduitstorting op de linker bovenarm, opgezette polsen en druk- en bewegingsgevoeligheid van de spieren in de hals, kaak en borst door overstrekking.
Verdachte zelf verklaart dat hij aangeefster wel bij de haren heeft gepakt en haar hoofd daarna naar achteren heeft getrokken. Hij verklaart echter dat het een vrijpartij was en dat aangeefster hem had gevraagd om haar hard aan te pakken. Verdachte verklaart tevens dat aangeefster niet heeft geprobeerd de politie te bellen.
Uit het vorenstaande volgt dat vaststaat dat aangeefster letsel heeft bekomen. Door de verdediging is bepleit dat er onvoldoende steunbewijs is voor de stelling dat dit letsel is veroorzaakt door het handelen van verdachte. De verdediging heeft gesteld dat de medische verklaring ook de verklaring van verdachte ondersteunt, zodat het de verklaring van verdachte tegen die van aangeefster is.
De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaring van aangeefster tevens wordt ondersteund door een tweetal processen-verbaal van bevindingen ter zake de telefoongesprekken van aangeefster met het alarmnummer. Uit het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant] blijkt dat deze verbalisant de stem van de manspersoon die te horen is in het telefoongesprek met 112, voor 100% herkent als de stem van verdachte.
De rechtbank is mitsdien van oordeel dat de mishandeling van aangeefster door verdachte wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 5
Door de verdediging is bepleit dat het bestanddeel “geweld” niet bewezen kan worden verklaard, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit.
De rechtbank overweegt dat het bestanddeel “geweld” ruim dient te worden opgevat. Het gaat erom dat actief verzet wordt geboden. Daarbij valt te denken aan het trekken, rukken en duwen in een richting tegengesteld aan die waarin de verbalisanten een verdachte trachten te leiden.
Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de verbalisanten verdachte bij zijn armen hebben gepakt en dat verdachte op dat moment onmiddellijk verzet en weerstand bood. Hij bracht zijn armen met grote kracht in een andere richting dan die de verbalisanten wilden, namelijk op zijn rug. Nadat [verbalisant] verdachte meedeelde dat hij zijn handen op zijn rug moest doen, boog verdachte zijn armen wederom met kracht langs zijn lichaam en wilde hij zich uit de grepen en klemmen van de verbalisanten onttrekken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor omschreven feitelijkheden het bestanddeel geweld wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Feiten 6 en 7
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het proces-verbaal van aanhouding en het proces-verbaal van bevindingen , wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de bewoordingen heeft geuit zoals omschreven in de tenlastelegging onder de feiten 2 en 3.
Door de verdediging is betoogd dat de vermeende bedreiging niet van dien aard en onder zodanig omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Daartoe heeft de verdediging gewezen op het feit dat verdachte op 8 april 2009 geboeid was en op 9 april 2009 ingesloten was in zijn cel, zodat het telkens feitelijk onmogelijk was de verbalisanten om het leven te brengen.
De rechtbank stelt voorop dat de door de verdachte gebezigde woorden naar hun betekenis een onmiskenbaar bedreigende strekking hebben en gaat er voorts van uit dat de verbalisanten, zoals zij hebben gerelateerd, zich door die woorden bedreigd voelden.
De rechtbank is van oordeel dat de bedreiging wel degelijk van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de verbalisanten de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat zij – later – het leven zouden kunnen verliezen. Dat het op dat moment wellicht feitelijk onmogelijk was de verbalisanten om het leven te brengen doet daaraan niet af.
Feit 8
De rechtbank is van oordeel dat van het bij verdachte aangetroffen mes, gelet op de aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dit voor geen ander doel bestemd was dan om te dreigen. De rechtbank verwijst daarbij naar de verklaringen van de [getuigen] . Uit deze verklaringen blijkt dat verdachte uitdagend gedrag vertoonde, een agressieve houding aannam, zijn middelvinger omhoog stak, een mes uit zijn jas/binnenzak pakt en daarmee begon te zwaaien, dan wel dit aan mensen liet zien. De verklaring van verdachte, namelijk dat hij het mes bij zich had om tussen de middag zijn brood mee te kunnen smeren, acht de rechtbank, mede gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het mes zoals blijkt uit de foto’s die zich in het proces-verbaal bevinden, niet aannemelijk.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2 tot en met 8 ten laste gelegde feiten.
D. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
2.
Hij op 13 november 2008 te Lelystad als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto (van het merk Ford, type Scorpio, met het [kenteken]) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
3.
Hij op 13 november 2008 in de gemeente Lelystad terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, [adres], als bestuurder een motorrijtuig, (een personenauto (van het merk Ford, type Scorpio, met het [kenteken])), van die categorieheeft bestuurd.
4.
Hij op 11 februari 2009 in de gemeente Lelystad opzettelijk mishandeld [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
- aan de haren van die [slachtoffer] heeft getrokken en (hierbij) haar hoofd naar achteren heeft getrokken, waardoor zij met haar hoofd tegen de rugleuning van een bank werd aangeduwd en
- de kin van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en (vervolgens) in de kin van die [slachtoffer] heeft geknepen en
- die [slachtoffer] bij de schouders heeft vastgepakt en (hierbij) heeft getackeld, waardoor die [slachtoffer] op de grond viel en
- de polsen van die [slachtoffer] heeft vastgepakt/vastgehouden en
- die [slachtoffer] aan de haren omhoog heeft getrokken en
- die [slachtoffer] tegen de borst heeft geduwd waardoor die [slachtoffer] op de grond viel en
- die [slachtoffer] bij de keel/hals heeft gepakt en de keel/hals heeft dichtgedrukt/dichtgeknepen (gehouden),
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
5.
Hij op 08 april 2009 in de gemeente Lelystad toen de aldaar dienstdoende [verbalisant] (brigadier politie Lelystad Oost) en [verbalisant] (brigadier politie Lelystad Oost) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 426 Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau te Lelystad, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hun bediening, door opzettelijk gewelddadig zijn armen met kracht in een andere richting te brengen/bewegen dan waarin de verbalisanten die trachtten te geleiden en te proberen zijn armen uit de greep van verbalisanten los te halen/trekken.
6.
Hij op 08 april 2009 in de gemeente Lelystad [verbalisant] (brigadier politie Lelystad Oost) en [verbalisant] (brigadier politie Lelystad Oost) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde Oldekamp en Kamps dreigend de woorden toegevoegd:
“Ik schiet je door je kankerkop, ik maak jullie af, ik zoek jullie als ik vrij ben privé op!” en “Laat me je goed je kop zien, dan onthoud ik deze en kom ik zeker bij je langs om je strot eraf te snijden!” en “Ik schop jullie kapot, ik vermoord jullie zeker!”.
7.
Hij op 09 april 2009 in de gemeente Lelystad [verbalisant] (brigadier politie Lelystad West) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde Pelster dreigend de woorden toegevoegd: “Ik trek de kop van je romp, ik maak je dood en je collega ook!” en “Ik sla de kop van je romp, ik maak jullie hartstikke dood!”.
8.
Hij op 08 april 2009 in de gemeente Lelystad, een wapen van categorie IV onder 7 heeft gedragen, te weten een opvouwbaar mes (kleur zilvergrijs en schorpioen opschrift), waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.
Hetgeen aan verdachte onder 2 tot en met 8 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 2:
Overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 176, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Feit 3:
Overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 176, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Feit 4:
Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 5:
Wederspannigheid, strafbaar gesteld bij artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht.
Feiten 6 en 7, telkens:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 8:
Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 54 van de Wet wapens en munitie.
De feiten en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De officier heeft gevorderd aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op te leggen voor de duur van twee jaar.
De verdediging heeft bepleit geen maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op te leggen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat conclusies over de geestesgesteldheid van de verdachte niet kunnen worden getrokken en dat er ten aanzien van het recidiverisico geen stijgende lijn is aangetoond en het recidiverisico mitsdien onveranderd is.
De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen, echter een aanzienlijk lagere gevangenisstraf dan twee jaar.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt de rechtbank bij het opleggen van na te melden straf in rekening de straf die de verdachte bij vonnis van de rechtbank Arnhem d.d. 8 december 2008 ter zake overtreding van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 is opgelegd.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 21 augustus 2009;
- een de verdachte betreffend psychologisch rapport d.d. 17 juni 2009 uitgebracht door dr. Th.A.M. Deenen, klinisch psycholoog en vast gerechtelijk deskundige;
- een de verdachte betreffend psychiatrisch rapport d.d. 22 juni 2009 uitgebracht door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater/psychoanalyticus en vast gerechtelijk deskundige;
- een adviesrapport d.d. 3 juli 2009, opgemaakt door P.M. Visser en N. Talsma, respectievelijk reclasseringswerker en hoofd afdeling verslavingsreclassering van Tactus Verslavingszorg;
de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
Uit voornoemd rapport van psycholoog Deenen komt het volgende naar voren. Verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek. Het onderzoek heeft mitsdien bestaan uit anamnestisch onderzoek, dossieronderzoek, testonderzoek of risicotaxatie en observaties.
Verdachte wordt door de psycholoog ingeschat als een volwassen man bij wie waarschijnlijk sprake is van een ernstige persoonlijkheidsproblematiek. In 2000 werd tijdens een Pro Justitia onderzoek geconstateerd dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en omdat deze in de regel niet vanzelf genezen, acht de psycholoog het aannemelijk dat daarvan thans nog steeds sprake is. Er zijn voldoende aanwijzingen te denken aan antisociale, narcistische en paranoïde trekken. Voorts zijn er argumenten om te veronderstellen dat sprake is van middelenproblematiek. Er is voorts regelmatig sprake van ernstige gestoorde agressieregulatie. De kans op recidive is volgens de deskundige, gezien de vele veroordelingen, zonder behandeling als groot te zien.
De deskundige geeft aan dat te overwegen valt om verdachte te laten observeren in het PBC dan wel om een klinische observatie uit te laten voeren in een TBS kliniek als onderdeel van een maatregel TBS, al dan niet in combinatie met verpleging van overheidswege.
Uit voornoemd rapport van psychiater Gerritsen komt het volgende naar voren. Ook aan dit onderzoek heeft verdachte geweigerd zijn medewerking te verlenen.
Het is volgens de deskundige aannemelijk dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis, een diagnose die in 2000 door een collega psychiater werd gesteld. Als structurele persoonlijkheidskenmerken kunnen een gebrekkige gewetensfunctie, een overwaardig zelfbeeld, een wantrouwen naar anderen en een sterk gestoorde agressieregulatie worden vermoed. Uit de stukken komen voorts aanwijzingen voor het bestaan van overmatig alcoholmisbruik en mogelijk ook drugsmisbruik naar voren.
Als werkdiagnose is een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en mogelijk ook paranoïde trekken en verslavingsproblematiek aannemelijk.
Het is volgens de deskundige aannemelijk dat de kans op recidive aanzienlijk is. Voor het substantieel verlagen van het recidiverisico lijkt het raadzaam dat verdachte in behandeling gaat. De enige mogelijkheid daartoe lijkt (mits de rechtbank de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, ernstig genoeg taxeert) een gedwongen behandeling in de vorm van een TBS maatregel met verpleging van overheidswege. Indien verdachte weigert zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek in het PBC zou verder diagnostisch onderzoek kunnen worden verricht in de TBS kliniek.
Blijkens bovengenoemd adviesrapport, uitgebracht door Tactus Verslavingszorg, wordt door hen geadviseerd om verdachte een ISD maatregel op te leggen, ondanks de onduidelijkheid omtrent de eventuele uitkomsten daarvan. In het rapport wordt aangegeven dat op het moment dat verdachte een ISD maatregel opgelegd krijgt, eerst diagnostisch onderzoek bij hem dient plaats te vinden. Zolang hij zijn medewerking hieraan niet verleent, kan ook niet worden gewerkt aan het opstellen van een passend plan van aanpak en in de praktijk zal dit betekenen dat verdachte gedurende twee jaar een “kale” ISD uitzit.
De rechtbank overweegt dat wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het opleggen van een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
Immers de door verdachte begane misdrijven betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld, en de feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen. Voorts moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen of goed het opleggen van de maatregel eist.
De rechtbank is, gelet op voornoemde rapportages, van oordeel dat een behandeling van verdachte noodzakelijk is, teneinde het recidiverisico substantieel te verlagen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders wenselijk en noodzakelijk is, mede ter bescherming van de maatschappij. De rechtbank houdt bij het opleggen van de maatregel geen rekening met de tijd die door de verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht, aangezien niet valt uit te sluiten dat verdachte zich toch zal openstellen voor- en zal meewerken aan een behandeling en er thans nog geen duidelijkheid bestaat omtrent de te verwachten duur daarvan. De rechtbank acht mitsdien een termijn van twee jaar voorshands noodzakelijk.
De rechtbank acht het in dit geval aangewezen om de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tussentijds – 10 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel – te beoordelen als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 38m, 38n, 38s, 62, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
VORDERING TOT TENUITVOERLEGGING
De officier heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis d.d. 1 juni 2007 door de politierechter van deze rechtbank aan verdachte opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat deze vordering dient te worden toegewezen, nu blijkt dat verdachte de voorwaarde, zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd. De rechtbank zal mitsdien de tenuitvoerlegging gelasten van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 5 maanden.
BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 1 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 2 tot en met 8 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 2 tot en met 8 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren.
De rechtbank gelast de tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel, te weten tien maanden na het begin van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis is de zaak met parketnummer 07.607106-09.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank wijst de vordering toe.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.605167-07 bij vonnis d.d. 1 juni 2007 van de politierechter van deze rechtbank voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 maanden.
Aldus gewezen door mr. C.E. Buitendijk, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en C.P. Lunter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2009.