ECLI:NL:RBZLY:2009:BK1625

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
22 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607163-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een scooter met geweld en vrijspraak van straatroof

In deze zaak, die op 22 september 2009 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, stond de verdachte terecht voor de diefstal van een scooter en de mogelijke straatroof. De verdachte werd op 14 mei 2009 aangehouden nadat hij op een zwarte scooter reed en betrokken was bij een incident waarbij hij verklaarde zichzelf te hebben verdedigd tegen een onbekende man. De rechtbank onderzocht de feiten en de verklaringen van de betrokken partijen, waaronder de aangever en getuigen. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal en geweld, terwijl de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging van straatroof en dat de verdachte niet de intentie had om te stelen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal van de telefoon en het geld, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de diefstal van de scooter. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de geweldpleging, omdat er geen bewijs was dat de verdachte een mes had gebruikt of dreigende taal had geuit. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 14 dagen op, met aftrek van voorarrest, en bepaalde dat de benadeelde partij niet ontvankelijk was in zijn vordering.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.607163-09 (P)
Uitspraak: 22 september 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 8 september 2009.
Verdachte is bijgestaan door mr. J.A.C. van den Brink, advocaat te Almere.
De officier van justitie, mr. M.J.E. Vink, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte voor het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.
TENLASTELEGGING
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding, uitgereikt op 4 augustus 2009.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
DE FORMELE VOORVRAGEN
Bij het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen gronden zijn gebleken voor een schorsing van de vervolging.
BEWIJS
De vaststaande feiten
Uit het dossier is het volgende gebleken.
Op 14 mei 2009 omstreeks 20:00 uur zagen verbalisanten verdachte rijden op een zwarte scooter terwijl hij, niet-handsfree, aan het telefoneren was. Verbalisanten gaven verdachte een stopteken, waaraan hij voldeed. Verdachte verklaarde met zeer opgewonden stem dat hij was aangereden door een voor hem onbekende blanke man en dat deze man hem had aangevallen, waarbij verdachte zichzelf had verdedigd. Verdachte verklaarde tevens op de bromfiets van de onbekende blanke man te rijden en deze te hebben meegenomen, nadat deze blanke man hem had aangevallen.
Verbalisanten, die op de fiets reden, zijn met verdachte naar de plaats waar verdachte zei te zijn aangevallen, gereden. Onderweg kregen zij een melding over een mogelijke straatroof. Verdachte voldeed aan het signalement van één van de daders van de mogelijke straatroof. Verbalisanten hebben geconstateerd dat verdachte, in tegenstelling tot hetgeen gemeld was, geen mes bij zich had. Wel had hij bloedvlekken op zijn kleding. Verbalisanten hebben verdachte vervolgens, omstreeks 20:40 uur, aangehouden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Aangever, [slachtoffer], heeft verklaard dat verdachte, nadat aangever zijn brommer op de standaard had gezet, hem direct heeft aangevallen. Hij moest zichzelf verdedigen met zijn helm, hetgeen ook blijkt uit de verklaring van getuige [getuige] die aangeeft dat zij zag dat aangever zich moest verdedigen. De brommer waar aangever ten tijde van het ten laste gelegde op reed, is bij verdachte aangetroffen.
Verdachte verklaarde weliswaar dat hij op weg was naar het politiebureau, maar dat is niet aannemelijk. Verdachte verklaarde tevens dat hij belde met [persoon] en zijn vriendin, om er voor te zorgen dat [persoon] met verdachte’s ID-kaart naar het politiebureau kon komen, maar ook dat is niet logisch. Immers, verdachte had, als hij inderdaad de intentie had om de politie in te lichten, meer dan voldoende mogelijkheid om de politie te bellen. Bovendien heeft de vriendin van verdachte in het verhoor niet gezegd dat verdachte haar tijdens het telefoongesprek heeft gevraagd om zijn ID-kaart klaar te leggen.
Verdachte en zijn bijrijder hebben de confrontatie opgezocht. Ze hadden immers ook op hun brommer weg kunnen rijden. Uit het feit dat de bijrijder doorrijdt op de brommer waarop hij en verdachte reden, blijkt dat verdachte de intentie had om aangever zijn brommer afhandig te maken. Verdachte heeft aangever aangevallen en het geweld gebruikt om de vlucht mogelijk te maken en het bezit van de brommer te verzekeren. Dit ligt in lijn met de verklaring van getuige [getuige].
Er is geen bewijs dat verdachte een mes heeft gebruikt en daarmee stekende bewegingen heeft gemaakt, maar verdachte heeft wel gezegd: “Geef me je geld”, of woorden van gelijke strekking. Verdachte heeft de telefoon en het € 5 biljet van aangever ook meegenomen om voor zichzelf te houden. Aangever heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen, hetgeen ook blijkt uit de geneeskundige verklaring.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde en heeft daartoe in de kern het hierna volgende aangevoerd.
Aangever, ter zitting als getuige gehoord, heeft verklaard dat het wegnemen van de spullen en het vechten los van elkaar staan. Bij verdachte was dan ook het oogmerk om te vluchten of het gestolene te verzekeren niet aanwezig. Verdachte heeft aangever ook niet bedreigd met een mes. Aangever verklaart dat verdachte een mes had, maar bij verdachte is geen mes aangetroffen.
Aangever kan zich ter zitting niet meer herinneren of verdachte “geef je geld” heeft geroepen. Verdachte ontkent dit ook.
Verdachte heeft verklaard zich te hebben moeten verdedigen ten opzichte van aangever. Hij was bang. Nadat aangever en verdachte uit elkaar gegaan zijn, heeft verdachte de spullen die op de grond lagen en waarvan hij dacht dat ze van hem waren, bij elkaar gepakt en meegenomen. Toen hij zag dat aangever terug kwam rennen, is hij op de scooter van aangever weggereden om naar het politiebureau te gaan. Zijn vriendin heeft ook verklaard dat toen verdachte haar belde, hij haar zei te zijn aangevallen en op weg te zijn naar het politiebureau. Hieruit blijkt dat verdachte niet de bedoeling had om spullen te stelen. Bovendien had verdachte, wanneer hij de scooter daadwerkelijk wilde stelen, makkelijk weg kunnen rijden toen verbalisanten hem het stopteken gaven, immers zij zaten op de fiets en hij reed op een scooter. In plaats daarvan heeft verdachte meteen gezegd dat de scooter niet van hem is, dat hij is aangevallen en ook bij de fouillering geeft hij direct aan dat bepaalde spullen niet van hem zijn. Omdat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de scooter, het € 5 biljet en de telefoon ontbrak, kan ook geen sprake zijn van enkel diefstal.
Concluderend bepleit de verdediging dat ten aanzien van het ten laste gelegde feit het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of in het dossier voldoende wettig bewijs aanwezig is voor hetgeen verdachte, blijkens de dagvaarding, wordt verweten.
In het dossier bevinden zich de processen-verbaal van bevindingen, verklaringen van aangever over hetgeen is voorgevallen, de getuigenverklaring van mevrouw [getuige], de verklaringen van verdachte, de verklaring van verdachte’s vriendin en de geneeskundige verklaring. Bovendien is aangever, ter terechtzitting, als getuige gehoord.
Geweld en/of bedreiging met geweld
De rechtbank is van oordeel dat uit bovengenoemde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en dat dit zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt door verdachte. De vraag is vervolgens of verdachte dit geweld heeft gebruikt met het oogmerk om een diefstal voor te bereiden/gemakkelijk te maken/om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf /zijn mededader de vlucht mogelijk te maken of het bezit van het gestolene te verzekeren. De rechtbank is van oordeel dat dit niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid en overweegt daartoe het volgende.
Aangever heeft verklaard dat verdachte en de bijrijder overleg hebben gehad, voordat verdachte op aangever af kwam en hem aanviel en de bijrijder wegreed. Verdachte heeft verklaard dat de bijrijder niet op hem wachtte, maar direct is weggereden. Hij stelt, voorafgaand aan de vechtpartij, geen overleg met de bijrijder te hebben gevoerd. Volgens de verklaring van verdachte viel aangever hem aan. Getuige [getuige] heeft verklaard dat ze het idee had dat aangever zich moest verdedigen, maar heeft niets verklaard over overleg tussen verdachte en de bijrijder of over wie het gevecht begon. De rechtbank overweegt dat uit de enkele verklaring van aangever niet de conclusie kan worden getrokken dat verdachte en de bijrijder bewust de confrontatie hebben opgezocht. Uit het enkele feit dat de bijrijder is weggereden, kan niet worden afgeleid dat verdachte op dat moment de intentie had om aangever diens scooter afhandig te maken en met die intentie het geweld heeft gebruikt.
Aangever heeft bij de politie verklaard dat verdachte een mes in zijn richting hield, terwijl hij de aan aangever toebehorende telefoon en een € 5 biljet van de grond raapte en in zijn zak stak. Verdachte zou volgens aangever gezegd hebben: “Geef me al je geld”. Ter terechtzitting heeft aangever verklaard niet meer te weten wat verdachte op dat moment precies gezegd heeft. Verdachte heeft zijn zakken geleegd bij verbalisanten en deze hebben geen mes aangetroffen. Verdachte ontkent een mes te hebben gehad en ontkent te hebben gezegd dat aangever hem al zijn geld moest geven.
Bovendien heeft aangever ter zitting, op de vraag van de verdediging of de vechtpartij te maken had met het wegnemen van de spullen, geantwoord dat het vechten en het wegnemen van de spullen naar zijn idee los van elkaar stonden.
Uit het bovenstaande volgt dat de verklaring van aangever op enkele belangrijke punten niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Niet vast is komen te staan dat verdachte een mes heeft getoond en dreigende taal heeft gebruikt. Wel is vast komen te staan dat verdachte geweld jegens aangever heeft gebruikt, doch niet dat dit door verdachte gepleegde geweld verband hield met een bij hem bestaand oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de goederen van aangever.
Zware mishandeling van aangever [slachtoffer] kan verdachte wel verweten worden, doch dat feit is aan hem niet ten laste gelegd.
Diefstal geld en telefoon
De rechtbank stelt vast dat in de bewijsmiddelen onvoldoende aanknopingpunten zijn te vinden om te komen tot de conclusie dat bij verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bestond op het moment dat hij het € 5 biljet en de telefoon van aangever meenam.
Over de telefoon en het € 5 biljet heeft verdachte gezegd dat hij, toen hij en aangever uit elkaar waren, is teruggelopen naar de brug om de spullen die uit zijn, verdachte’s, zak waren gevallen op te pakken. Verdachte zegt voorts zich niet gerealiseerd te hebben dat daar ook spullen van aangever bij zaten.
De verbalisanten die verdachte op 14 mei 2009 hebben ingesloten en hem verzochten zijn goederen in een bakje te plaatsen, hoorden bij verschillende goederen verdachte zeggen: “Wat is dit nou weer.” Zij hoorden verdachte zeggen dat alleen de Samsung telefoons van hem waren.
Diefstal scooter
Ten aan zien van de zwarte Yamaha scooter is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze heeft meegenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank leidt dit af uit het de omstandigheid dat verdachte, blijkens de aangifte van [slachtoffer] , op de scooter van aangever is gaan zitten en deze heeft geprobeerd te starten. Verbalisanten hebben verdachte staande gehouden, terwijl hij op de scooter zat . Verdachte heeft bovendien zelf, ter zitting, verklaard de scooter mee te hebben genomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij de scooter heeft meegenomen omdat hij bang was voor aangever en daarmee moest vluchten toen aangever in zijn richting terug kwam lopen. Getuige [getuige] heeft echter verklaard dat zij de indruk had dat aangever zich moest verdedigen en ook verdachte heeft verklaard dat aangever aan de verliezende hand was . De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk geworden dat verdachte op dat moment angst had voor aangever en voor aangever moest vluchten.
Op grond van al het bovenoverwogene komt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van de scooter.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdacht het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 14 mei 2009 in de gemeente Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een scooter (merk: Yamaha, type:Neos, kleur: zwart, kenteken: [kenteken]), toebehorende aan [slachtoffer].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
diefstal, strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is derhalve strafbaar.
DE STRAFOPLEGGING
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Gelet op het feit dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het ten laste gelegde geweld, zal zij een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 mei 2009;
- een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 12 juni 2009 uitgebracht door Reclassering Nederland.
BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.907,35 gevoegd in het strafproces.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering, betrekking hebbend op het letsel dat hij heeft bekomen, nu zij verdachte zal vrijspreken van de tenlastegelegde geweldpleging en er derhalve geen rechtstreeks verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en deze schade.
Voorzover de vordering betrekking heeft op schade aan de gestolen scooter en overige materiele schade, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering nu deze voor dat gedeelte naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
BESLAG
De rechtbank zal teruggave aan [slachtoffer] gelasten van het geld.
De rechtbank zal teruggave aan verdachte gelasten van de grijze broek en de grijze trui, de handschoen en de Samsung Sghb100 telefoon.
De rechtbank zal teruggave aan de rechthebbende(n) gelasten van de bril.
De rechtbank zal de bewaring gelasten ten behoeve van de rechthebbende(n) van de Nokia telefoon en de helm.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van de straf is, behalve op het reeds aangehaalde wettelijke voorschrift, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen.
De tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank gelast teruggave aan [slachtoffer] van het geld (€ 5 biljet).
De rechtbank gelast teruggave aan verdachte van de grijze broek en de grijze trui, de handschoen en de Samsung Sghb100 telefoon.
De rechtbank gelast teruggave aan de rechthebbende(n) van de bril.
De rechtbank gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van de Nokia telefoon en de helm.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij, [slachtoffer], in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. C.E. Buitendijk, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en C.P. Lunter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2009.