4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Vaststaande feiten
Op 7 juni 2009 kregen verbalisanten het verzoek om te gaan naar [adres] te Lelystad naar aanleiding van een gedane mededeling dat aldaar een persoon geslagen zou zijn met een stok. Ter plaatse troffen verbalisanten het slachtoffer ([slachtoffer]), de vriendin van het slachtoffer ([getuige]) en verdachte aan. De verbalisanten constateren letsel (te weten een hoofdwond, een blauw oog en meerdere verdikkingen en opzwellingen in het gezicht) bij het slachtoffer. Het slachtoffer verklaart aan verbalisanten te zijn geslagen door verdachte, maar hij wenst geen aangifte te doen. Naar aanleiding hiervan wordt verdachte aangehouden. Verdachte is meerdere malen gehoord.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn als medeverdachten gehoord. [getuige 2] en [getuige] zijn als getuigen gehoord.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 heeft begaan.
Feit 1.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met voorbedachte raad. Verdachte is met een stok naar het slachtoffer gegaan met de bedoeling om met hem af te rekenen voor de brandstichtingen. Door met een stok tegen het hoofd van het slachtoffer te slaan heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen.
Feit 2.
Gezien de woorden die verdachte heeft gebezigd nadat hij het slachtoffer heeft mishandeld, had het slachtoffer redelijke vrees dat de bedreiging van verdachte zouden worden uitgevoerd
4.3 Het standpunt van de verdediging
Feit 1.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Er is geen aangifte gedaan door het slachtoffer en er is geen nader bewijsmateriaal voorhanden omtrent de ernst en de aard van het toegebrachte letsel.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet of hij het slachtoffer daadwerkelijk met de stok heeft geraakt. De enkele verklaring van de getuige [getuige] is onvoldoende wettig bewijs om aan te nemen dat het slachtoffer door verdachte met een stok (dan wel stuk hout) is geslagen.
De verdediging heeft voorts bepleit dat er geen sprake is van voorbedachte raad, aangezien er sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen het meer subsidiair ten laste gelegde, te weten de mishandeling.
Feit 2.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de overtuiging ontbreekt, aangezien er geen aangifte is gedaan en de verbalisant verdachte misschien verkeerd heeft verstaan.
Bovendien had de uiting onvoldoende kracht om redelijke vrees bij het slachtoffer te veroorzaken.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1.
Verdachte heeft informatie gekregen van een buurtbewoner dat het slachtoffer verantwoordelijk was voor de brandstichtingen in de wijk. Hierdoor was verdachte erg boos. Nadat hij een fles Bacardi heeft gedronken besluit verdachte verhaal te gaan halen bij het slachtoffer en neemt een stok mee. De stok is een houten stok van ongeveer 50 centimeter lang met een diameter van 4 centimeter. Uiteindelijk is - na een woordenwisseling tussen verdachte en het slachtoffer - een vechtpartij ontstaan. Verdachte bekent dat hij het slachtoffer heeft geslagen met de stok. Getuige [getuige] heeft eveneens verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte het slachtoffer met een stok sloeg op zijn hoofd en rug, waarna het slachtoffer op de grond is gevallen.