ECLI:NL:RBZLY:2009:BK0933
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in mishandelingszaak door onvoldoende bewijs
In de zaak tussen het openbaar ministerie en de verdachte, die op 9 juni 2008 in Almere zou hebben mishandeld, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 13 oktober 2009 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk duwen en/of slaan van het slachtoffer, [slachtoffer]. De aangifte van het slachtoffer, ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1], vormde de basis voor de aanklacht. Echter, de verdachte ontkende de beschuldigingen en verklaarde slechts [slachtoffer] te hebben geduwd. Deze ontkenning werd ondersteund door getuige [getuige 2], die verklaarde geen geweld te hebben waargenomen.
De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen zorgvuldig gewogen. De verklaringen van het slachtoffer en getuige [getuige 1] vertoonden innerlijke tegenstrijdigheden, vooral omdat getuige [getuige 1] zijn verklaring later herziene. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er wettig bewijs aanwezig was, dit niet overtuigend genoeg was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet zwaarder wogen dan die van getuige [getuige 2].
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het ten laste gelegde feit niet bewezen kon worden en heeft de verdachte vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. C.E. Buitendijk, en de zaak werd behandeld in het openbaar op 29 september 2009. De verdachte was niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M. Ketting, die gemachtigd was om de verdediging te voeren. De officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, had gevorderd tot bewezenverklaring, maar de rechtbank volgde deze vordering niet.