ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ9618

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
8 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607141-09; 07.602236-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met verwerping van noodweer en noodweerexces

In deze zaak, uitgesproken op 8 september 2009 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, stond de verdachte terecht voor poging tot zware mishandeling. De officier van justitie, mr. M.J.E. Vink, had gevorderd om de verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde en om hem te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden van het primair ten laste gelegde, maar dat het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen was. De verdachte had op [datum] in de gemeente [plaats] geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] door met een mes te steken of te snijden, maar de uitvoering was niet voltooid.

De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces. De verdachte had verklaard dat hij zich bedreigd voelde door [slachtoffer 1], die met een scherp voorwerp voor de deur stond. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, aangezien [slachtoffer 1] de woning niet was binnengekomen. De verdachte had zelf de confrontatie opgezocht door een mes te pakken en naar de voordeur te gaan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de eisen van subsidiariteit had geschonden en dat hij andere middelen had moeten aanwenden om de situatie te de-escaleren.

De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden op, rekening houdend met zijn strafrechtelijk verleden en de ernst van het feit. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 20 uren toegewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. G.H. Meijer, voorzitter, en mrs. C.E. Buitendijk en M.A.A. ter Meer-Siebers, rechters, in aanwezigheid van mr. F.R. Horst, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers : 07.607141-09 en 07.602236-08 (VTVV)
Uitspraak : 8 september 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres en woonplaats],
gedetineerd in [plaats van detentie].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2009 en 25 augustus 2009. De verdachte is (telkens) verschenen, bijgestaan door mr. E. Lucas, advocaat te Lelystad.
De officier van justitie, mr. M.J.E. Vink, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- verdachte vrij te spreken van het onder 1. primair ten laste gelegde;
- de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1. subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- toewijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 07.602236-08.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
De verdachte dient van het onder 1. primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
Feit 1. subsidiair:
hij op [datum] in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de hand van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het onder 1. subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1. subsidiair:
Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte ter zake het onder 1. ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van noodweer, dan wel noodweerexces.
De rechtbank overweegt het navolgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij op de bewuste avond bezoek kreeg van de heer [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zijnde de stiefdochter van [slachtoffer 1] en de (ex-)vriendin van verdachte. Nadat hij de voordeur had geopend, stonden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor de deur en zag en hoorde hij dat [slachtoffer 1] een scherp en glinsterend voorwerp in zijn hand had en bedreigingen jegens hem uitte. Verdachte stelt dat hij aldus in zijn eigen huis werd aangevallen door [slachtoffer 1], die volkomen door het dolle leek te zijn, en had zorg te dragen voor bescherming van zijn lijf.
Op basis van de verklaringen van verdachte, in samenhang bezien met de verklaringen van de getuigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een (dreigende) ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Immers blijkt uit deze verklaringen dat [slachtoffer 1] vóór de voordeur is blijven staan en de woning van verdachte niet heeft betreden, ook niet op het moment dat verdachte van de voordeur is weggelopen en naar de keuken is gegaan. Verdachte heeft van het aanrecht een mes gepakt en is vervolgens met dit mes teruggelopen naar de voordeur en heeft aldus zélf (wederom) de confrontatie met [slachtoffer 1] opgezocht. De rechtbank is van oordeel dat zelfs indien sprake zou zijn geweest van een (dreigende) wederrechtelijke aanval door [slachtoffer 1], verdachte met dit handelen de eisen van subsidiariteit heeft geschonden; immers moet verdachte hebben ingezien dat hij in déze situatie andere wegen en middelen had moeten aanwenden teneinde een conflictsituatie af te wenden, bijvoorbeeld door de woning te ontvluchten dan wel in de keuken te blijven of zich elders in de woning te verschansen.
Gelet op het hiervoor overwogene verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 27 juli 2009;
- een vroeghulpinterventierapport d.d. 23 april 2009, uitgebracht door M. Groeneveld, reclasseringswerker van Reclassering Nederland, Regio Midden-Oost Nederland, unit Flevoland Noord;
- een retourzending rapportageverzoek d.d. 17 juni 2009 van I.M.T.J. Weiss, reclasseringswerker van Reclassering Nederland, Regio Midden-Oost Nederland, locatie Zwolle;
- een rapport ‘weigering onderzoek’ d.d. 6 augustus 2009, uitgebracht door drs. H.E.W. Koornstra, psycholoog, tevens vast gerechtelijk deskundige.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14g, 14h, 14i, 14j en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig alsnog de gehele tenuitvoerlegging te gelasten van de in de zaak met parketnummer 07.602236-08 door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis d.d. 28 april 2008 voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 20 uren.
BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 1. primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1. subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1. subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank wijst de vordering toe.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.602236-08 door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis d.d. 28 april 2008 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten een werkstraf voor de duur van 20 uren.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. C.E. Buitendijk en M.A.A. ter Meer-Siebers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2009.