ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ8873

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
11 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607013-09 (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting, mishandeling en bedreiging met brandstichting in Lelystad

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 11 september 2009, stond de verdachte terecht voor meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, vernieling en bedreiging met brandstichting. De feiten vonden plaats in de gemeente Lelystad tussen januari en maart 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 januari 2009 [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze met een pan tegen het hoofd te slaan en haar bij de keel te grijpen. Op 8 januari 2009 heeft hij vier prullenbakken en een vuilcontainer vernield. Op 20 maart 2009 heeft de verdachte [slachtoffer 2] bedreigd met brandstichting, waarbij hij dreigende woorden heeft geuit over het in brand steken van een pand van de reclassering. Op 22 maart 2009 heeft hij wederrechtelijk een woning betreden en daar vernielingen gepleegd aan een bankstel en een matras. De rechtbank heeft de dagvaarding geldig verklaard en de officier van justitie ontvankelijk in haar vervolging. De verdachte is op heterdaad aangehouden na getuigenverklaringen en aangiften van de slachtoffers. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard, met uitzondering van het wederrechtelijk binnendringen in de woning, waar de verdachte vrijgesproken is. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht en een gevangenisstraf van 365 dagen opgelegd, waarvan 257 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich moet houden aan de aanwijzingen van Tactus Verslavingszorg.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.607013-09 (P)
Uitspraak : 11 september 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 juli en 28 augustus 2009, waarbij de officier van justitie, mr. P. Poppe, de verdachte en de raadslieden van verdachte, mrs. E.R. Schaik respectievelijk H. Polat, hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 januari 2009 in de gemeente Lelystad opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen, althans éénmaal
- (met een pan) tegen het hoofd/gezicht heeft geslagen en/of
- (bij) de keel heeft gegrepen en/of
- tegen de rug, althans tegen het lichaam, heeft geschopt/getrapt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.
hij op of omstreeks 8 januari 2009 in de gemeente Lelystad opzettelijk en wederrechtelijk
vier prullenbakken en/of een vuilcontainer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan Gemeente Lelystad, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
3.
hij op of omstreeks 20 maart 2009 in de gemeente Lelystad [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
heeft bedreigd met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 3] (telefonisch) dreigend de woorden toegevoegd: “Vandaag of
volgende week gaat het pand van de reclassering in de fik!”, althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking.
4.
hij op of omstreeks 22 maart 2009 in de gemeente Lelystad wederrechtelijk is
binnengedrongen in een woning gelegen aan de [adres slachtoffer 4] en in gebruik bij [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte.
5.
hij op of omstreeks 22 maart 2009 in de gemeente Lelystad opzettelijk en wederrechtelijk een televisie en/of een bankstel en/of een matras en/of een kleed en/of zes stoelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
3 De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De vaststaande feiten
Ten aanzien van feit 1:
Op 7 januari 2009 werd er door [slachtoffer 1], aan het bureau van de politie te Lelystad, aangifte gedaan van mishandeling. Aangeefster verklaarde op 6 januari 2009 in Lelystad door een medebewoner, [ve[verdachte], met een koekenpan tegen het hoofd geslagen te zijn, om haar nek gepakt te zijn, een klap in het gezicht te hebben gekregen en meerdere malen geschopt te zijn.
Ten aanzien van feit 2:
Op 8 januari 2009 kregen verbalisanten melding om naar de C1000 in de Jol in Lelystad te gaan, alwaar een man diverse branden in meerdere prullenbakken en vuilcontainers zou stichten. Een getuige gaf een signalement van de dader door. Ter plaatse gekomen troffen verbalisanten verdachte aan, die aan dit signalement voldeed en bovendien zwarte plekken op zijn handen had en een brandlucht bij zich droeg. De verbalisanten zagen meerdere vuilnisbakken in brand staan. Hierop is verdachte op heterdaad aangehouden.
Ten aanzien van feit 3:
Op 20 maart 2009 had de heer [slachtoffer 2], in zijn hoedanigheid van begeleidende reclasseringswerker, telefonisch contact met verdachte. Tijdens dit gesprek ontstond onenigheid waarop verdachte als zijn mening uitte dat de begeleiding van de reclassering niet afdoende was, en hij uiteindelijk zei: “Vandaag of volgende week gaat het pand van de reclassering in de fik.” De heer [slachtoffer 2] heeft na dit gesprek contact gezocht met kwaliteitsfunctionaris mevrouw [slachtoffer 3]. Zij heeft op 23 maart 2009 aangifte gedaan van bedreiging met brandstichting. Naar aanleiding van deze aangifte is verdachte op 23 maart 2009 aangehouden.
Ten aanzien van feit 4 en feit 5:
Op 22 maart 2009 kregen verbalisanten het verzoek naar de woning aan de [adres slachtoffer 4] te Lelystad te gaan. Een man zou in de woning vernielingen hebben gepleegd. Daar aangekomen verklaarde getuige [getuige 1] dat de bewoners van de desbetreffende woning niet aanwezig waren. Getuige [getuige 1] had lawaai in de woning gehoord en eenmaal buiten zag zij verdachte voor de woning staan. Mevrouw [getuige 1] heeft telefonisch contact gezocht met mevrouw [slachtoffer 4], bewoner van de woning aan de [adres slachtoffer 4], omdat het vermoeden bestond dat [verdachte] in de woning was geweest. De verbalisanten zijn met toestemming van mevrouw [slachtoffer 4] de woning binnengegaan. In de woning roken zij een sterke benzinelucht. Zij zagen dat het bankstel alsmede een matras vochtig waren. De verbalisanten vermoeden dat deze vochtige plekken benzine was. Vervolgens heeft mevrouw [slachtoffer 4] op 23 maart 2009 aangifte gedaan van vernieling en wederrechtelijk binnentreden. Naar aanleiding van de aangifte is verdachte op heterdaad aangehouden.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte al hetgeen hem ten laste is gelegd, heeft begaan.
4.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Op basis van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 juli 2009 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 6 januari 2009 [slachtoffer 1] heeft mishandeld.
Op grond van het bepaald in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat de rechtbank met een opgave van voornoemde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht op grond van de aangifte van persoon X , het proces-verbaal van bevindingen alsmede de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 8 januari 2009 vier prullenbakken en een vuilcontainer in brand heeft gestoken.
Op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat de rechtbank met een opgave van voornoemde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [slachtoffer 3] en de getuigenverklaring van [slachtoffer 2] alsmede de verklaringen van verdachte bij de politie en ter zitting afgelegd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de heer [slachtoffer 1] heeft bedreigd met brandstichting. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij naast ‘Lapzwans’en ‘Mierenneuker’ wel meer heeft gezegd, maar dat hij zich dat niet kan herinneren. De rechtbank acht dit tezamen met de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 juli 2009 dat hij geen idee heeft wat hij heeft gezegd, voldoende om de bedreiging te bewijzen.
Ten aanzien van feit 4:
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of er voldoende wettig bewijs aanwezig is om te komen tot een veroordeling ter zake van het in een woning wederrechtelijk binnendringen, zoals ten laste is gelegd. De rechtbank is dienaangaande van oordeel dat uit de aangifte van mevrouw [slachtoffer 4] onvoldoende blijkt dat er tegen de verklaarde wil van de bewoners door verdachte is binnengetreden. Aangeefster verklaart dat verdachte tegen haar zei dat hij wel in haar woning zou gaan slapen. Verdachte heeft ter terechtzitting van 3 juli 2009 verklaard dat hij toestemming had van de bewoners om nog twee nachten te verblijven in de woning aan de [adres slachtoffer 4] in Lelystad, waar hij al eerder –met toestemming van de bewoners- had verbleven. Verdachte is de woning op 20 maart 2009 binnengegaan, door een ijzeren staaf door de brievenbus te plaatsen en zo de deurkruk omlaag te duwen; de manier waarop de bewoners ook hun woning binnengaan. Dat verdachte op 20 maart 2009 wederrechtelijk in de woning aan de [adres slachtoffer 4] verbleef, namelijk tegen de verklaarde wil van de bewoners, is onvoldoende komen vast te staan.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard hetgeen verdachte ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 5:
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [slachtoffer 4] , het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van de [getuige 2] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 22 maart 2009 een bankstel en een matras heeft beschadigd. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 juli dat die benzine reeds op woensdag 18 maart 2009 in de woning was gesprenkeld, acht de rechtbank, gelet op de verdampingstijd van benzine, niet aannemelijk.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 6 januari 2009 in de gemeente Lelystad opzettelijk mishandelend een persoon, te
weten [slachtoffer 1], éénmaal:
- met een pan tegen het hoofd heeft geslagen en
- bij de keel heeft gegrepen en
- tegen de rug, althans tegen het lichaam, heeft geschopt
waardoor deze pijn heeft ondervonden.
2.
hij op 8 januari 2009 in de gemeente Lelystad opzettelijk en wederrechtelijk vier prullenbakken en een vuilcontainer toebehorende aan Gemeente Lelystad heeft vernield en/of beschadigd.
3.
hij op 20 maart 2009 in de gemeente Lelystad [slachtoffer 2] heeft bedreigd met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] telefonisch dreigend de woorden toegevoegd: “Vandaag of volgende week gaat het pand van de reclassering in de fik!”
5.
hij op 22 maart 2009 in de gemeente Lelystad opzettelijk en wederrechtelijk een bankstel en een matras toebehorende aan [slachtoffer 4] heeft beschadigd.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Van het onder 1, 2, 3 en 5 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1:
Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen, strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 3:
Bedreiging met brandstichting, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 5:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen, strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
6 De strafbaarheid van de dader
Ter beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, heeft de rechtbank een pro justitia rapportage ontvangen. Het betreft een rapport d.d. 29 juni 2009 van drs. R.S. Turk, GZ-psycholoog.
Drs. R.S. Turk concludeert in zijn rapport dat verdachte ten aanzien van feit 2 verminderd toerekeningsvatbaar geacht moet worden. Hij oordeelt daartoe dat verdachte gezien zijn ADHD, antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid in mindere mate dan anderen in staat is zijn middelengebruik te beperken, te begrenzen dan wel te reguleren. Het middelengebruik hangt samen met de stoornis ADHD. Verdachte poogt daarmee de onrust van de ADHD te dempen zodat men dit als een vorm van zelfmedicatie kan zien.
6.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat zij deze conclusie niet overneemt en verdachte geheel toerekeningsvatbaar acht. In het geval van middelengebruik is er volgens haar sprake van een eigen keuze bij de verdachte en derhalve van culpa in causa.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt de conclusie van drs. R.S Turk over en maakt deze tot de hare. De rechtbank is, in tegenstelling tot wat de officier van justitie heeft betoogd, van oordeel dat verdachte ter zake van het tweede feit verminderd toerekeningsvatbaar geacht moet worden en houdt hiermee rekening bij de strafoplegging.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met aftrek, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, en als bijzondere voorwaarde het opvolgen van de aanwijzingen en voorschriften van Tactus Verslavingszorg ook indien dat inhoudt het volgen van een behandeling dan wel een training.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen langer dan de duur van het voorarrest. Een voorwaardelijk deel met daaraan gekoppeld een bijzondere voorwaarde is noodzakelijk in verband met de hulpvraag van verdachte. Daarbij zou een proeftijd van 2 jaar voldoende zijn.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende wordt overwogen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de omstandigheid dat er bij de bewezen verklaarde feiten onder 2 en 3 sprake is geweest van het stichten van brand dan wel van het dreigen daarmee. Zij vindt in de ernst van die omstandigheid aanleiding om een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen van na te melden duur. Verdachte heeft door zijn handelen gevaar veroorzaakt voor de directe omgeving (waaronder woningen) van de goederen die hij in brand heeft gestoken. Delicten als de onderhavige veroorzaken in de samenleving in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid. Dit, tezamen met het feit dat verdachte een reclasseringsmedewerker heeft gedreigd om het pand van de reclassering in de brand te steken, neemt de rechtbank hoog op. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen angst aangejaagd, maar ook respectloos gehandeld jegens een reclasseringsambtenaar tijdens zijn werkzaamheden, die juist waren gericht op het verlenen van hulp en bijstand aan verdachte.
De rechtbank acht het voorts van groot belang, gelet op de inhoud van de over verdachte uitgebrachte persoonsrapportages, dat hij begeleiding en behandeling zal ondergaan van Tactus Verslavingszorg teneinde de kans op recidive te verminderen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 31 juli 2009;
- een voorlichtingsrapport d.d. 4 augustus 2009, uitgebracht door P.M. Visser, reclasseringswerker van Tactus Verslavingszorg Flevoland;
- een pro justitia rapport d.d. 29 juni 2009, uitgebracht door drs. R.S. Turk, GZ psycholoog;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 63, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde onder 4 niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 257 (tweehonderdzevenenvijftig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, op grond van het feit dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Tactus Verslavingszorg, ook indien dit inhoudt het volgen van een behandeling dan wel een training, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. C.E. Buitendijk, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en M.A.A. ter Meer-Siebers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2009.