ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ6551

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/1169
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake tijdelijke aanstelling ambtenaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 17 augustus 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door een ambtenaar die een tijdelijke aanstelling had. De verzoekster was van 1 juni 2007 tot 1 juni 2009 tijdelijk aangesteld als klantbeheerder bij de gemeente Lelystad. Na afloop van deze periode werd haar tijdelijke aanstelling niet verlengd, wat leidde tot bezwaar van haar kant. De verzoekster stelde dat haar tijdelijke aanstelling, nu deze langer dan 24 maanden had geduurd, van rechtswege was omgezet in een vaste aanstelling. De rechtbank oordeelde echter dat de aanstelling van verzoekster duidelijk een tijdelijke was, bedoeld voor werkzaamheden van tijdelijke aard. De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoekster bij de aanstelling op de hoogte was van de tijdelijke aard en dat er geen verplichting bestond voor de gemeente om de aanstelling om te zetten in een vaste aanstelling. De rechtbank concludeerde dat er geen omstandigheden waren die een verlenging of omzetting van de aanstelling rechtvaardigden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 09/1169
Uitspraak betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen:
Verzoekster te woonplaats,
gemachtigde: mr. W.M. de Boer, juridisch adviseur te Assen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 24 juni 2009 heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat haar tijdelijke aanstelling niet wordt verlengd en dat deze van rechtswege eindigt op 1 juli 2009. Bij brief van 1 juli 2009 heeft verzoekster hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 16 juli 2009 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 12 augustus 2009 behandeld ter zitting. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. De Boer. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door (..), specialist arbeidsvoorwaarden/rechtspositie van het team personeel en organisatie van de gemeente Lelystad, en (..), senior medewerker van het team werk van de gemeente Lelystad.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Verzoekster was 1 juni 2007 tot 1 juni 2009 in tijdelijke dienst aangesteld in de functie van klantbeheerder bij het team Werk van de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Lelystad. Na één jaar is verzoeksters functioneren als voldoende beoordeeld en is verzoekster, met ingang van 1 juni 2008, bevorderd naar de functierang 9. In mei 2009 heeft verweerder verzoekster gevraagd of zij nog wat langer in haar functie wil blijven werken, om een aantal werkzaamheden af te ronden. Bij besluit van 8 juni 2009 heeft verweerder verzoeksters tijdelijke aanstelling verlengd tot 1 juli 2009. Bij brief van 24 juni 2009 heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat haar tijdelijke aanstelling niet wordt verlengd en dat deze van rechtswege eindigt op 1 juli 2009.
Verzoekster stelt zich primair op het standpunt dat haar aanstelling een tijdelijke aanstelling, bij wijze van proef, als bedoeld in artikel 2:4, vierde lid, van de CAR/UWO, is en dat haar tijdelijke aanstelling, nu deze langer heeft geduurd dan 24 maanden, van rechtswege is omgezet in een vaste aanstelling.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster tijdelijk is aangesteld, met het oog op te verrichten werkzaamheden van tijdelijke aard. Alleen gedurende het eerste jaar was verzoekster tevens bij wijze van proef aangesteld. Nu de tijdelijke aanstelling niet langer dan 36 maanden heeft geduurd, is geen vaste aanstelling ontstaan. De tijdelijke aanstelling is van rechtswege beëindigd.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient voor de kwalificatie van de aanstelling van verzoekster niet enkel te worden gelet op de bewoordingen van het benoemingsbesluit van 18 juli 2007, maar dient tevens te worden gelet op hetgeen voorafgaand aan de totstandkoming van dit besluit tussen partijen besproken is. In dit verband acht de voorzieningenrechter van groot belang dat, blijkens het op 16 april 2007 ondertekende aanstellingsformulier, partijen voorafgaand aan de aanstelling van verzoekster met elkaar waren overeengekomen dat verzoekster, vanwege het tijdelijke karakter van de te verrichten werkzaamheden, in tijdelijke dienst zou worden aangesteld en dat zij het eerste jaar zou worden aangesteld bij wijze van proef. Ook in verweerders schrijven van 30 mei 2007 was aangegeven dat verzoekster onder deze voorwaarden zou worden aangesteld bij de gemeente Lelystad. Ook verzoekster moet het derhalve van de aanvang af duidelijk zijn geweest dat de bedoeling van partijen niet is geweest om haar in tijdelijke dienst, bij wijze van proef, voor de duur van 24 maanden, aan te stellen. Verzoekster moet dan ook redelijkerwijs hebben kunnen begrijpen zij, na afloop van periode waarvoor zij was aangesteld, ook bij voldoende functioneren geen aanspraak kon maken op een vaste aanstelling. Aan het gegeven dat het benoemingsbesluit niet uitdrukkelijk vermeldt dat van een tijdelijke aanstelling bij wijze van proef alleen in het eerste jaar sprake was, komt, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, onder deze omstandigheden dan ook geen doorslaggevende betekenis toe.
Verzoekster stelt zich subsidiair op het standpunt dat, voor zover sprake is van een tijdelijke aanstelling, anders dan bij wijze van proef, uit het bepaalde in artikel 8:12, eerste lid, van de CAR/UWO volgt dat de tijdelijke aanstelling, door de feitelijke verlenging van verzoeksters dienstverband in de maand juni 2009, de tijdelijke aanstelling geacht wordt voor nogmaals een periode van 24 maanden te zijn aangegaan.
Artikel 8:12, eerste lid, van de CAR/UWO bepaalt dat de ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd van rechtswege is ontslagen op de dag dat die tijd verstrijkt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat een nieuwe aanstelling is verleend, wordt de tijdelijke aanstelling geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moet artikel 8:12, eerste lid, tweede volzin, van de CAR/UWO zo worden begrepen dat van een situatie als bedoeld in deze bepaling sprake is, indien het verantwoordelijke bestuursorgaan het dienstverband feitelijk handhaaft, zonder dat sprake is van een nieuwe aanstelling, dan wel dat deze aanstaande is. Het besluit, waarbij de tijdelijke aanstelling van verzoekster werd verlengd met één maand, dateert weliswaar van na de dag waarop haar oorspronkelijke aanstelling was verstreken, namelijk van 8 juni 2009, maar nu met verzoekster voorafgaand aan 1 juni 2009 mondeling al afspraken waren gemaakt over het gedurende een korte tijd blijven werken in haar oude functie, om zodoende een aantal werkzaamheden te kunnen afronden, is aan de bedoeling van deze bepaling voldaan. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 8:12, eerste lid, tweede volzin, van de CAR/UWO. Verzoeksters aanstelling is dan ook niet voor een periode van 24 maanden verlengd.
Uit de omstandigheid dat een ambtenaar in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is aangesteld vloeit voort dat het bestuursorgaan niet gehouden is die aanstelling na verloop van de gestelde termijn te verlengen of om te zetten in een vaste aanstelling, tenzij er een verplichting bestaat tot voortzetting van het dienstverband, dan wel het niet verlengen in strijd zou komen met enige regel van ongeschreven recht.
De voorzieningenrechter is niet gebleken dat sprake is van zodanige omstandigheden, dat verweerder op grond hiervan gehouden zou zijn om de aanstelling te verlengen dan wel om te zetten in een aanstelling voor bepaalde tijd. In het bijzonder is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoekster zou zijn toegezegd dat zij in vaste dienst zou worden aangesteld. Dat gekeken is of er elders binnen de ambtelijke organisatie van de gemeente Lelystad vacatures waren die eventueel door haar konden worden vervuld, kan hieraan niet gelijk worden gesteld.
Het verzoek om een voorlopige voorziening dient derhalve afgewezen te worden.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.W. Akkerman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier, op
Afschrift verzonden op: