RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Belastingkamer
Registratienummer: Awb 07/2042
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
(eiser),
wonende te (woonplaats),,
gemachtigde T. Leijrik
het Hoofd afdeling financiën van de gemeente Ommen, verweerder,
gemachtigde M.A.J. Brummelenbos en W.M. Rozema.
1.Ontstaan en loop van het geding
Op 12 september 2007 heeft verweerder eiser € 4.999,80 aan leges opgelegd (factuurnummer R 07159) vanwege het verzoek om een bouwvergunning voor het oprichten van een bedrijfswoning te Ommen. Hiertegen heeft eiser op 13 september 2007, een bezwaarschrift ingediend.
Bij uitspraak op bezwaar van 9 november 2007 is dit bezwaarschrift ongegrond verklaard. Op 20 november 2007 is tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft op 28 februari 2008 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 28 augustus 2008 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door M.A.J. Brummelenbos en W.M. Rozema.
De behandeling van het beroep is ter zitting geschorst.
Bij brief van 28 oktober 2008 heeft de rechtbank de Legesverordening 2007 en een toelichting van verweerder als ter zitting verzocht, ontvangen. Deze is aan eiser toegezonden met een reactietermijn van twee weken. Eiser heeft niet gereageerd.
Vervolgens is de behandeling van de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. Partijen hebben toestemming gegeven voor behandeling van de zaak zonder een nadere zitting.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Op 8 mei 2007 heeft eiser een bouwvergunning aangevraagd voor het oprichten van een bedrijfswoning op het perceel (..) te Ommen. In verband met deze aanvraag is € 4.999,80 aan leges in rekening gebracht.
De aanslag leges is als volgt op gebouwd:
- leges bouwvergunning: € 2.957,00
- leges welstandskosten: € 510,00
- leges artikel 15: € 255,00
- leges milieu: € 94,80
- leges overige: € 1.183,00
In geschil is de vraag of de ‘leges overige’, terecht aan eiser in rekening is gebracht.
Daarbij is de juridische grondslag van ‘leges overige’ ter zitting aan de orde gesteld en door verweerder vervolgens schriftelijk nader toegelicht.
Voor een weergave van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank verder naar de gedingstukken.
4.Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 40 Woningwet is het, voor zover hier van belang, verboden te bouwen zonder een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning
Op grond van artikel 229, eerste lid, onder b, Gemeentewet kunnen rechten worden geheven terzake van het genot van door de gemeente verstrekte diensten.
Ingevolge de Legesverordening 2007, juncto de Tarieventabel 2007 (Tarieventabel) van de gemeente Ommen worden leges geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning naar de tarieven, opgenomen in de bij die verordening behorende Tarieventabel.
Ingevolge artikel 35.6.1 van de Tarieventabel wordt de leges met 40% verhoogd indien, op het moment dat op de aanvraag wordt beschikt, het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft reeds zonder of in afwijking van een vergunning in aanbouw is genomen.
Niet in geschil is dat op 21 augustus 2007 is begonnen met de bouw en de bouwvergunning eerst op 31 augustus 2007 is verleend.
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst wat de grondslag is voor het heffen van een extra bedrag van € 1.183,- ( zijnde 40 % van de leges die is verschuldigd op grond van artikel 35 lid 1.1 tot en met 1.6).
In de brief van 28 oktober 2008 heeft verweerder evenals eerder ter zitting uiteengezet dat dit een toeslag betreft voor een legaliserende vergunning. Daarbij betoogt verweerder dat in een situatie waarin, in strijd met artikel 40 Woningwet, met het bouwen zonder vergunning is begonnen, de aanvraag om een bouwvergunning tevens wordt behandeld als een aanvraag om een legalisatie en dat de verhoging slechts een vergoeding betreft voor de extra kosten welke verbonden zijn aan een legalisatieaanvraag. Ook zonder extra kosten is een verhoging verdedigbaar en passend binnen het beleid dat er op is gericht illegale bouw tegen te gaan. Het sanctiekarakter overheerst echter niet, aldus verweerder.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt echter in dit geval de juridische grondslag om de extra leges te heffen en is artikel 35.6.1 van de Tarieventabel onverbindend. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
Bouwleges valt onder artikel 229, eerste lid onder b van de Gemeentewet. Dat betekent dat de grondslag voor het heffen van bouwleges gevonden moet worden in het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. De hierop gebaseerde Legesverordening geeft als omschrijving van het belastbare feit in artikel 35, lid 1.1 tot en met 1.6, het in behandeling nemen van de vergunningaanvraag. De in artikel 35, lid 6.1, voorziene verhoging in verband met illegale bouw is echter gerelateerd aan het moment dat op de aanvraag wordt beschikt. Zodoende wordt hiermee een nieuw belastbaar feit geïntroduceerd, te weten de vergunningverlening. Dat dit wordt gepresenteerd als verhoging van de heffing op het in behandeling nemen van aanvragen acht de rechtbank oneigenlijk. Waar artikel 35, lid 6.1 is gerelateerd aan de vergunningverlening, mist het artikellid verbindende kracht. Als het verlenen van de vergunning tot belastbaar feit wordt verheven, dient dit als zodanig in de verordening geregeld te worden en dient overigens ook te worden nagedacht over de vraag waarom niet in andere gevallen het verlenen van bouwvergunningen wordt belast, zodat het gelijkheidsbeginsel wordt geëerbiedigd.
Verweerder verdedigt de verhoging door te wijzen op de extra werkzaamheden (= diensten) die worden verricht ten behoeve van een legalisatieaanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank is echter van een legalisatieaanvraag en extra aanvraaggerelateerde werkzaamheden in het onderhavige geval geen sprake. In casu is sprake van een normale (aangevulde) aanvraag, die een normaal traject doorlopen heeft. Eerst ongeveer twee weken voor afkomen van de vergunning, is met de bouw een aanvang gemaakt. Tussen aanvang bouw en het in behandeling nemen van de aanvraag is dus geen relatie.
Dat de verhoging past in het beleid om illegaal bouwen tegen te gaan, biedt evenmin soulaas. Noch in de Gemeentewet, noch in een andere wet is een grondslag te vinden om door middel van gemeentelijke belastingheffing illegale bouw tegen te gaan. Het voorkomen of afstraffen van illegaal bouwen is een algemeen belang en past niet in een gemeentelijke belastingverordening die tot doel heeft het belasten van het individuele genot van gemeentelijke diensten.
Nu een wettelijke basis voor de verhoging van de heffing met € 1.183,00 voor overige leges ontbreekt, kan die verhoging niet in stand blijven. De bestreden uitspraak op bezwaar komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. In verband hiermee is het beroep gegrond.
De rechtbank zal onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, het legesbedrag verminderen met het bedrag van de ‘leges overige’ en bepalen, dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de bestreden uitspraak.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Wel zal de gemeente worden opgedragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar voor zover het de overige leges betreft;
- verklaart artikel 35.6.1 van de Tarieventabel onverbindend;
- stelt de hoogte van de te betalen leges vast op € 3816,80 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
- draagt de gemeente Ommen op om het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 39,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier, voorzitter en mrs. J.F.M.J. Bouwman en E.W. Akkerman, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G.A. Genee als griffier, op