ECLI:NL:RBZLY:2009:BI4772

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
11 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08/990
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie van 52 weken opgelegd aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 11 mei 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.J. van 't Hoff van Achmea Rechtsbijstand, en verweerder, de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV, waarin werd medegedeeld dat de loondoorbetalingsverplichting voor haar werkneemster werd verlengd met 52 weken, omdat eiseres niet had voldaan aan de re-integratieverplichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, ondanks dat er positieve prognoses waren voor de werkneemster. De rechtbank oordeelde dat de werkgever verantwoordelijk is voor de re-integratie en dat de arbodienst niet de volledige verantwoordelijkheid kan dragen voor de advisering. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De rechtbank concludeerde dat eiseres tekortgeschoten is in haar verplichtingen en dat de loonsanctie van 52 weken terecht was opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 08/990
Uitspraak
in het geding tussen:
Eiser te woonplaats
gemachtigde mr. P.J. van 't Hoff van Achmea Rechtsbijstand
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV),
gevestigd te Amsterdam, kantoor Almere, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2008 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de loondoorbetalingsverplichting voor haar werkneemster mevrouw (..) (verder te noemen: werkneemster) wordt verlengd met 52 weken tot 10 maart 2009, overwegende dat eiseres niet heeft voldaan aan de re-integratieverplichtingen.
Tegen dit besluit is op 11 februari 2008 door eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 mei 2008 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 20 juni 2008, ontvangen d.d. 23 juni 2008, is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 14 juli 2008 een verweerschrift ingezonden.
Werkneemster heeft de rechtbank doen weten dat zij niet betrokken wenst te worden in de beroepsprocedure. Tevens heeft zij aangegeven dat zij uit privacy-overwegingen de rechtbank geen toestemming geeft voor toezending aan haar (voormalige) werkgever van stukken die medische gegevens bevatten.
Vervolgens is op 15 augustus 2008 besloten eiseres ingevolge het bepaalde in artikel 8:32, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de kennisneming te onthouden van een aantal nader genoemde gedingstukken met medische gegevens.
Het beroep is op 18 december 2008 ter zitting van de enkelvoudige kamer behandeld. Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen en daarop te reageren.
Op 18 december 2008 is desgevraagd bijzondere toestemming verleend aan de gemachtigde van eiseres om kennis te nemen van nader aangegeven medische stukken.
Op 19 december 2008 zijn van de zijde van eiseres aanvullende stukken toegezonden.
Bij schrijven van 2 februari 2009 is hierop door verweerder gereageerd.
De zaak is verwezen naar de meervoudige kamer.
Vervolgens heeft behandeling ter zitting plaatsgevonden op 19 maart 2009. Namens eiseres zijn verschenen (..), directeur, en mr. P.J. van ’t Hoff.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.L. Gerretsen.
2. Overwegingen
Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht en op goede gronden een loonsanctie van 52 weken heeft opgelegd.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Werkneemster was sinds 11 maart 2002 bij eiseres werkzaam, laatstelijk in de functie van kwaliteitsinspecteur op basis van een arbeidsovereenkomst voor 32 uur per week. Werkneemster is op 13 maart 2006 met rugklachten uitgevallen. Werkneemster heeft tot begin maart 2007 een revalidatieprogramma gevolgd bij de Trappenberg. Verder is zij onder begeleiding van verzuimbegeleider Commit geleidelijk hervat bij eiseres, waarbij zij uiteindelijk sinds 1 mei 2007 lichte administratieve werkzaamheden verrichtte gedurende 15 uur per week. Omdat volledige terugkeer in de eigen functie niet mogelijk werd geacht, is in februari 2007 re-integratie naar ander werk ingezet. Hierin werd werkneemster begeleid door Salto.
Per 12 november 2007 is werkneemster via een uitzendbureau werkzaamheden gaan verrichten als medewerker telefonische klachtenservice bij uitvaartondernemer (..). Hoewel deze werkgever meer uren beschikbaar had, is werkneemster aanvankelijk voor 16 uur per week, doch tenslotte voor 12 uur per week relatief eenvoudig werk gaan verrichten, waarbij zij afwisselend kon zitten en staan. Werkneemster achtte zich niet in staat om meer dan laatstgenoemde arbeidsinspanning te leveren.
Op 17 november 2007 is een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per einde wachttijd, te weten 27 maart 2008. Op die datum was werkneemster onverkort in dienst van eiseres.
Na medische en arbeidskundige rapportage is het besluit van 8 januari 2008 uitgereikt, dat bij het thans bestreden besluit van 20 mei 2008 is gehandhaafd.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de re-integratie-inspanningen van eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende zijn geweest nu het re-integratieresultaat is achtergebleven bij wat medisch gezien mogelijk was.
Werkneemster wordt in staat geacht fulltime passende, rugsparende arbeid en gedurende 5x4 uur per week zittend werk, zoals het werk voor de uitvaartondernemer, te verrichten.
De onjuiste advisering door de arbodienst wordt eiseres aangerekend omdat eiseres eindverantwoordelijk is voor de verzuimbegeleiding en de re-integratie.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 25 van de Wet WIA ziet op de re-integratieverplichtingen van de werkgever.
In het negende lid van dit artikel is, kort samengevat, bepaald dat het UWV het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van artikel 25 eerste tot en met vijfde lid dan wel de in het zevende lid bedoelde regels niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt, kort gezegd, dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. De uitgangspunten voor de beoordeling door verweerder van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en werkgever worden verwacht zijn neergelegd in het "Kader voor inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen", behorende bij de "Beleidsregels beoordelingskader poortwachter", vastgesteld bij besluit van verweerder van 3 december 2002, Stcrt. 2002/236, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006/224 (verder: de Beleidsregels).
De rechtbank is van oordeel dat dit beleid, voor zover hier van belang, blijft binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling en ook anderszins niet onjuist of kennelijk onredelijk is te achten.
Volgens de Beleidsregels wordt allereerst beoordeeld of een bevredigend resultaat is bereikt. Hiervan is onder meer sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) structurele werkhervatting die min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden, of als de werknemer tegen het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode is ingeschakeld in arbeid waarvan de loonwaarde ten minste 65% bedraagt van het loon dat hij verdiende voor het intreden van de ziekte. Als er volgens het UWV geen bevredigend resultaat is bereikt, beoordeelt het UWV de re-integratie-inspanningen.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een voldoende re-integratieresultaat in bovenbedoelde zin. In dit kader heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat de beoordeling van de functionele mogelijkheden van werkneemster, zoals die door verweerder heeft plaatsgevonden, niet door eiseres is bestreden. De rechtbank volgt eiseres voorts niet waar deze stelt dat de beoordeling door verweerder slechts betrekking heeft en kan hebben op de datum einde wachttijd, 27 maart 2008.
Met betrekking tot de vraag of verweerder zich vervolgens terecht op het standpunt stelt dat eiseres zonder meer verantwoordelijk gehouden kan worden voor (de gevolgen van) de beoordeling door de door eiseres ingeschakelde deskundigen verwijst de rechtbank kortheidshalve naar de uitspraak van de rechtbank Assen van 2 januari 2008, LJN: BC1753. De rechtbank onderschrijft de in die uitspraak opgenomen overwegingen, die leiden tot het oordeel dat uit het samenstel van toepasselijke bepalingen, noch uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt van een volledige risicoaansprakelijkheid van de werkgever voor een -eventueel- falen van de door haar ingeschakelde deskundige(n). Als uitgangspunt dient te gelden dat de werkgever van de advisering van geraadpleegde deskundigen mag uitgaan, tenzij er omstandigheden zijn om te twijfelen aan de juistheid en/of consistentie van die advisering.
De rechtbank is, gelet op bovenstaande, van oordeel dat het bestreden besluit berust op een onjuiste motivering en daardoor in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Het beroep wordt daarom gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend, gelet op het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres zonder deugdelijke grond tekortgeschoten in de re-integratie-inspanningen nu in onvoldoende mate de vinger aan de pols is gehouden. Eiseres heeft uiteindelijk in onvoldoende mate door middel van interactie met werkneemster en de ingeschakelde deskundigen nagegaan welke acties noodzakelijk waren voor een optimaal re-integratieresultaat, hoewel er sprake was van omstandigheden die eiseres reden hadden moeten geven om te twijfelen aan de juistheid en/of consistentie van de advisering door de ingeschakelde deskundigen.
Daarbij verwijst de rechtbank naar het procesdossier, waaruit blijkt dat de arbodienst nooit heeft aangegeven dat er sprake was van een urenbeperking voor het verrichten van rugsparende werkzaamheden. De mogelijkheden tot werkhervatting zijn daarom, óók gegeven de door de arbodienst aangegeven functionele mogelijkheden van de werkneemster, onvoldoende in beeld gebracht, terwijl evenmin voldoende activiteiten zijn ontplooid voor het vinden van passend werk in een voldoende omvang bij een andere werkgever.
Dit is des te opmerkelijker nu al in augustus 2006 richting eiseres een positieve prognose was uitgesproken dat na revalidatie volledige re-integratie in de rede zou liggen. Ondanks het feit dat eiseres vervolgens ten minste twee maal te horen heeft gekregen van welke beperkingen de arbodienst uitging, heeft dit niet geleid tot een correcte actie richting werk. De rechtbank verwijst hiervoor onder meer naar het voortgangsverslag van 23 februari 2007, waarin melding wordt gemaakt van de prognose voor re-integratie voor maximaal 20 uur per week in administratieve taken, rapporten waaruit bleek dat werkneemster voor 16 uur per week bij Yarden zou gaan werken met de intentie van uitbreiding naar 20 of 24 uur en de eerstejaarsevaluatie van mei 2007, waaruit niet bleek dat ten aanzien van werkneemster sprake was van een urenbeperking voor rugsparend werk. Ook de omstandigheid dat uiteindelijk is hervat in werkzaamheden bij Yarden gedurende zelfs nog minder uren dan de uren die werkneemster bij eiseres in passend werk had gewerkt, had voor eiseres aanleiding moeten zijn meer gericht actie te ondernemen.
Het feit dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht kan eiseres worden verweten.
Gelet op de beroepsgronden merkt de rechtbank voorts nog het volgende op.
De omstandigheid dat verweerder heeft aangegeven dat verweerder genoegen zou hebben genomen met een re-integratieresultaat in de vorm van een werkhervatting in zittend werk voor 5x4 uur per week, brengt niet mee dat de loonsanctie daaraan gerelateerd dient te worden. Dit is af te leiden uit de wetstekst, die aangeeft dat de loonsanctie wordt gerelateerd aan het tijdvak waarover recht op loon bestaat op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aan artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet.
Met betrekking tot de grond dat ten onrechte de maximale loonsanctie is opgelegd, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 3 maart 2007, LJN: BC9301, waarin wordt aangegeven dat, door aan eiseres een loonsanctie van 52 weken op te leggen, toepassing wordt gegeven aan artikel 25, negende lid, van de Wet WIA op een wijze die in overeenstemming is met de tekst van die bepaling en de bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit de toelichting in Kamerstukken II 2005-2006, 30318, nr. 6, pp.19-21. Dit oordeel onderschrijft de rechtbank. Dat de wetstekst spreekt over een sanctieduur van ten hoogste 52 weken doet aan vorenstaande niet aan af, gelet op de bedoeling van de wetgever.
Ook hetgeen namens eiseres naar voren is gebracht betreffende de (on)mogelijkheid tot herstel treft geen doel. De rechtbank is niet gebleken dat eiseres ten tijde van belang niet over mogelijkheden beschikte om re-integratie-inspanningen te verrichten en/of van werkneemster te verlangen dat zij overeenkomstig haar mogelijkheden werkzaamheden verrichtte.
De rechtbank ziet daarom aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
De rechtbank acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten worden begroot op € 966,00 (1 punt voor het beroepschrift en 2x1 punt voor het verschijnen ter zitting, nu het onderzoek na verwijzing naar de meervoudige kamer opnieuw is aangevangen, voor een zaak van gemiddeld gewicht). Voorts dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 288,00 te vergoeden.
Er bestaat geen aanleiding om verweerder te veroordelen schade te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 20 mei 2008;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 966,00 en wijst het UWV aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. Lammertsma-van der Heij, voorzitter, mr. F.G. van Arem en mr. A.I. van der Kris, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. D. Hardonk-Prins op
Afschrift verzonden op: