ECLI:NL:RBZLY:2009:BI2084

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
22 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08/101
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen legesaanslag voor hogere grenswaarden in het kader van de Wet geluidhinder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 22 april 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen een legesaanslag die was opgelegd aan de eiser voor het in behandeling nemen van een verzoek tot het vaststellen van hogere grenswaarden op basis van de Wet geluidhinder. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de legesaanslag van € 5.065,20, die was opgelegd door het college van Burgemeester en Wethouders van Deventer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser een aanvraag tot vrijstelling van het bestemmingsplan had ingediend voor de vestiging van een tandartsenpraktijk, waarvoor leges verschuldigd waren. De rechtbank oordeelde dat de legesheffing terecht was opgelegd, aangezien de procedure voor het vaststellen van hogere grenswaarden in overeenstemming was met de geldende wetgeving, met name artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Wet geluidhinder. De rechtbank benadrukte dat de eiser niet had aangetoond dat de procedure niet gevolgd had hoeven worden en dat de legesheffing in lijn lag met de verzoeken die de eiser had ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, meervoudige Belastingkamer
Registratienummer: Awb 08/101
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
(Eiser),
te (vestigingsplaats),
gemachtigde mr. F.J.M. Kobossen
en
de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen Deventer, verweerder, gemachtigde mr. A.H. Bouwmeester.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 6 december 2006 heeft het college van Burgemeester en wethouders aan eiser medegedeeld, binnen korte tijd een besluit te nemen over het ontwerpverzoek hogere grenswaarden (…). Daarbij is ook medegedeeld dat na die besluitvorming hogere grenswaarden geluidhinder opgevraagd gaan worden bij het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel. Voorts heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij een bedrag van
€ 5.065,20 aan leges verschuldigd is voor het in behandeling nemen van een verzoek tot het vaststellen van hogere grenswaarden in het kader van de Wet geluidhinder.
Op 24 januari 2007 heeft verweerder eiser een aanslag ten bedrage van € 5.065,20 aan leges opgelegd (factuur/aanslagnummer […]) vanwege het in behandeling nemen van een verzoek tot vaststellen van een hogere grenswaarde ten behoeve van (….), te Deventer.
Tegen de brief van 6 december 2006 is door eiser bij het college van Burgemeester en Wethouders bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift is, met toepassing van artikel 6:10 Awb door verweerder aangemerkt als een bezwaar tegen de legesaanslag. Het bezwaar is bij uitspraak van 3 december 2007 ongegrond verklaard.
Hiertegen is bij brief van 10 januari 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 10 maart 2008 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 22 januari 2009 ter zitting behandeld. Gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.H. Bouwmeester en M.C. van Neck.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op 26 juni 2006 is bij de gemeente een aanvraag tot vrijstelling van het bestemmingsplan binnen gekomen voor de vestiging van een tandartsenpraktijk aan de (…).
De vrijstelling is op 31 augustus 2006 verleend.
Voor het in behandeling van de aanvraag tot vrijstelling was eiser leges verschuldigd ten bedrage van 310,15. Daarvoor is een aanslag opgelegd.
Bij brief van 30 augustus 2006 heeft verweerder eiser bericht dat aan het college van Gedeputeerde Staten zal worden verzocht hogere grenswaarden te verlenen ten behoeve van de tandartsenpraktijk.
Dit is bevestigd bij brief van 6 december 2006.
Op 24 januari 2007 is daarvoor een legesaanslag opgelegd.
3. Het geschil
In geschil is of verweerder de legesaanslag ex artikel 19, derde lid Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wet RO) en de legesaanslag voor het in behandeling nemen van een verzoek tot het vaststellen van hogere grenswaarden in het kader van de Wet geluidhinder terecht heeft opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
Eiser kan zich niet met de legesaanslag ex artikel 19, derde lid Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wet RO) verenigen omdat de procedure volgens hem niet gevoerd had hoeven worden. Wat daar van zij, gebleken is dat de procedure is gevolgd en dat eiser daartoe een aanvraag, gedateerd 24 juni 2006 heeft ingediend waarop door het gemeentebestuur op 31 augustus 2006 is beslist. Uit de tarieventabel behorende bij de Legesverordening vloeit rechtstreeks voort dat eiser voor de behandeling van de aanvraag leges verschuldigd is. In zoverre faalt het beroep.
Ook de procedure met betrekking tot het vaststellen van de hogere grenswaarde had volgens eiser niet gevoerd te hoeven worden. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de vestiging van een tandartspraktijk niet botste met het bestemmingsplan of regelgeving anderszins.
De procedure hangt volgens verweerder samen met de vrijstellingsprocedure die op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wet RO) is gevolgd.
De artikelen 76a en 77 van de Wet geluidhinder zoals deze luidden op 3 december 2007 bepalen kort weergegeven het volgende.
Op grond van artikel 76a van de Wet geluidhinder moeten bepaalde waarden in acht genomen worden bij het nemen van een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 Wet RO als het gaat om gronden die in een bepaalde zone liggen.
Artikel 77, eerste lid verplicht tot het instellen van een akoestisch onderzoek in een vrijstellingsprocedure als het gaat om gronden die in die zone liggen.
Op grond van de Legesverordening en de bijbehorende tarieventabel is reeds voor het in behandeling nemen van een verzoek tot het vaststellen van een hogere grenswaarde in het kader van de Wet geluidhinder, een extra legesbedrag verschuldigd.
Weliswaar heeft eiser een dergelijk verzoek niet expliciet ingediend doch naar het oordeel van de rechtbank ligt de legesheffing in het verlengde van verzoek van eiser om in aanmerking te komen voor vrijstelling van het bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders hebben een wettelijke plicht om op grond van artikel 77 Wet Geluidhinder, in het kader van de behandeling van dit verzoek, een akoestisch onderzoek in te stellen. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet in geschil is dat de vrijstelling betrekking heeft een situatie als bedoeld in artikel 74 Wet Geluidhinder. In zoverre faalt ook dit beroep.
Naar aanleiding van het betoog van eiser dat onzekerheid aan de zijde van verweerder leidt tot allerlei mededelingen over nadere vrijstellingsprocedures, procedures op de grond van de Wet Milieubeheer en andere procedures die simpelweg niet nodig zijn, merkt de rechtbank tenslotte op dat het op de weg van eiser had gelegen om ofwel geen aanvraag tot vrijstelling van het bestemmingsplan in te dienen dan wel tegen de beslissing op de aanvraag een rechtsmiddel aan te wenden en voorts om eerder dan pas na de legesaanslag, bezwaar te maken bij de gemeente tegen de aangekondigde procedure inzake de grenswaardeverhoging. Uit het dossier blijkt dat eiser reeds op 30 augustus 2006 aan eiser kenbaar is gemaakt dat het college van burgemeester en wethouders bedoelde procedure had gestart.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.W. Akkerman, voorzitter en mrs. J.F.M.J. Bouwman en F.G. van Arem, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G.A. Genee als griffier, op
Afschrift verzonden op: