ECLI:NL:RBZLY:2009:BH7267

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 07/1743
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 19 maart 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres A. te B. en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. Eiseres had een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen, maar deze werd door verweerder ingetrokken over de periode van 1 maart 2007 tot en met 15 augustus 2007. De reden voor deze intrekking was dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon, wat zij niet had gemeld. Verweerder vorderde de ten onrechte verstrekte bijstand terug. Eiseres ging in bezwaar tegen dit besluit, maar haar bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop volgde beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding, onder andere door verklaringen van buren en de betrokkenen zelf. Eiseres ontkende dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de buren en de verklaringen van de betrokkenen de stelling van verweerder ondersteunden. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door de gezamenlijke huishouding niet te melden, wat leidde tot de intrekking van haar bijstandsuitkering.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken en de ten onrechte verstrekte bijstand terug te vorderen. De rechtbank vond geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummers: Awb 08/1743 en 08/1744
Uitspraken
in het geding tussen:
A. te B.,
eiseres
gemachtigde mr. A.C. Cornelisse,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2008 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) over de periode van 1 maart 2007 tot en met 15 augustus 2007 wordt ingetrokken omdat er sprake was een gezamenlijke huishouding en dat de ten onrechte verstrekte bijstand over die periode wordt teruggevorderd.
Tegen dit besluit is op 10 april 2008 een bezwaarschrift ingediend.
Bij bestreden besluit van 13 augustus 2008 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 22 september 2008 is tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer 08/1743.
Bij (aanvullend) besluit op bezwaar van 20 augustus 2008 heeft verweerder eiseres bericht dat zij niet in aanmerking wordt gebracht voor vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure.
Ook tegen dit besluit is op 22 september 2008 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer 08/1744.
Op 27 november 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingezonden.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van de meervoudige kamer op 5 februari 2009.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. Blom.
Ter zitting zijn verklaringen afgelegd door (…), de zoon van eiseres, en (…), een vriendin van eiseres.
2. Overwegingen
Procedurenummer 08/1743
In dit geschil staat de vraag ter beantwoording of verweerder bevoegd was de bijstandsuitkering van eiseres in te trekken en het over de periode van 1 maart 2007 tot en met 15 augustus 2007 ten onrechte betaalde bedrag aan bijstand ad € 8.509,80 bruto van haar terug te vorderen.
De rechtbank gaat bij de beantwoording van deze vraag uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft met ingang van 12 mei 2004 een uitkering op grond van de WWB naar de norm voor een alleenstaande met toeslag ontvangen.
Naar aanleiding van een melding van het Regionaal Coördinatiepunt Fraudebestrijding Overijssel heeft de Unit Regionale Sociale Recherche Zwolle onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte uitkering. Zoals blijkt uit het rapport van 21 februari 2008 van de Unit heeft op 12 oktober 2007 een onaangekondigd huisbezoek plaatsgevonden aan de (…) te (…). Verder zijn zowel eiseres als (…) (verder: (…)) verhoord, is buurtonderzoek gedaan in de omgeving van de adressen van eiseres en (…) en zijn diverse verklaringen van omwonenden opgenomen. Op grond van de conclusies en bevindingen in het rapport is verweerder tot de slotsom gekomen dat eiseres tegenover verweerder heeft verzwegen dat zij in de periode van 1 maart 2007 tot en met 15 augustus 2007 op haar adres een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met (…). Dit heeft geleid tot de besluitvorming welke is weergegeven in rubriek 1 van deze uitspraak.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat het college een besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de WWB is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Het eerste criterium waaraan moet zijn voldaan wil er sprake zijn van een gezamenlijke huishouding als hiervoor bedoeld is het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning.
Eiseres ontkent dat zij in de periode in geding heeft samengewoond met (…). Hij verbleef in die periode wel in (…) maar overnachtte dan bij de neef van eiseres aan de (…) te (…) of op locatie vanwege zijn werk. Eiseres heeft verwezen naar een schriftelijke verklaring van haar neef en naar de verklaringen welke ter zitting zijn afgelegd door haar zoon en haar vriendin.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de gedingstukken een toereikende grondslag bieden voor het standpunt van verweerder dat eiseres en (…) in de in geding zijnde periode gezamenlijk hoofdverblijf in dezelfde woning hadden.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat (…) op 6 december 2007 heeft verklaard dat hij vanaf december 2006 tot half augustus 2007 een relatie met eiseres heeft gehad. Hij heeft aangegeven eind april 2007, begin mei 2007 bij eiseres te zijn ingetrokken, maar ook voor die tijd, vanaf begin maart 2007 al grotendeels bij haar te hebben verbleven. (…) heeft eind april, begin mei 2007 zijn spullen bij eiseres neergezet, waaronder een kledingkast op de kamer waar hij sliep met eiseres. Zijn kleding lag toen al bij haar, omdat hij voor die tijd ook al grotendeels bij haar verbleef. Hij was ook toen al meer dagen bij eiseres dan bij haar neef, die om deze reden heeft aangegeven dat hij beter volledig bij eiseres kon gaan wonen. Hij had ook een sleutel van de woning van eiseres.
Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de verklaring van (…) wordt ondersteund door de diverse verklaringen van buren aan de (…) of de omgeving daarvan. Hierbij acht de rechtbank van belang dat een viertal buurtbewoners heeft verklaard (…) te herkennen als de man die het laatst bij eiseres heeft ingewoond en dat een andere buurtbewoner heeft verklaard (…) te herkennen als de man die 3 à 4 dagen aanwezig was bij eiseres. De bewoner van het naastgelegen pand heeft aangegeven (…) meermalen ’s ochtends te hebben zien vertrekken en ’s avonds weer thuiskomen. De bewoonster die vanuit haar huis zicht had op de achterkant van het huis van eiseres heeft beschreven dat zij (…) gedurende 6 maanden dag en nacht bij eiseres zag. Een andere buurtbewoonster heeft (…) en zijn auto beschreven en verklaard dat deze man het laatst bij eiseres inwoonde en in ieder geval 5 dagen per week bij eiseres aanwezig was.
Namens eiseres is ter zitting gesteld dat de buren een verkeerde indruk hadden van de situatie en geen goed beeld konden hebben, omdat ze niet bij eiseres over de vloer kwamen. Dit laatste mag zo zijn, doch dat behoeft niet af te doen aan de waarnemingen van de verschillende buren zoals deze in het onderzoeksrapport zijn weergegeven. De rechtbank vermag dan ook niet in te zien waarom de door deze buren afgelegde verklaringen niet als ondersteunend bewijs kunnen dienen voor de verklaring van (…) zelf.
Ook de verklaringen ter zitting van (…) en (…) hebben de rechtbank er niet van overtuigd dat in de van belang zijnde periode geen sprake was van gezamenlijke huisvesting. De verklaring van (…), dat (…) wel eens in het weekend bleef slapen en soms door de week, bevestigt weliswaar de gelijkluidende verklaring van eiseres, maar strookt niet met de verklaring van (…) zelf. De verklaring van (…) komt er kort gezegd op neer dat eiseres en (…) veelvuldig contact hadden en (…) zelden aanwezig was op de momenten dat (…) eiseres bezocht. Deze verklaring vormt echter geen ontkrachting van de stelling van verweerder dat (…) regelmatig de nacht bij eiseres doorbracht. Voor zover uit de verklaring van (…) moet worden afgeleid dat (…) ook overigens niet regelmatig bij eiseres verblijf hield staat dit haaks op de verklaringen van (…) en op de verklaring van eiseres zelf dat hij in de periode dat hij in (…) woonde iedere avond bij haar kwam.
Dat (…) in de van belang zijnde periode voor zijn werk grotendeels op locatie werkzaam is geweest en daar ook veelvuldig heeft geslapen, zoals door eiseres ook is aangevoerd, is op geen enkele wijze onderbouwd en door (…) zelf noch door eiseres tijdens hun verhoor ter sprake gebracht. Eiseres zelf heeft verklaard dat de auto van (…) iedere avond bij haar voor de deur stond en dat hij vanaf maart 2007 tot augustus 2007 iedere dag bij haar was.
Het tweede criterium waaraan moet worden voldaan wil er sprake zijn van een gezamenlijke huishouding is dat van wederzijdse verzorging. Ook aan dit criterium is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De rechtbank laat daarbij wegen dat eiseres heeft verklaard dat zij en (…) wel eens samen de boodschappen deden, dat zij samen aten en dat zij gebruik maakten van elkaars auto. Eiseres deed de financiën voor (…) en hij deed klusjes aan haar woning. (…) heeft verklaard dat eiseres voor hem de was deed en eten kookte, wat gezamenlijk werd gegeten. Eiseres deed boodschappen met zijn pasje. Hij deed klusjes in haar huis zoals schilderen en behangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er dan ook terecht van uitgegaan dat eiseres en (…) in de hier van belang zijnde periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de WWB.
Door van de gezamenlijke huishouding bij verweerder geen melding te maken, heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB geschonden.
Nu eiseres vanwege het bestaan van een gezamenlijke huishouding niet meer als zelfstandig subject van bijstand was aan te merken, bestond er voor haar in meerbedoelde periode geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder en is dan ook ten onrechte aan haar bijstand verleend.
Gelet op het voorgaande is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB voldaan en was verweerder bevoegd tot intrekking van de bijstand over genoemde periode over te gaan. Ook de wijze waarop verweerder van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt kan de rechterlijke toets doorstaan. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van intrekking af te zien.
Aldus is tevens voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, zodat verweerder eveneens bevoegd was de over de periode 1 maart 2007 tot en met 15 augustus 2007 gemaakte kosten van bijstand van eiseres terug te vorderen. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken op de wijze waarop dit is gebeurd. Niet is gebleken van een dingende reden op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien.
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
Procedurenummer 08/1744
Gegeven de uitspraak in de zaak met procedurenummer 08/1744 heeft verweerder op goede gronden besloten eiseres niet in aanmerking te brengen voor vergoeding van de proceskosten
in bezwaar.
Het beroep wordt ongegrond verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Szauer-Bos, mr. G.M.J. Vijftigschild en
mr. A.I. van der Kris en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F. Ernens als griffier, op
Afschrift verzonden op: