RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607128-08
Datum: 02 december 2008
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. Polat te Lelystad.
De officier van justitie, mr. B. van de Ven, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 200 uur subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde met uitsluiting van het gebruik van een pistool.
De raadsman heeft aangevoerd dat de aangifte van [getuige] op meerdere onderdelen onbetrouwbaar is en derhalve van het bewijs dient te worden uitgesloten.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het proces-verbaal van politie is gebleken dat aangever dealer was van weed en geen koper zoals hij zelf heeft verklaard. Voorts is door aangever wisselend verklaard omtrent zijn mobiele telefoon (die weggenomen zou zijn) en de vraag of hij direct na het misdrijf naar het politiebureau is gegaan om aangifte te doen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de aangever op onderdelen een niet consistente verklaring heeft afgelegd bij de politie.
Aangever heeft verklaard dat hij naar de schuur ging waar de verdachte en zijn mededaders zich bevonden om van hen weed te kopen. Uit het proces-verbaal van politie nr. 2008025678-72 (pag.5-115/116) en proces-verbaal nr. 2008025678-73 (pag.5-118/119) is echter komen vast te staan dat aangever degene was die weed dealde. Aangever heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat hij direct na de beroving naar het politiebureau is gereden om aangifte te doen. In een later verhoor (proces-verbaal nr. 2008025678-71 blz.24 t/m 29) heeft aangever echter verklaard eerst naar huis te zijn gereden en daarna aangifte te hebben gedaan.
Ook met betrekking tot de beweerdelijk weggenomen mobiele telefoon merk Nokia heeft aangever, geconfronteerd door de politie met de historische printgegevens, een zeer wisselende verklaring afgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever alleen op het punt van de diefstal van de weed en een geldbedrag overeenkomt met de door verdachte en zijn mededaders afgelegde verklaringen. De rechtbank zal derhalve alleen op dat onderdeel de verklaring van aangever bezigen voor het bewijs. Zij zal voor het overige deel de aangifte uitsluiten van het bewijs.
De raadsman heeft voorts betoogd dat, indien er al sprake zou zijn geweest van diefstal dit ter zake van verdachte niet tot een bewezenverklaring kan leiden omdat er geen sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen hem en de medeverdachten.
De rechtbank verwerpt dit betoog omdat uit de verklaringen van de medeverdachten blijkt dat zij gedrieën een afspraak hebben gemaakt om “de Turk” (aangever) naar de schuur te laten komen. Voorts blijkt uit de stukken, waaronder de eigen verklaring van verdachte, dat het verdachte was die, toen de aangever in de schuur was, een actief aandeel heeft gehad in de diefstal door de weed uit de handen van aangever te pakken.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 07 april 2008 in de gemeente Lelystad tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag en een aantal zakjes weed, toebehorende aan [getuige].
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het bewezene levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel, gelet op het feit dat verdachte first offender is, - zoals blijkt uit het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 23 oktober 2008 - dat kan worden volstaan met een werkstraf, die na aftrek, gelijk is aan de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 18 juli 2008 uitgebracht door de Stichting Reclassering Nederland.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 70 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 35 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf .
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Aldus gewezen door mr. C.E. Buitendijk, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en C.W. van Weert, rechters, in tegenwoordigheid van M. Smit, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 02 december 2008.