ECLI:NL:RBZLY:2008:BC8235
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - meervoudig
- C.E. Buitendijk
- G.H. Meijer
- G.E.A. Neppelenbroek
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs afkomstig uit één bron
In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die ten laste was gelegd van een strafbaar feit, vond de terechtzitting plaats op 11 maart 2008. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.J.D. van Doleweerd. De officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de berechting niet binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden, zoals vereist door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De rechtbank oordeelde dat de termijn van de berechting langer was dan gemiddeld, maar niet zo lang dat dit leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank vond geen tekortkomingen in het proces die een dergelijke beslissing rechtvaardigden. De termijn die verstreken was sinds het begin van de strafvervolging was ook geen reden voor compensatie bij een eventuele strafoplegging. Het verweer van de verdediging werd verworpen en het openbaar ministerie werd ontvankelijk verklaard in de strafvervolging.
Wat betreft het bewijs oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende wettig bewijs was om tot een bewezenverklaring te komen. Het bewijs bestond enkel uit de aangifte en de herkenning van de verdachte door het slachtoffer, gebaseerd op fotoprints. De rechtbank concludeerde dat het bewijsmateriaal slechts uit één bron afkomstig was en dat de verklaringen van getuigen niet specifiek genoeg waren om als steunbewijs te dienen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad op 25 maart 2008.