ECLI:NL:RBZLY:2007:BA3460

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2266 WIA
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging resterende verdiencapaciteit en arbeidsongeschiktheid in WIA-zaak

In deze zaak gaat het om de wijziging van de resterende verdiencapaciteit van eiseres, die door verweerder is vastgesteld op € 1.349,23 per maand. Eiseres, werkzaam als logopediste, heeft sinds februari 2004 klachten die haar ongeschikt maken voor haar werkzaamheden. In 2006 heeft verweerder haar een loongerelateerde uitkering ingevolge de WGA toegekend, maar de resterende verdiencapaciteit is later gewijzigd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging, wat heeft geleid tot een beroepsprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wijziging van de resterende verdiencapaciteit zelfstandige betekenis heeft en dat eiseres belang heeft bij het aanvechten van het besluit. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van verweerder als voldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank concludeert dat eiseres, ondanks haar beperkingen, in staat is om arbeid te verrichten en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de resterende verdiencapaciteit in het kader van de WIA en de gevolgen voor de aanspraak op een loonaanvullingsuitkering.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Meervoudige Kamer
Reg.nr.: AWB 06/2266 WIA
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemers-verzekeringen (UWV), gevestigd te Amsterdam (kantoor Zwolle), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 19 september 2006.
2. Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2006 heeft verweerder de loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) van eiseres ongewijzigd vastgesteld. De theoretische verdiencapaciteit is gewijzigd en vastgesteld op € 1.349,23 per maand. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is gewijzigd en vastgesteld op 42,17%.
Tegen dit besluit is op 26 mei 2006 een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit is dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Op 16 oktober 2006 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 17 november 2006 een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is op 18 januari 2007 ter zitting behandeld. Eiseres is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door W. Prins.
Na het sluiten van de zitting heeft de enkelvoudige kamer van de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak ter verdere afdoening verwezen naar de meervoudige kamer.
Partijen hebben desgevraagd toestemming verleend om een hernieuwd onderzoek van de zaak ter zitting achterwege te laten. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
3. Motivering
Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder terecht de resterende verdiencapaciteit van eiseres (door verweerder aangeduid als theoretische verdiencapaciteit) heeft gewijzigd en heeft vastgesteld op € 1.349,23 per maand.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is gedurende 28 uren per week werkzaam geweest als logopediste in dienst van [werkgever]. Op 3 februari 2004 is eiseres ten gevolge van klachten van conditionele en energetische aard ongeschikt geworden tot het verrichten van haar werkzaamheden.
Bij besluit van 17 februari 2006 heeft verweerder eiseres met ingang van 31 januari 2006 een zogeheten loongerelateerde uitkering ingevolge WGA als bedoeld in artikel 54, derde lid, van de Wet werk in inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend . De resterende verdiencapaciteit van eiseres is daarbij vastgesteld op € 639,43 per maand. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is vastgesteld op 61%. Op basis van een nieuwe medische en arbeidskundige beoordeling is verweerder vervolgens tot de besluitvorming gekomen als genoemd onder het procesverloop.
De rechtbank dient, alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen komen, te beoordelen of eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt bij verweerders besluit van 28 april 2006, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit.
Niet in geschil is immers dat de nadere beoordeling van de mate van arbeidsgeschiktheid van eiseres geen gevolgen heeft gehad voor de door haar ontvangen loongerelateerde WGA-uitkering. Anders dan bij de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is de vastgestelde resterende verdiencapaciteit of een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, niet relevant voor de hoogte van de loongerelateerde uitkering WGA, mits de mate van arbeidsongeschiktheid niet minder bedraagt dan 35%.
Naar het oordeel van de rechtbank komt echter aan de gewijzigde vaststelling van de voor eiseres geldende resterende verdiencapaciteit in het besluit van 28 april 2006 zelfstandige betekenis toe en heeft eiseres daarom belang bij het instellen van rechtsmiddelen daartegen. De rechtbank acht daarvoor redengevend dat in de WGA werkhervatting een centrale plaats in neemt en de resterende verdiencapaciteit het ijkpunt vormt voor de mate waarin de betrokkene daartoe in staat wordt geacht. Zo vormt de resterende verdiencapaciteit de grondslag voor de berekening van de inkomenseis als bedoeld in artikel 60, tweede lid van de WIA en is die verdiencapaciteit daarmee (indirect) van belang voor het ontstaan van een aanspraak op een loonaanvullingsuitkering WGA, aansluitend aan de loongerelateerde uitkering. In het onderhavige geval betekent dit dat als gevolg van het besluit van 28 april 2006 voor eiseres de inkomenseis voor de loonaanvullingsuitkering is verhoogd van € 319,72 naar € 674,62 per maand. Eiseres dient zich, wil zij aanspraak krijgen op die loonaanvullingsuitkering, als gevolg van de wijziging van de resterende verdiencapaciteit op (in elk geval qua omvang) heel andere werkzaamheden te richten dan voorheen.
Daarnaast bepaalt de resterende verdiencapaciteit, als uitkomst van de medische- en arbeidskundige beoordeling door verweerder, de omvang van de (reïntegratie)verplichtingen welke in de WIA voor degene die aanspraak heeft op een WGA-uitkering bestaan. In het algemeen zal gelden dat werk niet als passend zal worden aangemerkt als de betrokkene gelet op de aangenomen medische beperkingen (bijvoorbeeld een urenbeperking) dat werk niet kan verrichten. Uit artikel 30, tweede lid, van de WIA volgt verder dat een WGA-gerechtigde slechts kan worden verplicht tot inschrijving bij het Centrum voor Werk en Inkomen in het geval hij zijn vastgestelde resterende verdiencapaciteit niet volledig benut.
Nu eiseres gelet op het vorenoverwogene, ondanks het ongewijzigd blijven van haar loongerelateerde WGA-uitkering, door de verhoging van de resterende verdiencapaciteit tot € 1349,23 per maand in haar belang is getroffen, zal de rechtbank beoordelen of verweerder op goede grond tot dat besluit is gekomen.
Bij de vaststelling van de resterende verdiencapaciteit in de zin van de WIA zijn twee aspecten van belang, namelijk:
- of de betrokkene beperkingen heeft, die het rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg zijn van ziekte of gebreken;
- of en in hoeverre hij als gevolg daarvan geheel of gedeeltelijk buiten staat is zich met (algemeen geaccepteerde) arbeid een inkomen te verwerven.
Ten aanzien van het eerste aspect constateert de rechtbank dat eiseres op 24 januari 2006 is onderzocht door verzekeringsarts P.A.C. Hol. Deze heeft vastgesteld dat eiseres van haar 7e tot haar 22e jaar werd behandeld voor PTSS. Voorts heeft zij sedert al wel zes jaar last van moeheidsklachten. Eiseres is op 3 februari 2004 uitgevallen met moeheidsklachten. Als klachten heeft eiseres tijdens het spreekuur van de verzekeringsarts aangegeven dat zij in verband met de PTSS filmpjes in haar hoofd heeft. Associaties provoceren deze klachten. Ze is hyperalert en schrikt overal van. Daarnaast heeft eiseres spierpijnen en pijn in gewrichten. De meeste last heeft zij van haar bovenbenen en heupen. Soms heeft ze last van de onderbenen. Van de schoudergordel heeft ze betrekkelijk weinig last. Eiseres heeft aangegeven niet langer dan 10 minuten te kunnen lopen (op goede dagen). Staan is nog vermoeiender dan lopen. Als ze langer dan een half uur zit, wordt ze stijf. Soms heeft ze zenuwpijnen in de huid. Eiseres kan niet zonder Tramadol. Als eiseres vermoeid is, kan ze zich niet goed concentreren en kan ze moeilijker inprenten. Het best kan ze fysieke en mentale belasting afwisselen.
De verzekeringsarts heeft overwogen dat voor de moeheidsklachten van eiseres nooit een medische verklaring gevonden is. Cognitieve gedragstherapie heeft weinig resultaat gehad. Wel heeft eiseres al langer psychische klachten die het ziektebeeld kunnen voeden. Per exclusionem werd de diagnose CVS gesteld. De verzekeringsarts is van mening dat persoonlijkheid en daarmee gepaard gaand gedrag een belangrijke factor zijn bij het persisteren van de klachten.
Uit de anamnese blijkt dat de vermoeidheid het dagelijks leven van eiseres beïnvloedt. Gezien het dagverhaal en de informatie van de revalidatiearts, acht de verzekeringsarts een urenbeperking, indien rekening wordt gehouden met een fors beperkte energetische belastbaarheid. Door de chronische vermoeidheid acht de verzekeringsarts eiseres ook beperkt voor mentaal belastend werk in het algemeen. De tendomyogene klachten van eiseres zijn met name in de heupen en benen gelokaliseerd, wat niet past in het fibromyalgiesyndroom. De beperkingen die deze klachten met zich mee brengen vallen binnen de fysieke beperkingen die in verband met de moeheid gesteld zijn. De verzekeringsarts heeft een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld.
Tijdens de bezwaarprocedure is op 15 augustus 2006 rapport uitgebracht door bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke. Deze heeft overwogen dat de verzekeringsarts ruim voldoende beperkingen heeft geformuleerd in de FML. Er is geen reden om ook nog eens een urenbeperking in acht te nemen.
De rechtbank overweegt dat er aldus sprake is geweest van een voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek en is van oordeel dat de uit dat onderzoek getrokken conclusies op overtuigende wijze zijn onderbouwd.
Nu van de zijde van eiseres geen nadere (medische) gegevens zijn ingebracht, die een ander licht werpen op de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding, of die tot twijfel leiden aan de vaststelling van verweerder daarvan, ziet de rechtbank geen reden de medische grondslag van het besluit voor onjuist te houden.
Blijkens het beroepschrift kan eiseres zich met name niet verenigen met het niet langer in acht nemen van een urenbeperking. Blijkens de gedingstukken heeft verzekeringsarts P.A.C. Hol aanvankelijk rekening gehouden met een urenbeperking. Na ontvangst van informatie van de behandelende revalidatiearts heeft de verzekeringarts deze urenbeperking laten vervallen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts hierbij terecht opgemerkt dat het dagverhaal van eiseres, alsmede hetgeen blijkt uit de informatie van de revalidatiearts geen aanknopingspunten geeft voor het in acht nemen van een urenbeperking, indien rekening wordt gehouden wordt met een fors beperkte energetische belastbaarheid. De rechtbank wijst er daarbij op dat de vastgestelde resterende verdiencapaciteit van eiseres blijkens het rapport van de arbeidsdeskundige is gebaseerd op een werkweek van 28 uren per week.
Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het advies van een medisch deskundige in te winnen.
Ter zake van het tweede aspect is verweerder, in navolging van arbeidsdeskundige E. Geurts, van mening dat eiseres, rekening houdend met haar beperkingen, in staat is arbeid te verrichten. De arbeidsdeskundige heeft aan eiseres blijkens het rapport d.d. 26 april 2006 een aantal (voorbeeld) functies voorgehouden. Uitgaande van de verdiensten in deze functies heeft de arbeidsdeskundige de resterende verdiencapaciteit van eiseres vastgesteld op € 1.349,23 per maand.
De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval functieduiding heeft plaatsgevonden door middel van het naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 9 november 2004 (onder andere de LJN-nummers AR4716, AR4717, AR4718, AR4719, AR4721 en AR4722, alle gepubliceerd op rechtspraak.nl) aangepaste Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). In deze uitspraken heeft de Centrale Raad van Beroep ten aanzien van het eerdere CBBS overwogen dat dit systeem op onderdelen onvoldoende inzichtelijk, verifieerbaar en toetsbaar was.
Op 12 oktober 2006 heeft de Centrale Raad van Beroep in een aantal uitspraken (onder meer gepubliceerd op www.rechtspraak.nl als LJN AY9971) geoordeeld dat het aangepaste CBBS daaraan thans wel voldoet, met de kanttekening dat van verweerder mag worden verwacht dat per functie een adequate toelichting wordt gegeven bij álle signaleringen. Het gaat dan om mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van betrokkene bij een beoordelingspunt en beoordelingspunten die hetzij wel voorkomen in de FML maar niet in het zogeheten Resultaat Functiebeoordeling of omgekeerd, waardoor geen geautomatiseerde vergelijking van belastbaarheid en functiebelasting plaats kan vinden (niet-matchende punten).
De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige in haar rapport nader heeft toegelicht dat de belasting in de geduide functies valt binnen de in de FML aangegeven belastbaarheid van eiseres. De rechtbank acht hiermee voldoende en tijdig toegelicht dat eiseres in staat moet worden geacht tot het verrichten van de haar geduide werkzaamheden. Uitgaande van de verdiensten in deze werkzaamheden is de resterende verdiencapaciteit van eiseres per juist vastgesteld.
Gelet op het vorenstaande, beantwoordt de rechtbank de in de aanhef van deze rubriek gestelde vraag bevestigend, zodat het beroep van eiseres ongegrond zal worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
4. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. J.H.M. Hesseling, als voorzitter en mrs. J.J. Szauer-Bos en A.I. van der Kris, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mw. W. Veldman als griffier op 19 april 2007.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
afschrift verzonden op