RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/991
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
Woningstichting A, gevestigd te B,
eiseres,
vertegenwoordigd door X;
Hoofd afdeling Financiën gemeente Ommen, verweerder,
gemachtigde C.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij aanslag met nummer 1, gedagtekend 29 april 2003, heeft verweerder eiseres aangeslagen voor de onroerende-zaakbelastingen voor eigenaren. Bij brief van 5 mei 2003 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de in de aanslag vermelde waarde van de onroerende zaak Y-straat 1 te B. De vermelde waarde bedroeg € 4.477.903,-- per waardepeildatum 1 januari 1999, naar de toestand per 1 januari 2002.
Bij uitspraak op bezwaar van 14 juni 2005 heeft verweerder het bezwaarschrift gegrond verklaard en de waarde verlaagd naar € 3.784.053,--. Tegen de uitspraak op bezwaar is bij brief van 21 juni 2005, ingekomen 23 juni 2003, beroep ingesteld. Verweerder heeft op 7 oktober 2005 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 7 juni 2006 ter zitting behandeld. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door P. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door C, bijgestaan door D, WOZ-taxateur.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
In artikel 22, eerste lid, van de Wet WOZ is bepaald dat de in artikel 1, tweede lid, bedoelde ambtenaar van de gemeente waarin de onroerende zaak is gelegen, de waarde van de onroerende zaak vaststelt bij een voor bezwaar vatbare beschikking.
In artikel 26, eerste lid, van de Wet WOZ, zoals dat gold tot 1 januari 2005, is bepaald dat indien in de loop van het tijdvak waarvoor de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld een ander dan degene te wiens aanzien ingevolge de voorgaande artikelen een beschikking houdende de vaststelling van de waarde van die zaak is genomen, de hoedanigheid verkrijgt van degene, als bedoeld in artikel 24, derde lid, onderdelen a en b, de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar ten aanzien van die ander binnen acht weken na een daartoe gedaan verzoek een voor bezwaar vatbare beschikking neemt als bedoeld in artikel 22, eerste lid, artikel 25, eerste lid, dan wel artikel 27, eerste lid. Het verzoek wordt gedaan uiterlijk zes weken na de dagtekening van de aanslag onroerende-zaakbelastingen welke met toepassing van de terzake ingevolge de wet vastgestelde waarde met betrekking tot die onroerende zaak voor de eerste maal wordt opgelegd aan die ander, nadat deze de in de eerste volzin bedoelde hoedanigheid heeft verkregen.
Eiseres is sinds 20 december 2002 eigenares van de onroerende zaak Y-straat 1 te B (hierna: de onroerende zaak). Gelet op voormeld artikel had eiseres binnen zes weken na de opgelegde aanslag onroerende zaakbelasting verweerder moeten verzoeken om een voor bezwaar vatbare beschikking.
De rechtbank stelt vast dat eiseres nimmer een dergelijk verzoek heeft ingediend en dat verweerder ten aanzien van eiseres geen beschikking heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Wet WOZ.
Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder de brief van eiseres van 5 mei 2003 moeten opvatten als een verzoek om een voor bezwaar vatbare beschikking te nemen. De uitspraak op bezwaar van verweerder van 14 juni 2005 moet dan ook worden aangemerkt als een ten aanzien van eiseres genomen beschikking.
Tegen de beschikking van 14 juni 2005 staat nog niet het rechtsmiddel van beroep open doch het rechtsmiddel van bezwaar. Het op 23 juni 2005 ingekomen beroepschrift van eiseres dient derhalve als bezwaarschrift te worden aangemerkt. De rechtbank zal het beroep conform het bepaalde in artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorzenden aan verweerder.
Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskosten-veroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Wel bestaat aanleiding de gemeente Ommen te veroordelen tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- gelast dat de gemeente Ommen aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad € 276,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en mr. E.W. Akkerman, rechters en in tegenwoordigheid van mr. E.N.M. van de Beld, griffier in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem;
dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.