ECLI:NL:RBUTR:2012:BY7523

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-655440-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling tijdens carnaval in IJsselstein

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 21 december 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van twee mishandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 februari 2012 tijdens de carnaval in IJsselstein twee personen, [aangever 1] en [aangever 2], in hun gezicht heeft gestompt. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf in overweging genomen. Getuige [getuige 1] bevestigde dat hij had gezien hoe de verdachte [aangever 1] een klap gaf, terwijl [aangever 2] verklaarde dat de verdachte haar ook had gestompt. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangevers en getuigen wettig en overtuigend bewijs vormden voor de mishandelingen. De verdachte heeft geen spijt getoond en toonde weinig inzicht in de ernst van zijn daden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, dat meerdere geweldsdelicten bevatte. De reclassering adviseerde om de verdachte te blijven begeleiden in zijn behandeling voor middelengebruik en agressie. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het derde feit, het voorhanden hebben van een gasbusje met pepperspray, wegens gebrek aan bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655440-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 december 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. X.B. Sijmons, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 december 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: [aangever 1] heeft mishandeld;
Feit 2: [aangever 2] heeft mishandeld;
Feit 3: een gasbusje met pepperspray voorhanden heeft gehad.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, dat de rechtbank bevoegd is, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en zij heeft gevorderd om verdachte van dat feit vrij te spreken.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij ten aanzien van feit 1 met name op de aangifte van [aangever 1], op de verklaring van getuige [getuige 1] en op de verklaring van verdachte. Ten aanzien van
feit 2 baseert de officier van justitie zich met name op de verklaring van getuige [aangever 1][getuige 2] en op het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen over hun telefonisch contact met [aangever 2], alsmede over hetgeen verdachte in een busje tegen verbalisanten tijdens een transport heeft gezegd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring van die feiten te kunnen komen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 3
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om bewezen te kunnen verklaren dat het in de woning van verdachte aangetroffen busje pepperspray van verdachte was of dat hij wist dat dat busje pepperspray in de woning stond. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder feit 3 tenlastegelegde vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 1
Aangever [aangever 1] (de rechtbank begrijpt dat dit de persoon is die in het dossier [aangever 1] wordt genoemd) heeft bij de politie verklaard dat hij carnaval aan het vieren was in IJsselstein. Hij stond in de Voorstraat en werd uit het niets geslagen door [verdachte]. [verdachte] sloeg hem met zijn vuist vol in zijn gezicht. Tengevolge van de klap ging bij aangever het licht uit.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op 18 februari 2012 naar het carnaval in het centrum van IJsselstein was gegaan. Hij zag dat [aangever 1] een klap kreeg van [verdachte]. Door de klap raakte [aangever 1] uit balans.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 18 februari 2012 in IJsselstein was bij de viering van het carnaval. Hij verklaarde dat hij [aangever 1] een flinke duw had gegeven.
De rechtbank overweegt dat verdachte bekent dat hij een vorm van geweld tegen [aangever 1] heeft gebruikt. Nu de verklaring van aangever dat hij in zijn gezicht werd gestompt wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [aangever 1] in zijn gezicht heeft gestompt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het geven van een stomp in iemands gezicht pijn voor die persoon oplevert. De rechtbank acht aldus de onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling bewezen.
Bewezenverklaring feit 2
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij op 18 februari 2012 naar [naam] in IJsselstein was geweest. In het café had hij ruzie gehad met [verdachte]. [verdachte] was hinderlijk bezig en de vriendin van [getuige 2], [aangever 2], zei daar wat van. [verdachte] had toen een aantal tikken tegen het gezicht van zijn vriendin gegeven. [verdachte] was vervolgens door een uitsmijter uit het café gezet.
Verbalisant [verbalisant 1] relateert in het door haar opgemaakte proces-verbaal dat zij telefonisch contact had gehad met [aangever 2] naar aanleiding van de verklaring van getuige [getuige 2]. Verbalisant hoorde [aangever 2] verklaren dat ze op de avond van 18 februari 2012 in [naam] hard gestompt was door een jongen en dat ze daardoor pijn in haar lip voelde. Ze had zogenoemd haar “tand door de lip”. Haar lip was ongeveer drie dagen opgezwollen en pijnlijk geweest. De jongen die haar had gestompt was het [naam] uitgezet.
Op 28 februari 2012 werd verdachte door de politie getransporteerd vanuit het Arrestanten Complex Utrecht naar de Penitentiaire Inrichting De Zwaag. Tijdens dit transport verklaarde de verdachte dat hij een conflict had gehad in [naam] en dat hij uit het café was gezet.
De rechtbank acht op grond van voornoemd bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 18 februari 2012 [aangever 2] in haar gezicht heeft gestompt, waardoor die [aangever 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 18 februari 2012 te IJsselstein, opzettelijk mishandelend [aangever 1] in diens gezicht heeft gestompt, waardoor die [aangever 1] pijn heeft ondervonden.
2.
op 18 februari 2012 te IJsselstein, opzettelijk mishandelend [aangever 2] in dier gezicht heeft gestompt, waardoor die [aangever 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
Telkens:
Mishandeling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie weken. Zij heeft daarbij toegezegd dat de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op verdenking van de moord c.q. doodslag op [getuige 1] in de executiefase met deze straf verrekend zal worden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht - indien de rechtbank tot een strafoplegging komt - om aan verdachte de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich tijdens de viering van carnaval schuldig gemaakt aan twee mishandelingen door twee personen in hun gezicht te stompen. Verdachte heeft zijn slachtoffers hierdoor pijn gedaan en aan één slachtoffer ook letsel toegebracht. Verdachte heeft weinig inzicht getoond in de laakbaarheid van zijn handelen en totaal geen spijt getoond ten opzichte van de slachtoffers.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 31 oktober 2012 volgt dat verdachte eerder meerdere malen is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten. Verdachte liep ten tijde van het plegen van de onderhavige bewezen verklaarde feiten nog in meerdere proeftijden en hij was dus een meermalen gewaarschuwd mens. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden om wederom twee geweldsdelicten te plegen.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte nà de thans bewezen verklaarde feiten, op 1 maart 2012, nog is veroordeeld voor een openlijke geweldpleging en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan het plegen van misdrijven voor de hierboven genoemde datum gepleegd. De rechtbank twijfelt er niet aan dat als de nu bewezen verklaarde strafbare feiten op 1 maart 2012 bij het bepalen van de strafmaat waren meegenomen aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou zijn opgelegd, gelet op zijn ook toen al indrukwekkende strafblad.
Reclasseringswerker M. van Elst, verbonden aan Centrum Maliebaan, geeft in het reclasseringsrapport van 4 december 2012 aan dat verdachte door een combinatie van alcohol- en cocaïnegebruik in een toestand kwam dat zijn toch al impulsieve gedrag nog verder op de voorgrond is komen te staan. Dit heeft uitgemond in agressief gedrag. Verdachte krijgt begeleiding en behandeling bij zijn middelengebruik en agressieproblematiek vanuit de forensische polikliniek, waardoor de kans op nieuw risicovol gedrag afneemt. De reclassering is van mening dat deze ingeslagen weg voortgezet moet worden. De kans op recidive is verminderd te noemen, omdat bij verdachte sprake is van een wens tot verandering. Verdachte is tot nieuw inzicht gekomen en hij doet moeite om dit te koppelen aan nieuw gedrag. Hij accepteert nu ook de hulp die ervoor nodig is om dit te internaliseren. Het nu lopende toezicht is toereikend om tot gedragsverandering en verdere recidivevermindering te komen. De reclassering adviseert dan ook om dit toezicht voort te zetten zonder dat een nieuw toezicht wordt opgelegd.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende sanctie is. De rechtbank heeft daarbij met name gelet op de ernst van de thans bewezen verklaarde strafbare feiten, alsmede het flinke strafblad van verdachte op het gebied van geweldsdelicten. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan deze situatie en zij zal verdachte dan ook een gevangenisstraf voor de duur van drie weken opleggen. De rechtbank heeft notie genomen van de opmerking van de officier van justitie dat de tijd die verdachte in het kader van de initiële verdenking van moord c.q. doodslag in voorlopige hechtenis heeft gezeten zo mogelijk op de op te leggen straf in mindering zal worden gebracht.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 2: Telkens: Mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. M.A.E. Somsen en
mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 december 2012.