ECLI:NL:RBUTR:2012:BY7495

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/700030-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke gevangenisstraf wegens niet-naleving van bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 9 november 2012 uitspraak gedaan in een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De veroordeelde had een gevangenisstraf van 120 dagen opgelegd gekregen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde dat hij zich diende te houden aan de voorschriften van Reclassering Nederland. De officier van justitie vorderde de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, omdat de veroordeelde zich niet aan deze voorwaarden had gehouden. De rechtbank constateerde dat de veroordeelde, ondanks herhaalde waarschuwingen, niet was verschenen op afspraken met de reclassering en onbereikbaar was geworden. De veroordeelde had geen werk en was niet op zoek naar werk, en gaf aan dat het financieel problematisch was om naar de reclassering te reizen. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde meerdere kansen had gekregen om zich aan de voorwaarden te houden, maar deze niet had benut. De rechtbank had geen vertrouwen in een verandering van houding van de veroordeelde en besloot de vordering van de officier van justitie toe te wijzen. De beslissing is genomen op basis van artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de voorwaardelijke gevangenisstraf van 40 dagen gelastte ten uitvoer te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Parketnummer: 16/700030-12
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging ex artikel 14g van het wetboek van strafrecht.
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
GBA-adres: [adres], [woonplaats],
heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van een aan veroordeelde opgelegde straf. Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- een gewaarmerkt extract van het vonnis van deze rechtbank van 29 maart 2012;
- een brief van Reclassering Nederland, toezichtunit Utrecht van 19 juni 2012 (inhoudende een advies tenuitvoerlegging) en van 6 september 2012 (inhoudende een voortgangsverslag) waaruit blijkt dat de veroordeelde de bij vonnis opgelegde bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- het proces-verbaal ter terechtzitting van de meervoudige kamer in deze rechtbank d.d. 18 september 2012;
- de tussenbeslissing van de meervoudige kamer in deze rechtbank d.d. 2 oktober 2012, waaruit volgt dat de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht acht omtrent de persoon van veroordeelde en het onderzoek heropent.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord.
Voorts zijn de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht en mw. C.N. Cartmel, reclasseringswerker, gehoord.
2 De beoordeling.
Aan veroordeelde is bij voormeld vonnis onder andere een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 120 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland.
Voormeld vonnis is onherroepelijk geworden op 12 april 2012.
Blijkens inlichtingen van de Reclassering Nederland d.d. 19 juni 2012 heeft veroordeelde zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarde. Uit het voortgangsverslag van 6 september 2012 volgt dat veroordeelde zich ook nadien evenmin aan de bijzondere voorwaarde heeft gehouden. Ter zitting heeft de deskundige C.N. Cartmel aangegeven dat veroordeelde op 16 augustus 2012 voor het laatst bij de reclassering is geweest. De reclassering heeft de veroordeelde gewezen op zijn verantwoordelijkheid om zelf contact met de reclassering te onderhouden. Veroordeelde heeft destijds aangegeven zijn e-mailadres niet aan de reclassering te willen geven maar tegelijk toegezegd een nieuw e-mailadres aan te maken en door te geven waarop hij voor de reclassering bereikbaar was. Veroordeelde is die afspraak niet nagekomen. Evenmin was veroordeelde telefonisch bereikbaar. Uit contact met de vader van veroordeelde bleek bovendien dat veroordeelde was uitgeschreven op het bij de reclassering bekende adres, te weten het adres van de ouders. Veroordeelde heeft de reclassering op geen enkel moment laten weten hoe en waar hij bereikbaar was.
De reclassering refereert ter terechtzitting aan dit eerder gegeven advies tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. Er zijn de reclassering geen feiten of omstandigheden gebleken die maken dat de reclassering thans tot een ander standpunt komt, zodat de reclassering blijft bij het advies.
De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht om de proeftijd te verlengen om zodoende veroordeelde nog een kans te geven zijn afspraken met de reclassering na te komen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij zijn vordering.
De rechtbank overweegt dat veroordeelde, ondanks dat hij er van op de hoogte was dat hij zich bij de Reclassering Nederland diende te melden en voor hen bereikbaar diende te zijn, in de periode tot 19 juni 2012 nimmer op een afspraak in het kader van zijn meldplicht bij de Reclassering is verschenen, sinds 16 augustus 2012 voor genoemde instantie onbereikbaar is, zich daarna ook niet meer heeft gemeld bij deze instantie en deze instantie niet op de hoogte heeft gebracht van de adressen waar hij – na het verlaten van de ouderlijke woning - verbleef en/of verbleven heeft. Veroordeelde heeft ter zitting aangegeven dat hij geen tijd heeft gehad om de reclassering op de hoogte te stellen van zijn verblijfplaats. Veroordeelde heeft aangegeven dat hij zijn huidige verblijfadres -in Leeuwarden-, waar hij met zijn vriendin samenwoont, niet uit zijn hoofd weet. Voorts heeft hij geen werk en is hij ook niet op zoek naar werk. Veroordeelde is van mening dat de Reclassering meer moeite had moeten doen om hem te helpen en heeft benadrukt dat het naar Utrecht reizen om naar de Reclassering te gaan voor hem financieel een probleem is.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde meerdere kansen heeft gehad om zich aan de bijzondere voorwaarde te houden en dat hij die kansen niet heeft aangegrepen. Veroordeelde heeft er voor gekozen om onbereikbaar te zijn en te blijven voor de reclassering en wenst zich kennelijk niet in te zetten voor de aangeboden begeleiding en hulp. De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat veroordeelde zijn houding en opstelling zal veranderen, nu hij hiertoe geen enkel aanknopingspunt heeft geboden.
Gelet op het bovenstaande staat vast dat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarde heeft gehouden, zodat de vordering voor toewijzing gereed ligt. De rechtbank acht geen termen aanwezig de zaak thans aan te houden en zo de veroordeelde een derde en laatste kans te bieden, omdat de rechtbank er geen vertrouwen in heeft dat de veroordeelde zich in de toekomst wel aan de voorwaarden zal houden, gelet op zijn onbereikbaarheid, alsmede gelet op zijn opstelling in de richting van de Reclassering.
De rechtbank is van oordeel dat thans de vordering na voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie dient te worden toegewezen.
De rechtbank heeft gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
3 De beslissing.
De rechtbank gelast dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 40 dagen die bij vonnis
d.d. 29 maart 2012 is opgelegd in de onderhavige zaak ten uitvoer zal worden gelegd.
Deze beslissing is gegeven door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. M.A.E. Somsen en mr. P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier G. van Engelenburg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 november 2012.