parketnummer: 16/656007-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 december 2012
[verdachte]
geboren op [1950] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. P.F. Emmelot, advocaat te Nieuwegein.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 november 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdenking komt er na wijziging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte twee medewerkers van de Politie Utrecht heeft bedreigd, door met een fles met vloeistof het politiebureau binnen te lopen, te zeggen dat hij die fles ging aansteken en dat vervolgens ook te proberen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, dat de rechtbank bevoegd is,
dat de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging is en dat er geen reden is voor
schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging geen
vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel
359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van
de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen
gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 november 2012, inhoudende:
‘Ik ben in de nacht van 28 op 29 juni 2012 naar het politiebureau gelegen aan de Kroonstraat 25 te Utrecht gegaan. Ik had een molotovcocktail bij me. Ik had daar terpentine in gedaan en een klein beetje chloor. Ik wilde gewoon serieus genomen worden. Ik heb gezegd ‘Ik heb vanavond gedreigd met een molotovcocktail’ en ook ‘en ik ga deze nu afsteken’. De lucifer is in de fles gevallen. Uiteindelijk is er niets gebeurd. Toen ik de lucifer in de fles liet vallen, ging het vuur al uit. Ik wist niet dat het niet kon ontbranden. Ik kan het mij voorstellen dat de verbalisanten zich bedreigd voelden.’;
- het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] ;
- het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 29 juni 2012 te Utrecht [benadeelde 2] en [benadeelde 1] (beiden buitengewoon
opsporingsambtenaar van Politie Utrecht) heeft bedreigd met brandstichting, immers heeft
verdachte hun opzettelijk dreigend een fles gevuld met onder meer terpentine voorgehouden en daarbij die [benadeelde 2] en die [benadeelde 1] de woorden toegevoegd: "Ik heb vanavond gedreigd met een molotovcocktail" en "En ik ga deze nu afsteken", en daarbij dreigend een lucifer aangestoken en laten ontbranden en die brandende lucifer in die fles gedaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Bedreiging met brandstichting.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan
verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 103 dagen
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden het zich
houden aan aanwijzingen gegeven door of namens Reclassering Nederland, waaronder
mede kan worden begrepen het zich laten behandelen en begeleiden door Altrecht, een verbod op het gebruik van alcohol en het zich blijven melden zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de rechtbank die bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zou moeten verklaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte wordt opgeheven op het moment dat de rechtbank uitspraak doet in deze zaak.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, met het oog op hetgeen door de
Reclassering naar voren is gebracht en gelet op de conclusies uit het neuropsychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 26 september 2012 van drs. G.J.W. Pol en het Psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 29 september 2012 van drs. F. Overeem, een straf dient te worden opgelegd waarbij het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en het voorwaardelijk gedeelte voorzien is van een bijzondere voorwaarde conform het requisitoir van de officier van justitie.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft, omdat hij zich door de politie niet serieus genomen voelde, telefonisch aangekondigd dat hij met een molotovcocktail bij hen zou komen. Vervolgens heeft hij een wijnfles gevuld met terpentine en chloor, heeft papier in de fles gestopt en is hij met de fles naar het hoofdbureau van politie gegaan. Daar heeft hij de fles en een doos lucifers op de balie gezet en tegen de twee achter de balie aanwezige medewerksters van de Politie Utrecht gezegd dat hij niet serieus door de politie genomen werd, dat hij eerder die avond had gedreigd met een molotovcocktail en dat hij deze nu zou gaan afsteken. Verdachte heeft daarop een lucifer aangestoken en deze brandend in de fles laten vallen. Van deze handelingen en woorden gaat een grote dreiging uit. De bedreiging heeft veel onrust bij de betrokken medewerkers veroorzaakt en gevoelens van angst en onveiligheid bij hen teweeggebracht.
Met betrekking tot de persoon de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 oktober 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor diefstal, bedreiging en mishandeling. Recent heeft verdachte nog twee strafbeschikkingen gehad vanwege openbare dronkenschap.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 6 november 2012, opgesteld door mw. F. van der Groep, reclasseringswerker, waaruit blijkt dat verdachte problemen heeft op de leefgebieden opleiding, werk en leren. Verdachte’s performale intelligentie wordt op licht verstandelijk beperkt niveau ingeschat, verdachte heeft grote psychiatrische problematiek, er is een groot risico op overvraging, hij heeft vanaf zijn veertiende levensjaar geen onderwijs meer gevolgd, werkt sinds 1990 niet meer en ook wordt niet verwacht dat een betaalde baan of nadere scholing te realiseren is. De relatie met zijn (ex-)partner, van wie hij reeds 36 jaar geleden is gescheiden, is nog steeds zeer verstoord en verdachte is nauwelijks in staat hier afstand van te nemen. Verder zijn er problemen met betrekking tot alcoholgebruik, emotioneel welzijn, denkpatronen, gedrag en vaardigheden en de houding van verdachte. Naast de psychiatrische problematiek in engere zin wordt geconcludeerd dat er in de persoonlijkheid sprake is van narcistische en antisociale trekken en dat verdachte nauwelijks een sociaal netwerk of dagbesteding heeft. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog gemiddeld, evenals het risico op onttrekken aan de voorwaarden. Er is kans op letselschade: verdachte is zeer rancuneus ten opzichte van zijn ex-vrouw en blijft al jaren hangen in die emotie. Verdachte wordt niet plaatsbaar op een werkstrafproject geacht.
Geadviseerd wordt een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf met meldingsgebod, behandelverplichting (door Altrecht) en een alcoholverbod.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 29 september 2012, opgesteld door F. Overeem, GZ-psycholoog. In dit rapport wordt – onder meer – geconstateerd dat verdachte last heeft van woede-uitbarstingen, in maart 2011 een zelfmoordpoging heeft gedaan en dat zijn cognitieve capaciteiten van zwakbegaafd niveau zijn, met een groot risico op overvraging. Er is geen persoonlijkheidsstoornis vastgesteld, wel heeft verdachte narcistische en antisociale trekken en is het empatisch vermogen van verdachte beperkt, evenals de beïnvloedingsmogelijkheden. Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is sprake van een bipolaire stoornis, nu in remissie, en een cognitieve functiestoornis NAO. Geconcludeerd wordt dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het neuro-psychologisch onderzoek Pro Justitia van 26 september 2012, opgesteld door drs. G.J.W. Pol, psycholoog. In het rapport wordt gesproken over het hulpverleningsverleden, de angstaanvallen en de zelfmoordpogingen van verdachte. Thans krijgt verdachte medicijnen (anti-depressiva, kalmeringstabletten en slaapmedicatie). Verdachte functioneert op zwakbegaafd niveau, waarbij een significante discrepantie tussen de verbale en performale vaardigheden wordt geconstateerd. Geconcludeerd wordt dat verdachte een algeheel vertraagde cognitieve verwerkingssnelheid heeft, gedeeltelijk samenhangend met een beperkte intelligentie. Er is sprake van een aandachtsstoornis en gebrekkige impulscontrole (mogelijk veroorzaakt door zijn jarenlange intensieve alcoholgebruik) en een beperkt vermogen om te plannen.
De rechtbank neemt de conclusies uit deze rapporten over en maakt deze tot de hare.
Vorenstaande rapportages en informatie zijn voor de rechtbank aanleiding de aan de
verdachte op te leggen straf te voorzien van een voorwaardelijke component, enerzijds om
reclasseringsbegeleiding en daaraan gekoppelde behandeling mogelijk te maken
en anderzijds om de verdachte er van te weerhouden in de toekomst wederom strafbare
feiten te plegen. De rechtbank zal -zoals ook geadviseerd- een (relatief) grote voorwaardelijke straf opleggen, nu verdachte weinig probleembesef heeft en de rechtbank het van belang acht dat verdachte de geadviseerde begeleiding en behandeling krijgt.
Ook zal verdachte een alcoholverbod worden opgelegd. Anders dan de officier van justitie heeft voorgesteld, ziet de rechtbank geen enkele meerwaarde in een hernieuwde detentieperiode van de verdachte. Behandeling van verdachte verdient thans voorrang. Het onvoorwaardelijk strafdeel zal derhalve gelijk zijn aan de periode die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het tegen hem verleende bevel tot voorlopige hechtenis zal dan ook worden opgeheven.
Voornamelijk vanwege het hoge recidiverisico, het risico op letsel en hetgeen uit de rapportages naar voren is gekomen met betrekking tot de alcoholafhankelijkheid van verdachte, zal een proeftijd voor de duur van drie jaar worden opgelegd.
De rechtbank oordeelt voorts op basis van onder meer het rapport van Reclassering Nederland dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het
bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de
omstandigheid, dat tegen verdachte op 11 september 2012 en op 14 september 2012 een strafbeschikking is uitgevaardigd en hij nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijven voor de hierboven genoemde data gepleegd.
7 De benadeelde partijen
De benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] vorderen een schadevergoeding van € 200,- per persoon ter zake van immateriële schade voor het ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade van € 200,- een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit, geheel ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vorderingen tot dat bedrag toewijzen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
Matiging van de immateriële schade?
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank bij de bepaling van het te betalen bedrag aan schadevergoeding, dan wel bij de toepassing van de schademaatregel in voor verdachte positieve zin rekening dient te houden met de financiële situatie van verdachte, die ook bij een bank en een woningcorporatie schulden heeft.
Matiging van het vast te stellen schadebedrag is slechts mogelijk, indien toekenning van volledige schadevergoeding, in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. In dit geval vloeit de aansprakelijkheid van verdachte niet voort uit een tussen partijen bestaande contractuele of anderszins bestaande rechtsverhouding, maar uit een onrechtmatige daad, die bovendien opzettelijk is begaan. Hieruit vloeit voort dat matiging op grond van draagkracht in beginsel niet aan de orde is, zelfs niet wanneer op voorhand vast staat dat het opleggen van de schademaatregel slechts zal leiden tot het ten uitvoer leggen van vervangende hechtenis. Deze uitleg moet bezien worden in het oogmerk van de civiele procedure in het strafproces: herstel van de rechtmatige toestand. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen is dit anders. Van zo’n uitzonderlijk geval is hier geen sprake, waarbij mede van belang is dat verdachte slechts enigszins verminderd en niet geheel ontoerekeningsvatbaar is, terwijl de slachtoffers een heel bescheiden bedrag hebben gevraagd ter compensatie van het hen toegebrachte leed.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 24c, 36f en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Bedreiging met brandstichting;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 133 dagen
voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd en stelt daarbij als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen
van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet
op identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid,
van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt daarbij als bijzondere voorwaarden:
* dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na 7 december 2012 zal melden bij Reclassering Nederland, arrondissement Utrecht, op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht;
* dat de veroordeelde zich zo frequent en zolang zal melden als de reclassering dit noodzakelijk acht, zulks ter beoordeling van Reclassering Nederland;
* dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die
veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat wenselijk acht, ook wanneer dit in zal houden:
- het meewerken aan een behandeling bij Altrecht (afdeling De Es) of een soortgelijke instelling, waarbij die instelling de zwaarte van de begeleiding zal bepalen;
- het naleven van een verbod op het gebruik van alcohol, inclusief het meewerken aan een bloedonderzoek ter controle op de naleving van deze voorwaarde;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de
naleving van deze voorwaarden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest
heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het
onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 200,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 29 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 200,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 29 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten
behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij [benadeelde 2], € 200,--: 4 dagen hechtenis;
- benadeelde partij [benadeelde 1], € 200,--: 4 dagen hechtenis;
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel aan de staat de betalingsverplichting aan de respectieve benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en
mr. M.A.E. Somsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Balk, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 december 2012.