ECLI:NL:RBUTR:2012:BY6161

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/650048-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens bedreigingen, mishandelingen en wederspannigheid met voorwaardelijke gevangenisstraf en werkstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 20 oktober 2012, is de verdachte beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, mishandeling en wederspannigheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 oktober 2010 zijn moeder heeft mishandeld en haar met de dood heeft bedreigd, evenals een buurman. Op 1 december 2011 heeft hij een locatiemanager van een psychiatrisch centrum bedreigd. Daarnaast heeft de verdachte op 8 april 2012 zich verzet tegen de politie en hen beledigd. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, wat zijn gedragingen heeft beïnvloed. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met bijzondere voorwaarden en een werkstraf van 80 uur passend was. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan reclasseringstoezicht en verdere behandeling in een psychiatrische instelling. De uitspraak is gedaan in het belang van de veiligheid van de samenleving en om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/650048-12 en 16/655650-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 november 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht
Ter terechtzitting van 6 november is door verdachte een nieuw verblijfadres opgegeven, te weten: [adres] - huisnummer onbekend - te [woonplaats] bij familie [betrokkene 1].
1. Onderzoek van de zaak
De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 6 november 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking ten aanzien van parketnummer 16/650048-12 komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 1 december 2011 te Nieuwegein [aangever 1] heeft bedreigd;
feit 2: op 15 oktober 2010 te Houten zijn moeder, [aangever 2], heeft mishandeld;
feit 3: op 15 oktober 2010 te Houten [aangever 3] heeft bedreigd;
De verdenking ten aanzien van parketnummer 16/655650-12 komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 8 april 2012 te IJsselstein:
feit 1: primair zich met geweld heeft verzet tegen de politieambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1], subsidiair die politieambtenaar [verbalisant 2] heeft mishandeld;
feit 2: die [verbalisant 2] en De [verbalisant 1] heeft bedreigd;
feit 3: voornoemde politieambtenaren [verbalisant 2] en De [verbalisant 1] heeft beledigd;
feit 4: de jas van die [verbalisant 2] kapot heeft gemaakt.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van parketnummer 16/650048-12 baseert de officier van justitie zich op het volgende.
Feit 1: de aangifte van [aangever 1], de verklaring van getuige [getuige] en de verklaring van verdachte.
Feiten 2 en 3: de aangifte van [aangever 2], de verklaring van aangever [aangever 3] en de verklaring van verdachte.
Ten aanzien van parketnummer 16/655650-12 baseert de officier van justitie zich op het volgende.
Feiten 1 primair, 2, 3 en 4: de processen-verbaal van de politieagenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. De officier van justitie ziet geen reden om aan de verklaringen van beide agenten te twijfelen. Met betrekking tot de aanhouding is de officier van justitie van mening dat deze heeft plaatsgevonden nadat de verdachte een duw had gegeven aan een van de agenten. De officier van justitie leidt dit af uit het handelen van beide agenten. Dat niet kan worden vastgesteld of de agenten ook tegen de verdachte hebben gezegd dat hij werd aangehouden op verdenking van een strafbaar feit is niet van belang. Omdat het duwen tegen de borst van De [verbalisant 1] vóór de aanhouding heeft plaatsgevonden vraagt de officier van justitie vrijspraak voor dat onderdeel van de tenlastelegging onder feit 1.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1, 2 en 3 welke zijn ten laste gelegd onder parketnummer 16/650048-12. De verdediging wijst daarbij op de aangiften, de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte.
De verdediging is voorts van mening dat de rechtbank tevens tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 2 en 3 welke zijn ten laste gelegd onder parketnummer 16/655650-12. De verdediging wijst daarbij op de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten en de verklaring van verdachte.
De verdediging is echter van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 en 4, welke zijn ten laste gelegd onder laatstgenoemd parketnummer en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken. De verdediging voert daartoe het volgende aan.
Ten aanzien van feit 1, primair: uit de processen-verbaal van bevindingen van beide agenten blijkt niet dat verdachte is aangehouden terzake van belediging van een ambtenaar in functie.
Ten aanzien van feit 1, subsidiair: niet kan worden bewezen dat verdachte het opzet had om de agent te mishandelen.
Ten aanzien van feit 4: niet kan worden bewezen dat verdachte het opzet had om de jas van de agent te beschadigen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Ten aanzien van 16/650048-12
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1
Op 1 december 2011 was verdachte in het psychiatrisch centrum te Nieuwegein toen hij tegenover [aangever 1], locatiemanager, kwam te staan. Verdachte spreidde zijn armen, bracht zijn borst naar voren en bracht zijn hoofd dicht bij het hoofd van die [aangever 1]. Verdachte balde zijn vuisten en zei: “als ik jullie tegenkom, steek ik jullie overhoop’.
Verdachte heeft verklaard dat hij boos was op [aangever 1] en dat het zou kunnen dat hij heeft gezegd wat hem is ten laste gelegd.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Op 15 oktober 2010 kwam verdachte thuis in de woning bij zijn moeder te Houten. Hij pakte zijn moeder, [aangever 2], stevig bij haar bovenarm vast. Vervolgens greep verdachte haar met kracht vast bij haar keel en trok haar hard aan haar haren. Dit deed haar pijn. De buurman, [aangever 3], is op het geluid afgegaan. Hij zag vervolgens dat verdachte het raam opende en naar hem riep: “Ik kom je afmaken” en “Ik kom je aan het mes rijgen”.
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn moeder een duw heeft gegeven en dat hij tegen de buurman heeft geroepen: “oprotten, anders steek ik je neer”.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.3.2. Ten aanzien van 16/655650-12
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van de feiten 1 primair, 2, 3 en 4
Op 8 april waren verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] - beiden hoofdagent van de politie Utrecht - belast met het toezicht in IJsselstein. [verbalisant 2] en De [verbalisant 1] spraken verdachte aan op zijn gedrag, waarop verdachte tegen hen zei: “Wat moet jij nou eikel”. Verdachte nam daarbij een dreigende houding aan. Verdachte gaf De [verbalisant 1] een duw tegen zijn borst. [verbalisant 2] legde daarop een nekklem bij verdachte aan en De [verbalisant 1] pakte verdachte bij zijn polsen vast. Verdachte verzette zich vervolgens hevig en bewoog zich met kracht in de tegenovergestelde richting van die waarin [verbalisant 2] en De [verbalisant 1] verdachte wilden krijgen. Ook trok verdachte het epaulet van de dienstjas van [verbalisant 2] af. De [verbalisant 1] bracht de armen van verdachte onder controle. Verdachte schreeuwde: “Laat me los” en “ik maak jullie af” en “Kankerlijers” en “Als jullie mij niet binnen twee seconden los laten, dan maak ik jullie helemaal kapot!”. Verdachte gaf [verbalisant 2] meermalen een knietje op diens bovenbeen. [verbalisant 2] voelde hierdoor pijn.
Verdachte heeft verklaard dat hij een van de agenten een duw heeft gegeven, dat hij zich heeft verzet om zo uit de nekklem te komen en dat hij de agenten heeft beledigd.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair
De verdediging heeft ten aanzien van het primair onder 1 ten laste gelegde feit aangevoerd dat wederspannigheid niet kan worden bewezen nu niet uit het dossier blijkt dat en op welk moment verdachte is aangehouden voor belediging van een ambtenaar in functie.
De rechtbank is het met de verdediging eens dat onvoldoende uit het dossier blijkt of en op welk moment verdachte is aangehouden terzake van het beledigen van een ambtenaar in functie. Dit maakt echter niet dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit. De rechtbank overweegt daartoe dat de verdachte wordt verweten dat hij zich heeft verzet tegen de politieagenten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Daarvoor is niet nodig dat de politieagenten verdachte aanhielden. De politieagenten waren belast met het handhaven van de orde en de rust en derhalve in de rechtmatige uitoefening van hun functie.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
De verdediging heeft aangevoerd dat het onder 4 ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het opzet had om de jas van [verbalisant 2] te beschadigen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de verdachte, door zich te verzetten tegen de politie en door te trekken aan diens dienstjas willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het epaulet van die jas zou aftrekken en aldus die jas zou beschadigen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van 16/650048-12
1.
op 01 december 2011 te Nieuwegein, [aangever 1] (locatiemanager bij het psychiatrisch
centrum) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 1] dreigend de woorden toegevoegd: “als ik jullie tegenkom, steek ik jullie overhoop” en daarbij zijn vuisten gebald en zijn borst naar voren gebracht en zijn hoofd zeer dicht bij het hoofd van die [aangever 1] gebracht;
2.
op 15 oktober 2010 te Houten opzettelijk mishandelend zijn moeder, te weten [aangever 2], met kracht bij een bovenarm heeft vastgepakt en met kracht bij de keel heeft vastgegrepen en met kracht aan de haren heeft getrokken, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
3.
op 15 oktober 2010 te Houten, [aangever 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 3] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik kom je afmaken” en “Ik kom je aan het mes rijgen”.
Ten aanzien van 16/655650-12
1. primair.
op 08 april 2012 te IJsselstein zich met geweld heeft verzet tegen de aldaar dienstdoende opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (beiden hoofdagent van de politie Utrecht), werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig
- te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die [verbalisant 2] en De [verbalisant 1] hem trachtten te geleiden, en
- die De [verbalisant 1] tegen de borst te duwen, en
- met kracht aan de kleding van die [verbalisant 2] te trekken, en
- met zijn been meerdere malen een knietje te geven tegen het bovenbeen van die [verbalisant 2];
2.
op 08 april 2012 te IJsselstein, [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (beiden hoofdagent van politie Utrecht) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk die [verbalisant 2] en De [verbalisant 1] dreigend de woorden toegevoegd: “ik maak jullie af” en “als jullie me niet loslaten, dan maak ik jullie helemaal kapot”;
3.
op 08 april 2012 te IJsselstein, opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (beiden hoofdagent van politie Utrecht), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden “eikel” en “kankerlijers”;
4.
op 08 april 2012 te IJsselstein, opzettelijk en wederrechtelijk een dienstjas, toebehorende aan [verbalisant 2], heeft beschadigd door een epaulet van die dienstjas af te trekken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten
voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in
zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van 16/650048-12
Feit 1 en feit 3: telkens, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 2: mishandeling, begaan tegen zijn moeder.
Ten aanzien van 16/655650-12
Feit 1, primair: wederspannigheid.
Feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Feit 3: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrisch onderzoek pro justitia van 3 juli 2012 van M. van Beem, psychiater in opleiding, en E.A.M. Schouten, psychiater. In dit rapport wordt onder meer het volgende geconstateerd.
Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis. Er is sprake van een stoornis in de impulsbeheersing, een paniekstoornis met agorafobie, misbruik van middelen - momenteel in remissie - en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Dit was ook zo ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Het is zeer waarschijnlijk dat de genoemde stoornis in impulsbeheersing, alcoholgerelateerde problematiek - in ieder geval bij het oudste delict - en de persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken ten tijde van de ten laste gelegde feiten verdachte zijn gedragskeuzes en gedragingen beïnvloedden. De onderzoeker concludeert dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
De rechtbank neemt de conclusie uit het rapport van de psychiater over en oordeelt dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Overeenkomstig dit oordeel kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De officier heeft gevorderd dat daarbij als bijzondere voorwaarde reclasseringtoezicht wordt opgelegd, ook als dat inhoudt het voortzetten van de behandeling bij Kade17, het volgen van agressieregulatietraining en dat verdachte zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen, te weten in SBWU Hoograven. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten, gevorderd.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat zowel de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf als de werkstraf dienen te worden gematigd. De verdediging kan zich wel vinden in de bijzondere voorwaarden zoals deze door de officier van justitie zijn geëist. De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder met name het onderzoek pro justitia waarin de onderzoeker concludeert dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft op 15 oktober 2010 in dronken toestand zijn moeder mishandeld, omdat hij zijn telefoon kwijt was. Toen de buurman polshoogte kwam nemen, heeft hij hem met de dood bedreigd. Verdachte had op dat moment een zwaard vast. Vervolgens heeft verdachte op 1 december 2011 de locatiemanager van het psychiatrisch centrum waar hij verbleef ook bedreigd met de dood. De rechtbank acht dit ernstig. Verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die bovendien zijn moeder was. Bovendien heeft verdachte met zijn handelen zowel zijn moeder als de buurman en de locatiemanager van het psychiatrisch centrum angst aangejaagd. Zowel mishandeling als bedreigingen zorgen in het algemeen gedurende een langere periode voor een groot gevoel van onveiligheid bij de slachtoffers.
Verdachte heeft zich op 8 april 2012 schuldig gemaakt aan wederspannigheid, waarbij hij twee agenten tevens heeft beledigd en bedreigd met de dood. Ook heeft verdachte de kleding van een van de agenten beschadigd. De verdachte heeft hiermee het respect en het gezag ten aanzien van de ambtenaren die een publieke taak verrichten ondermijnd. Ook heeft hij hen in hun goede eer en naam aangetast door hen met kwetsende woorden uit te schelden en te bedreigen.
De rechtbank neemt hierbij echter mede in overweging de context waarin voornoemde feiten zijn begaan. Verdachte maakte een grapje in de richting van de politieagenten en was het vervolgens niet eens met het handelen van die politieagenten. De politieagenten hebben hierop behoorlijk fors gereageerd. Deze omstandigheden in combinatie met de verminderde toerekenbaarheid van verdachte relativeren de ernst van de feiten.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat, hoewel er geen sprake is van eendaadse samenloop zoals beschreven in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht, de bewezen verklaarde feiten nauw met elkaar samenhangen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht wel rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op 16 oktober 2012 is veroordeeld tot een werkstraf van 160 uur, subsidiair 80 dagen hechtenis, in verband met overtreding van het vuurwerkbesluit, en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijven voor de hierboven genoemde datum gepleegd.
- een hem betreffend psychiatrisch onderzoek pro justitia van 3 juli 2012 van M. van Beem, psychiater in opleiding, en E.A.M. Schouten, psychiater, waaruit blijkt dat er bij verdachte sprake is van een stoornis in de impulsbeheersing, een paniekstoornis met agorafobie, misbruik van middelen - momenteel in remissie - en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en wordt geconcludeerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd;
- een hem betreffend advies ter terechtzitting van 6 september 2012 van deskundige K. van Dodeweerd, namens Centrum Maliebaan, inhoudende dat ambulante behandeling tot op heden niet toereikend is geweest voor verdachte en dat verdachte zich eerder niet heeft gehouden aan de hem gestelde voorwaarden. De deskundige acht een klinische behandeling noodzakelijk, maar niet haalbaar gezien de opstelling van verdachte. Om die reden adviseert de deskundige verplicht reclasseringstoezicht, waarbij verdachte zijn behandeling bij Kade17 dient te vervolgen, beschermd begeleid dient te wonen in SBWU Hoograven en een agressietraining dient te volgen (dat laatste omdat verdachte zelf aangeeft dat te willen).
De officier van justitie heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden geëist. De rechtbank is, in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten onder soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd en gezien de oriëntatiepunten voor straftoemeting, van oordeel dat de aan de verdachte op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf substantieel lager dient te zijn.
De officier van justitie heeft een werkstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis geëist. De rechtbank is, in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten in soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd en gezien artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van mening dat de aan verdachte op te leggen werkstraf substantieel lager dient te zijn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en een werkstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en noodzakelijk zijn. De rechtbank ziet geen ruimte voor andere of lichtere sancties. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Deze voorwaardelijke straf maakt bovendien een verplichte begeleiding door de reclassering van Centrum Maliebaan mogelijk, waarbij verdachte zijn behandeling bij Kade17 dient te vervolgen, beschermd begeleid dient te wonen in SBWU Hoograven en een agressieregulatietraining dient te volgen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen zal de rechtbank, gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, de gestelde voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 63, 180, 267, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van 16/650048-12;
feit 1 en feit 3: telkens, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
feit 2: mishandeling, begaan tegen zijn moeder;
ten aanzien van 16/655650-12;
feit 1, primair: wederspannigheid;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 3: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd (een van) de bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen zeven dagen na de uitspraak moet melden bij de reclassering van Centrum Maliebaan aan de Tolsteegsingel 2a te Utrecht en zich daarna moet blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dat nodig acht;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Centrum Maliebaan;
* dat verdachte zijn behandeling bij Kade17 zal voortzetten ook als deze behandeling, indien de reclassering dat noodzakelijk acht, zal worden geïntensiveerd;
* dat verdachte zal deelnemen aan een agressieregulatietraining;
* dat verdachte zal verblijven in een instelling voor beschermd begeleid wonen, te weten in SBWU Hoograven of een soortgelijke instelling;
- verklaart de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht uitvoerbaar bij voorraad;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven- de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 november 2012.