ECLI:NL:RBUTR:2012:BY4576

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/655632-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brutale inbraak en winkeldiefstal in supermarkt met criminele organisatie en witwassen

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 28 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een brutale inbraak in een supermarkt en een winkeldiefstal. De verdachte heeft samen met anderen op geraffineerde wijze een inbraak gepleegd, waarbij aanzienlijke schade is aangericht en een groot bedrag aan geld en goederen is gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inbraak professioneel was voorbereid en uitgevoerd, met gebruik van een criminele organisatie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten benadrukt, evenals de impact op de slachtoffers en de samenleving. De verdachte had al een strafblad en was onder toezicht van de jeugdreclassering, maar heeft desondanks opnieuw de fout ingegaan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het minderjarigenstrafrecht toe te passen, gezien de volwassenheid van de verdachte en de ernst van de gepleegde feiten. De rechtbank heeft ook de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie in aanmerking genomen, evenals zijn betrokkenheid bij meerdere inbraken en witwassen van geld. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het eerste feit is vrijgesproken. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655632-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 november 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1994] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd te PI Utrecht – HvB locatie Wolvenplein te Utrecht
raadsman mr. P.J. Roelse, advocaat te Amsterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 25 september 2012 en
14 november 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1: in de periode van 22 januari 2012 tot en met 23 januari 2012 met anderen in de [benadeelde] supermarkt te Uithoorn heeft ingebroken;
Ten aanzien van feit 2: op 30 januari 2012 met een ander in de [benadeelde 2] te Oosterhout gereedschap heeft gestolen;
Ten aanzien van feit 3: in de periode van 1 februari 2012 tot en met 2 februari 2012 met anderen in de [benadeelde 3] te Zoetermeer heeft ingebroken;
Ten aanzien van feit 4: in de periode van 17 januari 2012 tot en met 14 februari 2012 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie;
Ten aanzien van feit 5: zich in de periode van 17 januari 2012 tot en met 14 februari 2012 heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie heeft daartoe, kort samengevat, gewezen op:
- de gevolgde modus operandi bij de ten laste gelegde feiten en in de andere zaken in het onderzoek Doega,
- de gedane herkenningen, die door verbalisanten die verdachte reeds kenden zijn gedaan en die zij betrouwbaar acht,
- het vastgestelde telefoongebruik door verdachte en medeverdachten,
- de gemaakte tijdlijn naar aanleiding van telecomanalyse en bewakingsbeelden,
- de in dit onderzoek relevante getapte telefoongesprekken en
- de processen-verbaal van stemherkenning betreffende de medeverdachten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de feiten 1 tot en met 5 kan komen op de in de pleitnota aangevoerde gronden. Die gronden komen erop neer dat de processen-verbaal van stemherkenning onbetrouwbaar zijn omdat de stemherkenning niet volgens een deugdelijke, gewaarborgde procedure met wetenschappelijke grondslag is uitgevoerd en dat de processen-verbaal van beeldherkenning eveneens onbetrouwbaar zijn, nu niet de in de jurisprudentie geldende waarborgen in acht genomen zijn.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1: 09Uithoorn
Uit de beschikbare telecomgegevens blijkt dat verdachte [verdachte] voorafgaande aan en na de feitelijke inbraak in de [benadeelde] supermarkt te Uithoorn sms- en telefooncontacten heeft met twee medeverdachten. De inhoud van de telefoongesprekken is in het licht van de in de diverse zaken in het onderzoek 09Doega11 gebruikelijke modus operandi opmerkelijk te noemen en roept vragen op. Bij gebrek echter aan andere bewijsmiddelen waaruit een concrete relatie tussen het feit en een mogelijke betrokkenheid van verdachte [verdachte] valt af te leiden, ziet de rechtbank onvoldoende wettig bewijs in het dossier om het onder 1 ten laste gelegde feit te bewijzen. Van belang hierbij is dat, anders dan ten aanzien van de beide medeverdachten, voor verdachte [verdachte] niet door middel van bijvoorbeeld een beeldherkenning of door middel van paallocaties van een aan hem toe te schrijven telefoonnummer, kan worden vastgesteld dat hij zich op de plaats delict heeft bevonden. Ook de opmerkelijke overeenkomsten in het niet aanstralen van masten op specifieke tijdstippen bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om in redelijkheid tot de vaststelling te komen dat er sprake was van betrokkenheid van verdachte bij dit feit. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht de feiten 2, 3, 4 en 5 wel wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe het volgende.
De vindplaatsvermeldingen van de onderstaande bewijsmiddelen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van een (zaaks)dossier, zoals bijvoorbeeld ‘p. 1 van Einddossier, Algemeen, map 1’ of ‘p. 1 van 09Delftplus’ (oftewel pagina 1 van het dossier 09Delftplus (zaak 1) met dossiernummer PL0910-2012087226), tenzij anders is vermeld. De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
Voor zover er sprake is van het bestaan van beeldmateriaal in de vorm van camerabeelden, zijn deze beelden ook door de rechtbank bekeken.
Onderzoek 09Doega11
Op 30 oktober 2011 werd onder leiding van de officier van justitie van het arrondissementsparket Utrecht een onderzoek gestart onder de naam 09[benadeelde 4]11, naar aanleiding van een aangifte waaruit bleek dat men kennelijk voorbereidingshandelingen trof voor een overval op supermarkt [benadeelde 4], gevestigd in Utrecht. In het kader van dit onderzoek werden op vordering van de officier van justitie en met machtiging van de rechter-commissaris van het arrondissement Utrecht, diverse telefoons getapt. Gedurende het onderzoek bleek uit de afgeluisterde gesprekken in combinatie met de paallocaties en het door het team ingestelde onderzoek, dat in dat onderzoek in beeld gekomen personen zich kennelijk tevens bezig hielden met het plegen van insluipingen en (dak)inbraken in onder andere supermarkten. Daarnaast bleek dat de verdachten die in onderzoek 09[benadeelde 4]11 naar voren kwamen, deel uit maakten van een criminele jeugdgroep uit de stad Utrecht waarnaar op 27 september 2011 een onderzoek was gestart onder de naam 09Doega11. Derhalve werd besloten het onderzoek naar deze insluipingen en (dak)inbraken voort te zetten onder de naam 09Doega11.
Modus Operandi
Door het onderzoeksteam 09Doega11 zijn meer dan 20 feiten, gepleegd op locaties verspreid over heel Nederland, in behandeling genomen. Uit het onderzoek naar deze zaken kwam naar voren dat de daders veelal een min of meer vaste werkwijze hanteerden om een inbraak te plegen. Deze vaste werkwijze, de modus operandi, kenmerkte zich onder meer door een voorverkenning, de insluiting van een mededader, en door de verdere uitvoering van de inbraak.
Voorverkenning:
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken, in combinatie met de gegevens voortkomend uit de historische printgegevens en in combinatie met de beschikbare beelden van de diverse supermarkten, bleek dat een inbraak over het algemeen werd voorafgegaan door één of meerdere voorverkenningen.
Een voorverkenning in een pand werd veelal uitgevoerd door twee tot vier personen. Een voorverkenning was kennelijk bedoeld om te onderzoeken of het betreffende pand geschikt was voor een inbraak c.q. insluiping. Uit de incidenten die door het onderzoeksteam werden onderzocht bleek dat de verdachten bij deze voorverkenning met name op zoek waren naar het magazijn, kennelijk om vast te kunnen stellen waar de alarmkabels van het alarm zich bevonden. Dit, gezien het feit dat bij iedere (geslaagde) inbraak de alarmkabels waren gesaboteerd. Daarnaast bleek uit onderzoek van een bij een verdachte in beslag genomen computer dat op de site Google naar diverse supermarkten door heel Nederland was gezocht.
Insluiting:
Nadat een voorverkenning was gedaan vond over het algemeen een insluiting plaats. Eén verdachte liet zich insluiten in de meterkast of magazijnruimte van het betreffende pand. Vervolgens werd door deze persoon gewacht tot de winkel was gesloten en al het personeel van de betreffende winkel het pand had verlaten. Daarna, al dan niet op (telefonische) aanwijzingen van een ander, knipte of zaagde deze persoon de alarmkabels door, kennelijk om te voorkomen dat er een alarm af zou gaan. Gedurende de tijd dat de persoon ingesloten was in het betreffende pand terwijl het personeel daar nog aanwezig was, werd het pand van buitenaf door één of meerdere personen vermoedelijk in de gaten gehouden. Dit is onder meer af te leiden uit (de inhoud van) diverse telefooncontacten met de ingesloten persoon.
Tevens bleek dat de mededaders veelal op afstand wachtten totdat duidelijk was dat het alarm onklaar was en er kennelijk geen gevaar voor betrapping meer was. Uit de geslaagde inbraken werd duidelijk dat de ingesloten persoon het pand na het doorknippen van de alarmkabels verliet. Enkele uren later werd de inbraak dan afgemaakt, waarbij gebruik werd gemaakt van professioneel gereedschap.
(Voltooiing) inbraak:
Nadat het alarm was uitgeschakeld en hierop niet door de beveiliging en/of politie werd gereageerd, vond het vervolg van de inbraak plaats. Uit het onderzoek is gebleken dat dit vermoedelijk op de volgende manier gebeurde. De dader die ingesloten was knipte/zaagde de alarmkabels door, kwam uit de meterkast/magazijn ruimte, rende enkele malen door het pand (kennelijk om te onderzoeken of het alarm daadwerkelijk was uitgeschakeld), opende de nooddeur, zorgde ervoor dat die van buitenaf te openen was en verliet het pand. Na enkele uren maakten de daders de inbraak af, al dan niet inclusief een (poging tot) kluiskraak. Daarnaast is gebleken dat tijdens de inbraak kennelijk gebruik werd gemaakt van personen die buiten op de uitkijk stonden om de medeverdachten die in het pand met de inbraak bezig waren tijdig te kunnen waarschuwen indien de politie en/of beveiliging ter plaatse zou komen. Voor de communicatie onderling werd daarbij onder andere gebruik gemaakt van portofoons terwijl de mobiele telefoons dan kennelijk waren uitgeschakeld.
De aandacht van de daders was gericht op waardevolle goederen, zoals scheermesjes, sigaretten, batterijen en cosmetica, en op contant geld.
Stemherkenning
In een groot aantal zaken in het onderzoek 09Doega11 is sprake van opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken. In veel van die gevallen is door verbalisanten gerelateerd dat en waarom de gebruiker van een specifiek aangeduid nummer wordt herkend als een/de vaste gebruiker van dat nummer. Daarnaast is in een aantal gevallen sprake van een herkenning van de gebruiker van een nummer op basis van diens stem. De betrouwbaarheid van die (stem)herkenningen is door de verdediging gemotiveerd betwist. Hiertoe is in de kern betoogd dat de stemherkenning niet volgens bepaalde wetenschappelijke methoden is uitgevoerd en de verbalisanten geen deskundigen op het gebied van stemherkenning zijn.
De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat een oordeel omtrent de betrouwbaarheid van bewijsmiddelen aan de rechtbank is. Een positief oordeel van de rechtbank omtrent de betrouwbaarheid van een stemherkenning, en vervolgens het gebruik daarvan voor het bewijs, betekent naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de aard en de strekking van het strafprocesrecht, slechts dat de diagnostische waarde van dit bewijsmiddel groot genoeg is om aan het bewijs van het daderschap te kunnen bijdragen. Of het bewijsmiddel op zichzelf betrouwbaar genoeg is, hangt dan ook mede af van het andere beschikbare bewijs.
Als uitgangspunt ten aanzien van stemherkenningen heeft naar het oordeel van de rechtbank te gelden dat herkenningen die mede gebaseerd zijn op aanvullende informatie in het algemeen meer betrouwbaar zijn dan herkenningen van stemmen in een vreemde context. Nu in casu in alle gevallen sprake is van stemherkenningen door opsporingsambtenaren die tevens konden beschikken over aanvullende informatie, wordt de betrouwbaarheid van hun constateringen naar het oordeel van de rechtbank, in tegenstelling tot hetgeen de verdediging daaromtrent heeft aangevoerd, juist vergroot. De rechtbank waardeert het bewijsmiddel van een stemherkenning, voor zover gedaan door een verbalisant die relateert op basis waarvan hij/zij tot een herkenning komt, in beginsel dan ook als betrouwbaar. Toetsing van de methode van de stemherkenning aan de door de verdediging genoemde (wetenschappelijke) criteria is daarbij naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde, nu een stemherkenning in de onderhavige zaak niet een wetenschappelijke analyse betreft, maar het herkennen van de stem van een bij de uitluisterende verbalisant bekende persoon. Voor die herkenning geldt niet een bepaalde (wetenschappelijke) methodiek.
Bij de bespreking van de ten laste gelegde feiten zal de rechtbank telkenmale aangeven (indien het geval) op basis van welke bewijsmiddelen de rechtbank tot het oordeel komt dat er sprake is van daderschap van verdachte. In lijn met hetgeen hierboven is aangegeven hanteert de rechtbank daarbij als uitgangspunt dat een veroordeling op basis van slechts een enkele stemherkenning niet zal plaatsvinden, maar dat er aanvullend bewijs nodig is. In die zin heeft een (aangevochten) stemherkenning in het geheel van de bewijsconstructie slechts een beperkte betekenis.
Beeldherkenning
In het onderzoek 09Doega11 bevinden zich in de meeste deelonderzoeken processen-verbaal van herkenning van een of meer verdachten die werden herkend op (foto’s van) camerabeelden gemaakt op de plaats delict. In de ‘Aanvulling op het Einddossier’ zijn processen-verbaal van bevindingen opgenomen, met daarin een nadere toelichting door de betreffende verbalisanten op de totstandkoming van de herkenningen. Over de herkenningen en de omstandigheden waaronder de herkenningen tot stand zijn gekomen en de wijze waarop processen-verbaal zijn opgemaakt is bij de rechter-commissaris voorts de teamleider van het onderzoek 09Doega11, [getuige 2 ], als getuige gehoord.
De raadsman heeft de betrouwbaarheid van de gedane herkenningen gemotiveerd betwist.
De rechtbank overweegt voor wat betreft de betrouwbaarheid van de herkenningen in dit onderzoek als volgt.
Ook ten aanzien van de beeldherkenningen merkt de rechtbank in de eerste plaats op dat een oordeel omtrent de betrouwbaarheid van dit bewijsmiddel aan de rechtbank is.
De herkenningen betreffen (gezichts)herkenningen van een voor de desbetreffende getuige (in casu: telkens een verbalisant van politie) bekend gezicht. De desbetreffende verbalisanten hebben bij de gedane herkenningen steeds aangegeven dat ze de desbetreffende verdachte uit hoofde van hun werk bij de politie al kenden vóórdat ze de foto’s/bewegende beelden zagen. Ook is aangegeven hoe lang en hoe ze de herkende verdachte kenden.
De rechtbank merkt op dat in het algemeen een bekende herkennen makkelijker is dan een herinnering aan een gezicht verwoorden of een onbekende herkennen. De strenge eisen die aan een (foto)Oslo-confrontatie worden gesteld hoeven dan ook niet in gelijke mate te worden gesteld aan een herkenning van een bekende. Dat neemt echter niet weg dat ook bij herkennen fouten gemaakt kunnen worden en dat zorgvuldig gekeken dient te worden hoe en onder welke omstandigheden een herkenning tot stand is gekomen.
De rechtbank merkt allereerst op dat de waarneming en opslag van informatie in het geheugen in positieve zin wordt beïnvloed door de taak van de waarnemer en datgene wat voor hem/haar interessant is. In casu is die taak telkens de handhaving van de openbare orde en de opsporing, meer in het bijzonder in een of meer specifieke wijk(en) van de stad Utrecht, wijken waar de desbetreffende verdachten woonachtig zijn. In het onderhavige onderzoek worden diverse verdachten bovendien (veelal) door meerdere verbalisanten herkend, zodat deze herkenningen elkaar ook ondersteunen. De herkenningen zijn allemaal gedaan op basis van beelden die aan het dossier zijn toegevoegd. De rechtbank heeft ook zelf kennis genomen van die beelden en zich daarom ook een oordeel kunnen vormen omtrent de kwaliteit van die beelden. De kwaliteit van de beelden is immers mede bepalend voor de mate waarin op basis daarvan een herkenning kan worden gedaan.
De rechtbank waardeert het bewijsmiddel ‘proces-verbaal bevindingen, betreffende een beeldherkenning’, voor zover gedaan door een verbalisant die relateert dat hij/zij verdachte ‘kent’ en op beelden herkent, in beginsel dan ook als betrouwbaar. Daar waar door de verdediging een concreet en specifiek verweer ten aanzien van een individuele herkenning is gevoerd, zal de rechtbank daar bij het desbetreffende feit nader op in gaan.
Gelet op het voorgaande en mede gezien de per bewezen verklaard feit in het dossier opgenomen bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat het (voorwaardelijke en herhaalde) verzoek van de raadsman tot het alsnog horen van een aantal verbalisanten die herkenningen deden, door de verdediging onvoldoende concreet is onderbouwd, zodat dat verzoek zal worden afgewezen.
Hierna zal de rechtbank, in het kader van hetgeen hierboven is overwogen, de bewijsmiddelen weergeven en nader motiveren waarom zij tot een bewezenverklaring van de onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten komt.
Feit 2: 09Oosterhout
Op 31 januari 2012 deed [X], bedrijfsleidster bij [benadeelde 2] te Oosterhout, aangifte van diefstal van een metaalzaagje met een oranje handvat van het merk Skandia, type 71.704.06. Zij verklaarde dat zij op dinsdag 31 januari 2012 camerabeelden heeft bekeken die de dag daarvoor, op maandag 30 januari 2012 in de winkel waren opgenomen. Zij verklaarde dat zij op die beelden, die 18 minuten achterlopen op de werkelijke tijd, heeft gezien dat op maandag 30 januari 2012 om 19.57 uur, twee lichtgetinte mannen de winkel in kwamen lopen. Deze mannen liepen samen richting het middenpad en daarna direct door naar de gereedschapsafdeling. Aangeefster zag op de beelden dat één van de mannen een zaagje uit een van de schappen pakte. De andere man ging met zijn lichaam voor zijn metgezel staan, kennelijk met het doel het zicht van de camera weg te nemen. Aangeefster zag vervolgens dat beide mannen het gangpad uitliepen, terwijl geen van hen het zaagje nog in zijn handen had. Beide mannen passeerden de kassa’s zonder af te rekenen en verlieten de winkel, waarna zij wegrenden.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn op 31 januari 2012 naar bouwmarkt [benadeelde 2] toe gegaan en zijn samen met aangeefster naar het schap waar een van de verdachten een ijzerzaag had gepakt gelopen. Nadat aangeefster enkele metaalzaagjes had gescand heeft zij aan de verbalisanten te kennen gegeven dat zij één metaalzaagje miste, omdat er nog één zaagje in het schap hing, terwijl er twee aanwezig zouden moeten zijn .
De betreffende beelden zijn ook door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] uitgekeken . Zij beschrijven dat de persoon die wordt herkend als verdachte een glimmend voorwerp met een gedeeltelijk oranje kleur uit een van de schappen pakt. Zij beschrijven dat zij zien dat het artikel niet wordt teruggelegd en dat de verdachte toen deze wegliep het artikel niet meer in zijn handen had. De rechtbank heeft de beelden eveneens bekeken. Op de beelden heeft de rechtbank gezien dat de persoon die wordt herkend als verdachte een op een zaag gelijkend voorwerp uit het schap pakt, dat dit voorwerp niet wordt teruggelegd en dat geen van beide verdachten daarna bij het weglopen het voorwerp zichtbaar in zijn handen heeft.
Verbalisant [verbalisant 3] en verbalisant [verbalisant 1] herkennen de twee mannen die op de beelden voorkomen. Een van deze mannen herkennen zij als verdachte. Zij verklaren tevens dat zij ambtshalve met verdachte bekend zijn, omdat zij hem in het verleden meerdere malen hebben aangesproken en gecontroleerd.
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om aan de herkenning te twijfelen, gelet op de goede kwaliteit van de beelden, waarop het gezicht van verdachte heel duidelijk zichtbaar is, en gelet op het feit dat de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1] verklaren verdachte ambtshalve te kennen.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een ijzerzaag.
Feit 3: 09Zoetermeer
Getuige [getuige], werkzaam bij de [benadeelde 3] te Zoetermeer, heeft verklaard dat hij op 1 februari 2012 om 19.15 uur twee jongens in de winkel zag die constant om zich heen keken. Jongen 1 was ongeveer 25 jaar oud, 1.90 meter lang en had een Marokkaans uiterlijk. Jongen 2 was ongeveer 22 jaar oud, 1.70 meter lang en had eveneens een Marokkaans uiterlijk. [getuige] hoorde van collega [A] dat hij die jongens ook had gezien. [A] vertelde dat ze zich vreemd gedroegen en constant heen en weer in een pad liepen, maar niets pakten. Ze keken de hele tijd om zich heen. Dit pad bevindt zich achter in de winkel en geeft toegang tot het magazijn. [getuige] hoorde van [A] dat jongen 2 opeens in het magazijn stond. Omstreeks 19.45 uur is [getuige] samen met [A] naar buiten gelopen om spullen binnen te halen. Toen zij weer naar binnen liepen, zagen zij jongen 1 naar buiten lopen. Jongen 2 liep op dat moment niet bij hem. Zij hebben jongen 2 niet zien vertrekken. Omstreeks 20.00 uur werd de toegang tot de winkel voor klanten afgesloten. Omstreeks 21.15 uur heeft [getuige] de achterdeur vergrendeld door middel van een stalen balk. Vervolgens heeft hij het alarm erop gezet. Hij heeft zelfs nog geluisterd dat het alarm er echt op ging. Daarna heeft hij de winkel afgesloten door middel van een rolluik en slot en sleutel. Hij heeft de winkel onbeschadigd en in goede orde achtergelaten.
Op 2 februari 2012 deed [B], namens de [benadeelde 3], aangifte van inbraak in de supermarkt [benadeelde 3], gelegen aan de [adres] te [woonplaats].
Hij heeft verklaard dat op 1 februari 2012 te 21.45 uur de [benadeelde 3] door [getuige] is afgesloten. De winkel was in goede orde achtergelaten. Op donderdag 2 februari 2012 om 6.45 uur werd aangever gebeld door de slager [V]. Hij vertelde dat er ingebroken was in de [benadeelde 3]. Aangever is naar de [benadeelde 3] gegaan en zag dat de kantoren overhoop gehaald waren. Hij zag dat de kluis was opengebroken. Hij zag dat de tabakskast in het magazijn was opengebroken. Aangever zag dat er tabak miste. Vervolgens ging aangever via het kantoor van de afdelingsmanager naar het ondernemerskantoor waar aangever zag dat de patchkast (automatiseringskast) kapot gemaakt was. Hij zag dat de server eruit getrokken was. De goten, waar de kabels in gaan, waren vernield. De harde schijf was uit de server gehaald. De computer waarin de camerabeelden worden opgeslagen was nog geheel intact.
Aangever constateerde dat vijf camera’s vernield waren en dat bij de kassa’s de tabaksvoorraden opengebroken waren. Hij zag dat er tabak miste. Hij zag dat de nooduitgang bij de slagerij open stond, maar verder was er geen braakschade geconstateerd.
Uit de aanvulling op de aangifte volgt dat de totale schade € 62.001,36 bedraagt. Er is een bedrag van € 26.276,21 weggenomen aan contanten (omzet deel), een bedrag van
€ 17.392,35 aan contanten (kasgeld deel) en voor € 2.211,84 aan tabaksgoederen; het overige deel betreft schade en gederfde winst. Eveneens is een lege verpakking scheermesjes aangetroffen.
Verbalisant [verbalisant 4] kwam op 2 februari 2012 ter plaatse. Hij trof meerdere kassalades en afroomkluisjes aan. Hij zag dat de lades en afroomkluisjes waren verbroken en verbogen. Hij had van de alarmcentrale vernomen dat op 2 februari 2012 te 21.00 uur het alarm van de [benadeelde 3] werd losgekoppeld van de telefoonlijn en dus niet meer kon functioneren. [verbalisant 4] zag voorts dat een bewegingssensor in de meterkast was afgeplakt met een witte sticker of tape. Uit de patchkast in het kantoor waren harde schijven weggenomen. Op de camerabeelden, welke opgenomen zijn in de [benadeelde 3], zag verbalisant [verbalisant 4] dat op 2 februari 2012 om 01.20 uur, 3 personen in donkere kleding vanaf de nooddeur via de broodafdeling de [benadeelde 3] binnen kwamen rennen. Hij zag dat de achterste persoon een koevoet in zijn hand had. Twee personen betraden de kluisruimte en draaiden de camera weg die in de kluisruimte hangt.
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] kwamen direct na de inbraakmelding ter plaatse. Zij constateerden dat de nooduitgang op een kier stond. Zij zagen dat er naast de deur van de nooduitgang een stuk karton van 15 bij 40 centimeter lag.
In het onderzoek 09Doega 11 werd het telefoonnummer [*0019][nummer] (verder te noemen: *[nummer]) getapt. De politie heeft op basis van stemvergelijking geconstateerd dat er gedurende het onderzoek Doega sprake was van een vaste gebruiker van *[nummer]. Bovendien heeft de verbalisant ook een groot aantal van de in het kader van 09Zoetermeer getapte gesprekken, gevoerd op 1 en 2 februari 2012 via *[nummer], uitgeluisterd en in alle gevallen de stem van verdachte [verdachte] als gebruiker van dit nummer herkend. De rechtbank acht deze stemherkenningen voldoende onderbouwd en betrouwbaar. Deze stemherkenningen worden bovendien ondersteund door het gegeven dat de persoon die is te zien op het (niet meer beschikbare) beeldmateriaal van 2 februari 2012 qua kleding, postuur en de manier van lopen grote gelijkenis vertoont met de persoon die in andere zaken in het onderzoek 09Doega11 is herkend als verdachte.
In het onderzoek 09Zoetermeer is sprake van veelvuldig sms- en telefonisch contact tussen verdachte op voornoemd nummer en de gebruiker van het telefoonnummer [nummer] (verder te noemen: *[nummer]).
Verdachte straalt op 1 februari 2012 vanaf 19.35 uur aan op een zendmast in Zoetermeer. Dit nummer blijft aanstralen in Zoetermeer tot 2 februari 2012 om 4.49 uur. Daarna wordt er tussen 05.00 uur en 05.47 uur aangestraald langs de route van Zoetermeer naar Utrecht.
Het nummer *[nummer] straalt tot 1 februari 2012 17.40 uur aan op een paallocatie in Utrecht en daarna vanaf 20.04 uur tot 20.12 uur op een paallocatie in Zoetermeer, waarna wordt aangestraald op palen langs de route naar Utrecht. Gedurende die periode is er sprake van veelvuldig sms-verkeer tussen het nummer van verdachte en *[nummer]. Om 20.05 uur sms‘t *[nummer] aan verdachte “Sticker hem” en om 20.09 uur sms‘t verdachte terug: “Heb gestikerd” , om 20.10 uur gevolgd door “Ne aleen kabli”. Om 20.11 uur sms‘t *[nummer] aan verdachte “Op die oog zat al wat toch”, en om 20.15 uur “Ga boven verstopen en doe rustig”. Verdachte antwoordt om 20.15 met “Ben bove”, waarop *[nummer] om 20.17 uur reageert met “Die oog moet goed anders gaat ie huilen”. Verdachte antwoordt om 20.21 uur “Hij is goed ik heb erover gedaan”.
Gelet op bovenomschreven modus operandi begrijpt de rechtbank uit voornoemde sms-berichten dat verdachte zich in de supermarkt bevindt in Zoetermeer en daar, in overleg met een medeverdachte, bezig is om kabels door te knippen en sensoren af te plakken, kennelijk met het doel om op die wijze te voorkomen dat het alarm afgaat en personen in de winkel in de kijker lopen.
Het nummer van verdachte heeft voorts veelvuldig contact met de gebruiker van het nummer [nummer] (verder te noemen: *[nummer]).
*[nummer] straalt tot 2 februari 2012 om 04.37 uur aan op een paallocatie te De Bilt. Vanaf dat punt verplaatst *[nummer] zich naar Zoetermeer, alwaar het nummer om 05.17 uur een paallocatie aanstraalt. Om 06.27 is *[nummer] terug in De Bilt. Deze verplaatsing van *[nummer] komt precies overeen met de inhoud van de telefoongesprekken die op dat moment worden gevoerd met het nummer van verdachte, die zich gedurende die tijd in Zoetermeer bevond.
Op 2 februari 2012 om 04.28 uur belt *[nummer] namelijk met verdachte. Hij zegt: En? Waar Zoetermeer? Nee, ik heb geen tomtom. Nu, nu, nu. Sms mij nu die adres. Heb je alles klaar gelegd voor mij?
Verdachte zegt daarop tegen *[nummer]: Gas, gas, Zoetermeer. Ik heb alles opgeruimd en alles zit in de zakken en staat bij de deur. Als je snel gast dan kom je ons hier nog tegen. Ik sms jou die straat. De deur aan de achterkant in de hoek is open. Schrijf de staat op: [adres]. Het is een C11.
Vervolgens worden er tussen 04.43 uur en 05.04 uur weer enkele gesprekken gevoerd tussen *[nummer] en verdachte. De gehele route vanaf de A12 naar de locatie alwaar de buit verstopt is, is per telefoon doorgegeven aan *[nummer]. Uiteindelijk zegt *[nummer]: Safi, ik heb ze…
Verbalisanten hebben de uitgeluisterde route nagereden en komen uit bij een elektriciteitskastje waar de buit verstopt zou zijn geweest. De route, zoals in de tapgesprekken verwoord, komt overeen met de waarnemingen van verbalisanten bij het narijden ervan.
De rechtbank concludeert daaruit dat de route die door verdachte is doorgegeven aan de gebruiker van *[nummer] deze gebruiker rechtstreeks van de A12 naar een elektriciteitshuisje vlak bij de in die zelfde nacht overvallen [benadeelde 3] te Zoetermeer leidt. Dat is ook de plek waar blijkens de inhoud van voornoemde tapgesprekken buit is neergezet.
Verdachte heeft bij de politieverhoren en tijdens de terechtzitting van 14 november 2012 de gelegenheid gehad om uitleg te geven op vragen over de bovengenoemde bevindingen en verbanden die op zijn betrokkenheid wijzen, maar hij heeft ervoor gekozen om zich te beroepen op zijn zwijgrecht. Onder deze omstandigheden werkt het zwijgen van verdachte tegen hem. De rechtbank concludeert dat verdachte zich in de supermarkt bevond voordat daarin werd ingebroken en doende was voorbereidingen te treffen om de alarminstallatie te ontregelen. Verdachte had op voorhand eveneens contact met mededaders, geeft aan hen de te rijden route door en leidt hen na de gepleegde inbraak naar de in de buurt van de supermarkt verstopte buit die daar (mede) door hem is klaargelegd. Gelet hierop ziet de rechtbank verdachte als medepleger van de inbraak in de [benadeelde 3] te Zoetermeer.
De rechtbank acht aldus het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4: Criminele organisatie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 4 heeft begaan en heeft hierbij gelet op het volgende.
Naar vaste rechtspraak is een criminele organisatie een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, welke tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Samenwerkingsverband en structuur
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de misdrijven die binnen het onderzoek 09Doega11 zijn onderzocht, gepleegd door een groep van kennelijk goed op elkaar ingespeelde personen die in wisselende samenstellingen deelnemen aan het plegen van die misdrijven. Aldus is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een samenwerkingsverband.
De rechtbank verwijst hiervoor allereerst naar hetgeen hierboven onder het kopje “modus operandi” is opgemerkt. Uit de modus operandi blijkt immers dat de inbraken en de pogingen daartoe telkens in nauwe samenwerking tussen de verschillende daarbij betrokken deelnemers worden voorbereid en uitgevoerd. Enkele van deze deelnemers zijn betrokken bij een groot aantal van de door het samenwerkingsverband gepleegde misdrijven en vormen aldus de harde kern. Daarnaast zijn er deelnemers die bij één of enkele misdrijven, gepleegd door dit samenwerkingsverband, betrokken zijn. Gezien het feit dat bij meerdere van deze misdrijven een of meer dezelfde deelnemers betrokken zijn, kan gesteld worden dat het samenwerkingsverband een zekere structuur heeft. Uit het onderzoek blijkt ook dat indien deelnemers aan de uitvoering van een (poging)inbraak zijn verhinderd (09Doetje), er een beroep op anderen gedaan kan worden die de taken dan overnemen.
Zekere duurzaamheid
Blijkens de respectieve zaaksdossiers dateert het eerste in bedoelde samenwerkingsverband gepleegde feit van medio augustus 2011, en het laatste van begin februari 2012. Het samenwerkingsverband is derhalve ongeveer een half jaar actief geweest, waarmee naar het oordeel van de rechtbank eveneens is voldaan aan het vereiste dat sprake is van een zekere duurzaamheid.
Oogmerk
Dat het oogmerk van het samenwerkingsverband het plegen van diefstallen door middel van braak/verbreking/insluiping is behoeft geen betoog, nu aan dat oogmerk blijkens de respectieve zaaksdossiers veelvuldig uitvoering is gegeven. Voor wat betreft het verwijt dat er tevens sprake was van het oogmerk tot het plegen van het misdrijf van witwassen, merkt de rechtbank het volgende op. Bij meerdere voltooide inbraken is (een aanzienlijke) buit gemaakt. Bij geen van de in het onderzoek 09Doega11 betrokken verdachten is echter enige traceerbare buit aangetroffen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het niet anders kan dan dat de door (de leden van) het samenwerkingsverband gemaakte buit door (een of meerderen van) hen is witgewassen.
Deelneming
Volgens bestendige rechtspraak is van deelneming aan een criminele organisatie sprake indien een persoon behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel in de criminele activiteiten daarvan heeft, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het doel van het samenwerkingsverband. Vereist is bovendien dat de deelnemer in zijn algemeenheid weet dat het samenwerkingsverband het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit het feit dat een persoon aantoonbaar betrokken is bij één of meerdere door de organisatie gepleegde misdrijven -die zich kenmerken door een hoge mate van coördinatie en samenwerking bij de uitvoering- voort, dat deze persoon als deelnemer aan de organisatie kan worden aangemerkt. Hij heeft dan immers actief aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie bijgedragen. Uit die actieve bijdrage vloeit eveneens voort dat hij op de hoogte is van het oogmerk van de organisatie, temeer nu ten aanzien van elk van de verdachten die deelneming aan de criminele organisatie wordt verweten de betrokkenheid bij méérdere gepleegde feiten bewezen is verklaard.
Voor verdachte geldt dat de rechtbank ten aanzien van hem wettig en overtuigend bewezen acht dat hij ook in de periode vanaf zijn meerderjarigheid tot en met 14 februari heeft deelgenomen aan meerdere binnen het criminele samenwerkingsverband gepleegde misdrijven. Derhalve heeft hij samen met anderen deelgenomen aan een criminele organisatie. Gelet op voornoemde data waarbinnen het samenwerkingsverband actief is geweest, komt de rechtbank ten aanzien van verdachte tot een bewezenverklaring van de hem ten laste gelegde periode.
In de verfeitelijking van de ten laste gelegde deelname aan de criminele organisatie staan de namen genoemd van andere deelnemers aan die organisatie. De rechtbank zal die namen in de bewezenverklaring overnemen voor zover de rechtbank (thans) ten aanzien van die andere deelnemer(s) één of meerdere binnen het verband van de organisatie gepleegde misdrijven bewezen (heeft ge)acht. Daartoe verwijst de rechtbank tevens naar het in de zaken van deze verdachten op 9 oktober 2012 en heden gewezen vonnis.
Feit 5: Witwassen
Uit de verschillende zaaksdossiers blijkt dat de criminele organisatie waaraan verdachte heeft deelgenomen bij verschillende inbraken voorwerpen heeft buitgemaakt zoals onder meer in de dagvaarding genoemd, te weten sigaretten en andere rookwaar, parfum, scheermesjes en batterijen. Bij vrijwel alle inbraken is verdachte actief betrokken geweest. De gestolen goederen zijn bij geen van de verdachten in het onderzoek Doega aangetroffen. Daarom ligt het in de rede dat de leden van de organisatie de buitgemaakte goederen hebben omgezet en overgedragen aan derden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt echter uit de bewijsmiddelen niet duidelijk dat verdachte zelf, al dan niet in bewuste en nauwe samenwerking met anderen, betrokken is geweest bij het overdragen en omzetten van de gestolen buit. De rechtbank zal hem dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Dat ligt anders voor het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag aan contanten van € 799,95. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de inbraak op 23 januari 2012 in de supermarkt [benadeelde] te Uithoorn is door de daders onder meer een kluis opengebroken, waaruit een geldbedrag van € 11.838,95 is weggehaald . Verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie door welke deze inbraak is gepleegd.
De middag volgend op de inbraak om 14.00 uur ontvangt verdachte een sms-bericht van zijn zuster [verdachte], met de tekst: “Eej rabobank is gesloten.. Op maandag altijd”. [verdachte] maakt daarbij gebruik van het op haar naam gestelde telefoonnummer [nummer] . Om 16.25 uur stort diezelfde zuster een bedrag van € 992,- op haar bankrekening [nummer]. Acht minuten later, om 16.33 uur neemt zij van diezelfde rekening een geldbedrag op van € 930,- . Die avond om 20.32 uur voert zij met verdachte een telefoongesprek via het bij haar in gebruik zijnde telefoonnummer. In dit gesprek vraagt verdachte aan zijn zus of zij het gedaan heeft. Zij zegt het gedaan te hebben maar niet op zijn bank, dat kon niet. Verdachte zegt dat het zo goed is en vraagt haar het zo naar hem te komen brengen .
Bij de inbraak in de [benadeelde 3] supermarkt in Zoetermeer in de nacht van 1 op 2 februari 2012 is door de daders onder meer een groot geldbedrag buitgemaakt. Het betreft een bedrag van
€ 26.276,21 en een bedrag van € 17.392,35 . Zoals blijkt uit hetgeen hierboven omtrent deze inbraak is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aan deze inbraak heeft deelgenomen. Enkele dagen later koopt verdachte, zoals hij ter terechtzitting ook heeft toegegeven , de hierna vermelde luxe goederen en rekent die contant af. Van de aankoop van deze goederen is een kassabon aangetroffen in een geldkistje in de slaapkamer van verdachte tijdens de zoeking op 14 februari 2012 in zijn ouderlijke woning. Het betreft:
- een spijkerbroek van het merk Dolce&Gabbana van € 355,- gekocht op 4 februari 2012;
- een spijkerbroek van € 189,95 gekocht op 4 februari 2012;
- een paar schoenen van het merk Dolce&Gabbana van € 255,- gekocht op 6 februari 2012 .
Van verdachte is geen legaal inkomen bekend. Op zijn Rabobankrekening, nummer [rekeningnummer], hebben in de onderzoeksperiode van 1 augustus 2011 t/m 24 februari 2012 geen bijschrijvingen plaatsgevonden . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de spijkerbroeken en schoenen heeft gekocht van geld dat hij voor zijn verjaardag op 17 januari 2012 heeft gekregen van zijn vader en ooms en zussen. Deze niet nader geconcretiseerde verklaring heeft hij echter op geen enkele wijze onderbouwd. Deze verklaring vindt ook geen steun in het verloop van de Rabobankrekening [rekeningnummer] van de vader van verdachte. In de periode rond de aankopen heeft zijn vader in ieder geval geen kasopnames van zijn deze betaalrekening gedaan .
De rechtbank concludeert uit het bovenstaande dat verdachte een contant bedrag van in totaal € 799,95 heeft besteed aan dure kleding, terwijl daar geen aantoonbaar legaal inkomen en ook geen aantoonbare of aannemelijk geworden giften tegenover staan. Wel staat vast dat verdachte heeft deelgenomen aan strafbare feiten waarbij veel geld en goederen zijn buitgemaakt en de hulp van zijn zus heeft ingeschakeld bij een merkwaardige transactie, het storten en direct daarna weer opnemen van een niet legaal verklaarbaar bedrag aan contant geld. De rechtbank acht op grond hiervan wettig en overtuigend bewezen dat het in de tenlastelegging aan kleding en schoenen bestede bedrag van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist. Aldus heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 2: deelonderzoek 09Oosterhout
op of omstreeks 30 januari 2012 te Oosterhout, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in een bouwmarkt gevestigd aan de [adres]) heeft weggenomen een metaalzaagje toebehorende aan bouwmarkt [benadeelde 2];
Feit 3: deelonderzoek 09Zoetermeer
in de periode van 1 februari 2012 tot en met 2 februari 2012 te Zoetermeer, tezamen en in
vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een [benadeelde 3] supermarkt (gevestigd aan de [adres]) heeft weggenomen een grote hoeveelheid sigaretten/rookwaar (ter waarde van 2.211,84 euro) en een hoeveelheid geld (te weten een bedrag van 26.276, 21 euro en een bedrag van 17.392,35 euro) en een hoeveelheid scheermesjes en een harde computerschijf, toebehorende aan de [benadeelde 3] supermarkt en/of [B], waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, door
- het zich laten insluiten in die supermarkt en
- na sluitingstijd en nadat het personeel die supermarkt had verlaten het vernielen van een patchkast en het doorknippen van draden van de alarminstallatie en het openzetten van de nooduitgang van die winkel en het door die geopende nooduitgang die winkel binnengaan en
- het openbreken, althans forceren van een of meer (zogenaamde) afroomkluisje(s) en het openbreken, althans forceren van de sigaretten-/rookwaarkasten en
- het openbreken, in elk geval forceren, van een kluis (in het kassakantoor);
Feit 4
in of omstreeks de periode van 17 januari 2012 tot en met 14 februari 2012 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, die werd gevormd door hem, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het plegen van diefstallen door middel van braak/verbreking/insluiping in
supermarkten;
- witwassen van (grote) hoeveelheden geld en/of goederen;
Feit 5
in of omstreeks de periode van 17 januari 2012 tot en met 14 februari 2012, te Utrecht, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag aan contanten van 799,95 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van feit 4: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Ten aanzien van feit 5: witwassen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden en met aftrek van de voorlopige hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt om vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om toepassing van het minderjarigenstrafrecht voor de feiten begaan tijdens de meerderjarigheid.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
In de persoon van de verdachte noch in de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd vindt de rechtbank een grond aanwezig om ten aanzien van de meerderjarige verdachte het minderjarigenstrafrecht toe te passen.
Wat betreft de persoon van de verdachte baseert de rechtbank zich op de rapportages die over de verdachte zijn opgemaakt, te weten:
- een evaluatie plan van aanpak van 15 mei 2012 van Bureau Jeugdzorg d.d. 15 mei 2012;
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming gedateerd 7 augustus 2012;
- reclasseringsadviezen gedateerd 11 september 2012 en 25 oktober 2012;
- een nadere rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming gedateerd oktober 2012.
Uit die rapportages blijkt niet dat verdachte in zijn ontwikkeling naar volwassenheid achtergebleven is bij andere leeftijdgenoten. De rechtbank ziet dan ook in de persoon van de verdachte geen grond om van de hoofdregel dat op meerderjarigen in beginsel meerderjarigenstrafrecht wordt toegepast af te wijken. In dat oordeel wordt de rechtbank gesterkt door de volwassen en berekenende proceshouding van verdachte.
In de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan ziet de rechtbank een dergelijke grond evenmin. Integendeel, verdachte heeft volwassen feiten gepleegd binnen een criminele organisatie. Daarin heeft hij bepaald niet de rol van meeloper gespeeld, maar eerder een cruciale rol op zich genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer brutale inbraak in een supermarkt en een winkeldiefstal. De inbraak werd op geraffineerde en professionele manier gepland en uitgevoerd. Daarbij is veel schade aangericht en is voor een groot bedrag aan geld en goederen buitgemaakt. Verdachte heeft met deze delicten te kennen gegeven geen enkel respect voor het eigendom van anderen te hebben en zijn eigen materiële belangen boven die van anderen te stellen. Feiten, zoals door verdachte gepleegd, hebben een grote impact op de getroffen eigenaren en het personeel van de winkels en brengen gevoelens van onveiligheid teweeg in de samenleving. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen en heeft hij deelgenomen aan een criminele organisatie.
Verdachte is reeds eerder voor een misdrijf veroordeeld en had dus al een strafblad. Daarnaast liep hij in een toezicht van de jeugdreclassering, maar hij heeft er desondanks voor gekozen weer het verkeerde pad op te gaan. Hij heeft daarnaast geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor de door hem gepleegde delicten.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en gelet op de omstandigheid dat deze feiten deel uitmaken van een langere reeks vergelijkbare strafbare feiten die verdachte kort voor zijn meerderjarigheid als minderjarige heeft gepleegd, een relatief langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is, uit oogpunt van genoegdoening aan de slachtoffers en de samenleving, alsook uit oogpunt van generale en speciale preventie. .
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf zoals in het dictum van dit vonnis vermeld gerechtvaardigd. Deze straf is in overeenstemming met straffen die in soortgelijke zaken en onder vergelijkbare omstandigheden worden opgelegd en wijkt om die reden af van de eis van de officier van justitie. Voor een voorwaardelijk deel, anders dan de gebruikelijke regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, is naar het oordeel van de rechtbank geen plaats, gelet op het feit dat verdachte voorafgaand aan de hem in dit vonnis op te leggen straf nog een jeugddetentie van lange duur moet uitzitten. Te zijner tijd, als verdachte zijn schuld aan de maatschappij heeft ingelost, kunnen met het oog op een voorwaardelijke invrijheidstelling met de reclassering afspraken worden gemaakt voor hulp en begeleiding.
7 De benadeelde partijen
[C] vordert namens de benadeelde partij [benadeelde] Supermarkt B.V. een schadevergoeding van € 14.448,90 voor feit 1.
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering gevorderd.
De raadsman heeft primair om vrijspraak verzocht en voorts de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Zoals uit hetgeen hierboven is overwogen blijkt zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 1. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8 Het beslag
Gelet op de beslissing die de rechtbank bij vonnis van heden in de zaak tegen verdachte (parketnummer 16/712038-11) heeft genomen met betrekking tot de onder verdachte in beslag genomen goederen, zal de rechtbank, met verwijzing naar die beslissing, in onderhavig vonnis geen beslissing meer nemen omtrent het beslag.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 47, 57, 63, 140, 310, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van feit 4: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Ten aanzien van feit 5: witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 14 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en mr. M.A.E. Somsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 november 2012.