ECLI:NL:RBUTR:2012:BY4102

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-655764-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag na steekincident in Veenendaal

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 23 november 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 30 april 2012 in Veenendaal het slachtoffer met een groot keukenmes in de borst gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens blootstelde aan de kans op dodelijk letsel, en dat zijn handelingen gericht waren op het toebrengen van letsel. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd schuldig bevonden aan poging tot doodslag, maar niet aan de volledige tenlastelegging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van drie jaar en zes maanden, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die ook slachtoffer was van het steekincident. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere contacten met justitie en zijn verslavingsproblematiek. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655764-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1971] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein
raadsvrouwe mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 16 juli 2012, 26 september 2012 en 9 november 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 30 april 2012 te Veenendaal heeft gepoogd om [slachtoffer] van het leven te beroven danwel om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisname van de zaak, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven.
De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer], de verklaringen van de getuigen en de verklaring van verdachte zelf.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 16 juli 2012 en zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 juli 2012;
- de aangifte van [slachtoffer] d.d. 7 mei 2012 ;
- de geneeskundige verklaring omtrent het door [slachtoffer] opgelopen letsel.
- proces-verbaal van bevindingen.
Verdachte zag [slachtoffer] zijn tuin in lopen, is naar binnen gegaan om een mes te pakken en is met het mes naar buiten gelopen. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens twee keer met een mes gestoken ‘ergens op het midden van zijn lijf’. De handelingen van verdachte moeten naar hun verschijningsvorm geacht worden te zijn gericht op het toebrengen van letsel. Het mes waar verdachte mee heeft gestoken betreft een groot keukenmes met een scherpe punt. [slachtoffer] heeft daarbij twee steekwonden in de borstkas opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de borst en buik vitale organen bevinden en dat het steken met een groot mes ‘ergens op het midden van het lijf’ een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel teweeg brengt. Door tweemaal met kracht te steken in de borst van [slachtoffer], heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer dodelijk letsel op zou lopen en hij heeft die kans kennelijk ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Op 30 april 2012 te Veenendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het feit en verdachte
5.1 De standpunten
De raadsvrouwe van verdachte heeft namens verdachte een beroep gedaan op noodweer, subsidiair noodweerexces meer subsidiair putatief noodweer en heeft derhalve ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat er sprake was van een conflictsituatie, die al enige tijd voorafgaande aan het onderhavige feit was ontstaan. Verdachte was hierdoor bang voor zijn buurman, de heer [slachtoffer]. Op de avond van 30 april 2012 was verdachte in zijn woning toen hij een klap tegen de schutting hoorde en zag dat de lamp in zijn voortuin aanging. Vervolgens zag verdachte de tuindeur openvliegen en kwam een agressieve [slachtoffer] zijn tuin binnen. Verdachte werd zo bang dat hij in angst en paniek een mes van het aanrecht heeft gepakt. Verdachte werd geslagen door [slachtoffer] waarbij hij gekneusde ribben heeft opgelopen. In paniek heeft verdachte [slachtoffer] toen twee keer gestoken.
Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat [slachtoffer] die avond behoorlijk veel bier had gedronken en opgefokt was. Duidelijk is ook geworden dat [slachtoffer] zich niet door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] heeft laten tegenhouden en naar de woning van verdachte is gegaan. Tegen de aanval van [slachtoffer] die toen volgde heeft verdachte zich verdedigd door hem te steken, zodat verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt.
Indien de rechtbank het verweer op noodweer danwel noodweerexces verwerpt, komt verdachte een beroep toe op putatief noodweer, aldus de raadsvrouwe. Verdachte verkeerde immers in de veronderstelling dat sprake was van een situatie waarin hij zich tegen [slachtoffer] moest en mocht verdedigen. Gelet op alle omstandigheden dacht verdachte dat sprake was van een dreigend gevaar en heeft hij zichzelf verdedigd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van noodweer(-exces) en heeft daartoe aangevoerd dat er, anders dan de verklaring van verdachte, geen ondersteuning is voor diens stelling dat hij werd aangevallen door [slachtoffer]. Ook als dat wel het geval zou zijn, dan strandt het verweer op het feit dat verdachte eerst naar de keuken is gegaan om een mes te halen. Evenmin was de verdediging noodzakelijk, aangezien verdachte zich had kunnen terugtrekken.
Ten aanzien van het putatief noodweerberoep is de officier van justitie van mening dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de veronderstelling dat verdachte een vergissing heeft gemaakt die ieder ander onder deze omstandigheden ook zou hebben gemaakt.
5.2 Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) moet allereerst worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdediging noodzakelijk was.
Vast staat dat [slachtoffer] ongevraagd de omheinde tuin van verdachte heeft betreden. De rechtbank acht echter uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] jegens verdachte, noch van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Anders dan de verklaring van verdachte is er immers geen bewijs voorhanden dat [slachtoffer] verdachte heeft aangevallen of van plan was dat te doen. Het enkele feit dat [slachtoffer] het nodige bier zou hebben gedronken, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich ten tijde van zijn gewelddadige handelen niet in een noodweersituatie bevond waarin hij gerechtigd was zich te verdedigen.
Het beroep op noodweer faalt reeds omdat niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Om diezelfde reden faalt derhalve ook het beroep op noodweerexces.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de stelling van verdachte dat hij abusievelijk in de veronderstelling leefde zich te moeten verdedigen dan wel zich te mogen verdedigen tegen een aanval door [slachtoffer]. Verdachte heeft te dien aanzien niet meer dan gesteld dat hij dacht dat [slachtoffer] “hem ging pakken”, waarop hij weer in zijn woning is teruggegaan en in de keuken een mes heeft gepakt. Vervolgens is verdachte terug zijn tuin ingelopen en heeft hij [slachtoffer] ‘uit angst en paniek’ meerdere malen gestoken. Er zijn echter geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die dat gevoel van verdachte zouden kunnen rechtvaardigen.
Ten overvloede zij nog opgemerkt dat naar het oordeel van de rechtbank ook overigens genoegzaam vaststaat dat verdachte, zo hij al verschoonbaar mocht menen dat er een aanranding dreigde, de mogelijkheid had om zich op eenvoudige wijze aan de situatie te onttrekken. Verdachte is echter naar binnen gelopen, heeft daar een mes gepakt en is daarmee weer naar buiten gegaan en op [slachtoffer] afgelopen. Dit handelen kan geenszins als een noodzakelijke reactie op die vermeende aanval worden beschouwd.
Bijgevolg wordt ook het beroep op putatief noodweer verworpen.
Strafbaarheid van het feit
Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
- poging tot doodslag;
Strafbaarheid van verdachte
Er zijn tevens geen andere feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van de duur van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met oplegging van bijzondere voorwaarden, waaronder een locatie- en een contactverbod.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat ingeval van een bewezenverklaring en een verwerping van de beroepen op noodweer, noodweerexces en putatief noodweer, de rechtbank rekening dient te houden met de omstandigheden waaronder het tenlastegelegde feit zich heeft afgespeeld.
Er was sprake van een conflictsituatie tussen verdachte en het slachtoffer, en verdachte was bang voor het slachtoffer door eerdere incidenten.
De raadsvrouwe heeft voorts gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de inhoud van de terzake opgemaakte rapporten van de psychiater en de reclassering.
Uit die rapporten blijkt dat het recidiverisico en het risico op het onttrekken aan voorwaarden als laag wordt ingeschat. De reclassering heeft geadviseerd tot een deels voorwaardelijke straf met oplegging van bijzondere voorwaarden, en verdachte heeft zich bereid verklaard om zich aan die voorwaarden te houden.
Tenslotte heeft de raadsvrouwe gewezen op het feit dat verdachte geen relevante justitiële documentatie heeft en reeds lang in voorarrest verblijft, hetgeen hem zwaar valt, mede vanwege zijn gezondheidsproblemen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn buurman, het slachtoffer [slachtoffer]. Hij heeft daartoe met een groot mes meerdere keren in de richting van het bovenlijf van die [slachtoffer] gestoken. Tengevolge hiervan heeft [slachtoffer] steekwonden in de borst en inwendige letsels opgelopen en enige tijd in het ziekenhuis doorgebracht om van zijn verwondingen te herstellen. Ook nadien heeft [slachtoffer] nog veel last van de gevolgen van de messteken ondervonden, zowel fysiek als psychisch.
Dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte niet om het leven is gekomen, is niet aan enig handelen van verdachte te danken, maar enkel aan het snel en adequaat verlenen van medische zorg. [slachtoffer] zal voor de rest van zijn leven geconfronteerd blijven met dit incident, alleen al omdat hij aan het gebeuren zichtbare littekens heeft overgehouden.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij met een mes de confrontatie met [slachtoffer] is aangegaan, toen deze in zijn tuin kwam.
Verdachte leefde al enige tijd in onmin met zijn buurman [slachtoffer], die hem had aangesproken op de aanwezigheid van een bepaalde vriend in het huis van verdachte, welke vriend door [slachtoffer] als veroorzaker van overlast werd gezien. De spanningen hierover waren in de loop van de tijd opgelopen. Verdachte verdacht [slachtoffer] van het leksteken van zijn autobanden en voelde zich bedreigd. Op de bewuste avond had verdachte drugs gebruikt waardoor zijn waarneming- en beoordelingsvermogen mogelijk is beïnvloed.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met deze omstandigheden.
Een feit als het bewezen verklaarde feit is voor de samenleving een schokkend en zeer ernstig feit en zorgt voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank heeft gelet op een Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte d.d. 27 september 2012 waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar dat het laatste contact inmiddels al geruime tijd geleden is.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het pro justitia rapport van I. Maksimovic, psychiater, d.d. 7 juli 2012, waarin wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van opioïdeafhankelijkheid (heroïne en methadon), maar dat hij desondanks op de belangrijke levensvlakken relatief goed functioneert. Er zijn geen andere psychiatrische of persoonlijkheidsstoornissen naar voren gekomen.
Van het gebruik van cocaïne en heroïne op de bewuste dag valt niet te verwachten dat dit van invloed is geweest op het agressieve gedrag van verdachte ten tijde van het gebeuren, nu dit in het verleden ook geen invloed heeft gehad op zijn gedrag.
Verdachte was ten tijde van het steken in staat om in volle vrijheid zijn beslissing omtrent het steken te nemen.
De psychiater heeft opgemerkt dat geen sprake is geweest van een psychiatrische toestand op grond waarvan verdachte meer dat een gemiddeld persoon geneigd zou zijn tot agressief gedrag. Verdachte is dan ook als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Geadviseerd wordt om de behandeling bij Centrum Maliebaan, onder andere behandeling middels methadonverstrekking, voort te zetten.
De rechtbank heeft tenslotte gelet op een reclasseringsadvies van Centrum Maliebaan d.d. 9 juli 2012, waarin wordt vermeld dat verdachte een lange historie op het gebied van drugsgebruik kent, waarvoor hij eerder al klinisch is behandeld. Deze behandelingen zijn telkens succesvol afgerond en verdachte kent de risico’s en valkuilen van terugvallen in drugsgebruik.
Verdachte is onvoldoende in staat om weerstand te bieden aan stress en sociale druk en kiest er voor een geïsoleerd bestaan te leiden. Verdachte zal na de detentieperiode de regio Utrecht verlaten en zich elders vestigen.
Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. Er blijft wel een risico op letselschade, nu verdachte voor de tweede maal met justitie in aanraking is gekomen vanwege een agressiedelict.
De reclassering heeft geadviseerd tot een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf met oplegging van bijzondere voorwaarden zoals een meldingsgebod, deelname aan een Leefstijltraining en zo nodig behandeling in een forensische polikliniek.
Gelet op het vorenstaande en mede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van deze straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering zijn geadviseerd en ook door de officier van justitie zijn gevorderd.
Voor het opleggen van een contact- en locatiegebod, zoals aanvullend door de officier van justitie is gevorderd, ziet de rechtbank geen noodzaak, gelet op de duur van de gevangenisstraf die zal worden opgelegd alsmede gelet op de intentie van verdachte om zich na ommekomst van zijn detentie elders in Nederland te vestigen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 9.203,78 voor het tenlastegelegde feit.
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting van 9 november 2012 op het standpunt gesteld dat de gevorderde kosten van kleding voor de helft toewijsbaar zijn tot een bedrag van € 265,00. De benadeelde partij dient voor het overige deel van deze kosten niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering. Ten aanzien van de zorgkosten acht de officier van justitie de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 220,00.
Voor de overige gevorderde kosten acht de officier van justitie de vordering toewijsbaar, te weten reiskosten ad € 79,68, immateriële schade ad € 3.000,00 en kosten rechtsbijstand ad
€ 1.606,50, zijnde in totaal een bedrag van € 5.170,78.
De raadsvrouwe van verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat de kosten van kleding, met uitzondering van het vest, niet nader zijn onderbouwd. Het vest is in 2008 aangeschaft. Voor dat vest dient de dagwaarde berekend te worden.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat die kosten beperkt moeten worden, nu er sprake is medeschuld aan het gebeuren door de benadeelde partij. Met betrekking tot de gevorderde kosten van loonderving heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat er geen direct verband bestaat tussen het steekincident en het verlies van werk.
Met betrekking tot de kosten rechtsbijstand heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de benadeelde partij ook na afwijzing van een toevoeging een hernieuwde aanvraag daartoe had kunnen doen, zodat hij alleen een eigen bijdrage voor rechtsbijstand had hoeven te voldoen. Dit betekent dat hij een lager bedrag aan rechtsbijstand kan vorderen. De raadsvrouwe acht het uurtarief dat de raadsman van de benadeelde partij heeft in rekening heeft gebracht niet reëel. De vordering zal op dit punt afgewezen dienen te worden.
Tevens is de raadsvrouwe van mening dat de posten ziekenhuiskosten en reiskosten afgewezen moeten worden.
De raadsman van de benadeelde partij heeft ter zitting aangevoerd dat de kleding vervangen moest worden en dat daarvoor de nieuwprijs betaald moest worden.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman van de benadeelde partij gewezen op de bij de vordering gevoegde uitdraai uit de smartegeldbundel.
De extra ziekenhuiskosten dienen eveneens bij bepaling van de toe te kennen vergoeding te worden meegenomen. Voorts heeft de raadsman van de benadeelde partij gesteld dat het evident is dat er een direct verband bestaat tussen het steekincident en het verlies van zijn werk door de benadeelde partij. Daarbij heeft de raadsman van de benadeelde partij vermeld dat het bij de kosten van loonderving niet gaat om een totaalbedrag, maar om een voorschot op een eventueel later toe te kennen vergoeding.
Ten aanzien van de kosten rechtsbijstand heeft de raadsman van de benadeelde partij aangevoerd dat de benadeelde partij vanwege de hoogte van zijn inkomen niet voor een toevoeging in aanmerking kwam.
De rechtbank heeft het navolgende overwogen:
Hoewel de kosten van kleding, met uitzondering van het vest, niet met bescheiden zijn onderbouwd, komt het de rechtbank aannemelijk voor dat schade aan de kleding is geleden. Nu de precieze hoogte van de schade niet is vast te stellen en die schade ook betwist wordt, bestaat er voor de rechtbank reden om de gevorderde schade voor wat betreft de kleding te matigen. De rechtbank zal het toe te kennen schadebedrag ten aanzien van de post kleding in de vordering vaststellen op € 300,00.
Ter zitting heeft de benadeelde partij de kosten van het eigen risico beperkt tot € 220,00. De rechtbank acht deze kosten voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 1.606.50 toekennen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de benadeelde partij, na afwijzing van zijn aanvraag om een toevoeging, geen peiljaarverlegging heeft aangevraagd, omdat hem op dat moment nog niet duidelijk was wat de werkelijke hoogte van zijn uitkering van het UWV zou zijn en een peiljaarverlegging op dat moment nog niet mogelijk was.
Met betrekking tot de immateriële schade zal de rechtbank het gevorderde bedrag van
€ 3.000,00 toewijzen. De rechtbank is, anders dan de raadsvrouwe, niet gebleken van enige schuld aan het incident van de benadeelde partij. De rechtbank heeft bij het vaststellen van de hoogte van deze immateriële schade gelet op de smartegeldbundel, die als bijlage is gevoegd bij de vordering van de benadeelde partij.
De extra kosten van de ziekenhuisopname van de benadeelde partij ad € 598,00 is eveneens voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de kosten van loonderving heeft de rechtbank overwogen dat uit de stukken blijkt dat de benadeelde partij blijkbaar geen vaste baan had en niet duidelijk is geworden wat zijn toekomstperspectieven op de arbeidsmarkt waren voorafgaande aan het incident. Ook is niet duidelijk geworden of er een rechtstreeks verband bestaat tussen de huidige werkloosheid en het steekincident. De rechtbank acht de vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd en zal de benadeelde partij in zijn vordering voor wat betreft deze kosten dan ook niet-ontvankelijk verklaren, nu behandeling van de vordering op dit punt een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
Alles overwegende zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een totaalbedrag van € 5.724,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de schade is ontstaan, te weten 30 april 2012 en benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Voor het deel van de vordering waarin de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, kan hij de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen met uitzondering voor dat deel van de toegekende vordering dat betrekking heeft op de kosten van rechtsbijstand.
Derhalve zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd voor een bedrag van
€ 4.118,00.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van DRIE (3) JAAR EN ZES (6) MAANDEN, waarvan ÉÉN (1) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet houdt aan (een van de) algemene dan wel bijzondere voorwaarden;
- stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de verslavingsreclassering te Roermond, inhoudende:
- dat verdachte zich binnen veertien dagen na zijn vrijlating zal melden bij de
verslavingsreclassering Vincent van Gogh op het adres Laurentiusplein 10 te Roermond;
- dat verdachte zal deelnemen aan een Leefstijltraining;
- dat verdachte zich, indien nodig, zal laten behandelen bij een forensische polikliniek,
zulks ter beoordeling aan de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de
aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de
instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 4.118,00 waarvan € 1.118,00 ter zake van materiële schade en € 3.000,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 30 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 1.606,50;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] € 4.118,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 51 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en mr. M.A.E. Somsen, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 november 2012.