parketnummer: 16/701002-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 oktober 2012
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
raadsman mr. F. Visser, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met een ander of anderen te Baarn drie containers in brand heeft gestoken;
Feit 2: samen met een ander of anderen twee bromfietsen heeft weggenomen uit een tuin behorend bij de woning aan de [adres] te Baarn;
Feit 3: samen met een ander of anderen heeft geprobeerd in te breken in een woning aan de [adres] te Baarn;
Feit 4: samen met een ander of anderen heeft ingebroken in een woning aan de [adres] te Baarn.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1 tenlastegelegde gevaar voor zich in de nabijheid van de betreffende containers bevindende goederen, omdat verdachte en de anderen de containers op de weg hebben gezet voordat deze zijn aangestoken.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het onder feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Ten laste is gelegd brandstichting met gemeen gevaar voor goederen door een container in brand te steken. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat het bedoelde gemeen gevaar voor goederen zich dient uit te strekken tot andere roerende en onroerende goederen dan het goed waarin brand wordt gesticht. Het dossier biedt geen enkel concreet forensisch onderzoek noch een omschrijving van de inhoud noch van de directe omgeving van de in brand gestoken container. In het dossier bevinden zich enkel de verklaringen van verdachten, die uiteenlopen.
De rechtbank stelt vast dat er kennelijk verschillende containers in brand zijn gegaan en dat verdachte deel uitmaakte van een groepje jongens dat één of meerdere containers in brand heeft gestoken. De rechtbank stelt tevens vast dat daarbij met een spuitbus in de container is gespoten en dat (mede) dit materiaal, zijnde een brandversneller, met open vuur uit een aansteker in aanraking is gebracht.. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de stukken onvoldoende blijkt of één of meerdere containers in brand zijn gestoken, of de containers gevuld waren en zo ja waarmee en of er gemeen gevaar voor andere goederen dan de containers dan wel de inhoud daarvan is ontstaan. Dit temeer omdat de verdachten de betreffende container(s) een stuk verder de weg op hebben getrokken. Hoewel de container(s) door het aangestoken vuur is/zijn vernield, kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen van het feit zoals het is ten laste gelegd en de rechtbank zal verdachte derhalve integraal vrijspreken.
Het bewijs ten aanzien van feit 2
Aangezien verdachte dit feit heeft bekend en de raadsman niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op basis van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [aangever 1] ;
- de bekennende verklaring van verdachte .
Het bewijs ten aanzien van feit 3
Aangezien verdachte dit feit heeft bekend en de raadsman niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op basis van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [aangever 2] ;
- de bekennende verklaring van verdachte .
Het bewijs ten aanzien van feit 4
Aangezien verdachte dit feit heeft bekend en de raadsman niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op basis van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [aangever 3], namens [naam] ;
- de bekennende verklaring van verdachte .
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op 4 mei 2012 en/of 5 mei 2012 te Baarn, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een tuin behorend bij de woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen twee bromfietsen merk Peugeot, type Rapido en merk Peugeot, type Speed Fight, toebehorende aan [aangever 1], waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van
inklimming over een schutting;
3.
op 6 mei 2012 te Baarn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan [aangever 2], en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen door middel van braak tezamen en in vereniging met anderen, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededaders
- met een steen een ruit ingegooid en
- een breekvoorwerp tussen de sponningen van een deur gezet en getracht deze deur te openen en
- een opzetslot van een schuttingdeur opengebroken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
4.
op een tijdstip in de periode van 9 juni 2012 tot en met 13 juni 2012 te Baarn, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen
- een laptop merk Acer, kleur zwart en
- twee kluizen en
- een hoeveelheid kentekenbewijzen en waardepapieren en
- een hoeveelheid munten en postzegels en
- een hoeveelheid sieraden en
- een hoeveelheid sleutels,
toebehorende aan [naam], waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot
de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak op een ruit.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
Feit 3: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 4: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, het meewerken aan een gedragsinterventie, een behandelverplichting, een locatiegebod en het meewerken aan urinecontroles;
- een werkstraf voor de duur van 180 uren te vervangen door 90 dagen hechtenis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de gevorderde werkstraf enigszins te matigen, gelet op het aantal bijzondere voorwaarden waaraan verdachte zal moeten meewerken, zijn school en zijn werk. De verdediging heeft daarnaast opgemerkt dat zij geen bezwaar heeft tegen een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, maar ten aanzien van het locatiegebod verzocht de precieze invulling daarvan over te laten aan de reclassering.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met (een of meer) anderen schuldig gemaakt aan diefstal door middel van inklimming, diefstal door middel van braak en een poging tot diefstal door middel van braak.
De rechtbank overweegt dat dit ernstige en “volwassen” feiten zijn, waarbij verdachte puur gericht leek te zijn op zijn eigenbelang en waarbij verdachte geen enkele rekening heeft gehouden met de gevolgen die dergelijke feiten voor anderen kunnen hebben. Verdachte heeft nota bene onder meer een woninginbraak gepleegd bij de directe buren. De rechtbank merkt op dat woninginbraken nog lange tijd voor angstgevoelens kunnen zorgen bij de benadeelden. Voorts zorgt dit soort feiten voor een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank neemt dit verdachte bijzonder kwalijk en vindt dat extra zorgelijk gelet op de nog jonge leeftijd van verdachte.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 20 augustus 2012, waaruit blijkt dat verdachte ondanks zijn jonge leeftijd al meerdere malen met politie en justitie in aanraking is gekomen, waaronder diverse keren voor vermogensdelicten;
- een de verdachte betreffend reclasseringsrapport d.d. 28 augustus 2012.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de inzet die verdachte gedurende zijn schorsing heeft getoond om een daadwerkelijke positieve verandering in zijn gedrag te bewerkstelligen.
De reclassering adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, deelname aan een behandeling bij Centrum Maliebaan of soortgelijke ambulante forensische zorg, een verbod op het gebruik van hasj/wiet en alcohol, het meewerken aan urinecontroles en een locatiegebod in die zin dat verdachte gedurende zes maanden op bepaalde tijdstippen dient te verblijven op de [adres] te Baarn.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat een locatiegebod niet noodzakelijk is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de hierna te noemen bijzondere voorwaarden, en een werkstraf voor de duur van 150 uren passend en geboden is. De rechtbank zal een lagere werkstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij verdachte vrijspreekt van het onder feit 1 tenlastegelegde.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 800,-- voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade, in redelijkheid geschat op een bedrag van € 400,-ter zake van materiële schade, een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de gevorderde wettelijke rente toekennen en de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij afvalverwerking Utrecht
De benadeelde partij afvalverwerking Utrecht vordert een schadevergoeding van € 1.716,-- voor brandstichting in een textielcontainer.
Dit feit is niet ten laste gelegd aan verdachte en de rechtbank zal deze vordering daarom afwijzen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
Feit 3: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 4: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd (een van) de bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich hiertoe moet melden binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis bij Reclassering Nederland aan het Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht en dat verdachte zich hierna moet blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte deel moet nemen aan een leefstijltraining;
* dat verdachte mee moet werken aan het stellen van een diagnose en indien nodig een behandeling bij Centrum Maliebaan of soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg;
* dat verdachte geen hasj/wiet en alcohol gebruikt en ter controle daarvan meewerkt aan urinecontroles;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen;
Benadeelde partijen
Benadeelde partij [aangever 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 400,--, ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 5 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 400,--, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 5 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen, bij niet betaling te vervangen door 8 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij afvalverwerking Utrecht
- bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij afvalverwerking Utrecht wordt afgewezen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop het vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, mr. M.A.E. Somsen en mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 oktober 2012.
De griffier en mr. Somsen zijn buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.