ECLI:NL:RBUTR:2012:BY2953

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-656146-12 [P] en 16-512347-11 (TUL)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging in burenruzie met gebruik van mes en tuinstoel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 9 november 2012, stond de verdachte terecht voor mishandeling en bedreiging van haar buren, [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. De feiten vonden plaats op 14 augustus 2012, toen de verdachte, na een langdurige burenruzie, een tuinstoel oppakte en deze meermalen tegen de nek en schouder van [benadeelde 2] sloeg. Tevens bedreigde zij [benadeelde 1] met de dood en gooide zij een mes in zijn richting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat haar acties ernstige gevolgen konden hebben voor de slachtoffers. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten en dat er een hoog recidiverisico bestond. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 110 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 50 uur en moest zij schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen, [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die zich in een kwetsbare situatie bevonden, mede door de aanwezigheid van kinderen tijdens de incidenten. De rechtbank achtte het noodzakelijk dat de verdachte hulp en ondersteuning kreeg om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/656146-12 [P] en 16/512347-11 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 november 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1993] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. G. van den Brink, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en
feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 14 augustus 2012 heeft geprobeerd [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] ernstig te verwonden door een mes in hun richting te gooien, of hen hiermee in elk geval met de dood heeft bedreigd;
feit 2: op 14 augustus 2012 [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft mishandeld door een hard voorwerp tegen de schouder en/of nek van [benadeelde 2] te gooien en door [benadeelde 1] tegen het hoofd te slaan;
feit 3: op 14 augustus 2012 [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] met de dood heeft bedreigd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, dat de rechtbank bevoegd is,
dat de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging is en dat er geen reden is voor
schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij, naast de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, te weten de aangifte van [benadeelde 2] en de verklaringen van [benadeelde 1] en [getuige 1]. Voor wat betreft feit 1 primair acht de officier van justitie voorwaardelijk opzet op een poging tot zware mishandeling van [benadeelde 1] bewezen. Ten aanzien van [benadeelde 2] concludeert zij voor wat betreft feit 1 primair en subsidiair tot (partiële) vrijspraak.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van feit 1 primair kan komen en wijst daarbij op de omstandigheid dat het onderhavige nimmer tot zwaar lichamelijk letsel kon leiden, zodat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijk zin, heeft gehad op dit feit, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
De verdediging is voorts van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van feit 3 kan komen, nu de twee (vermeende) bedreigingen zien op twee verschillende situaties. De verklaringen kunnen niet als steunbewijs voor elkaar dienen. Gelet op de regel ‘unus testis, nullus testis’ dient vrijspraak te volgen. Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1, 2 en 3
Op 14 augustus 2012 bevond [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2]) zich voor de deur van haar woning te Utrecht toen [verdachte] (hierna: verdachte) op haar af kwam lopen en zei ‘anders steek ik je. En anders steek ik jou niet maar die [benadeelde 1] van je wel’. [benadeelde 2] stond op om de kinderen naar binnen te brengen toen zij zag dat verdachte een ijzeren tuinstoel oppakte. [benadeelde 2] stond op een halve meter van verdachte en voelde een hevige pijn tegen haar linker schouderblad. [benadeelde 2] zag dat verdachte met die tuinstoel zwaaide. [benadeelde 2] zag dat de tuinstoel haar in haar nek raakte. Zij voelde een hevige pijn in haar nek. Door de klap met de stoel heeft [benadeelde 2] een schram aan haar linkerschouder overgehouden. [benadeelde 2] zag dat verdachte weer uit haar woning kwam, in beide handen een mes met een lemmet van ongeveer 30 centimeter had en een van die messen in de richting van haar man gooide. De man van [benadeelde 2], [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1]) heeft verklaard dat hij verdachte hoorde roepen ‘ik maak je dood’, dat verdachte met kracht naar zijn hoofd sloeg, dat hij hierdoor pijn voelde en dat verdachte een mes naar hem heeft gegooid, maar dat dit mes hem niet heeft geraakt.
De getuige [getuige 2] verklaarde dat verdachte de stoel tegen de nek van de vrouw sloeg en dat dit er erg pijnlijk uit zag. Ook de getuige [getuige 1] verklaart over het krukje, dat de buurvrouw zowel horizontaal als verticaal raakte, dat hij de verdachte hoorde zeggen ‘Ik steek jullie dood’ en dat hij zag dat verdachte de buurman met vlakke hand sloeg.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard een stoel te hebben gepakt en [benadeelde 2] met die stoel twee of drie keer achter bij de nek te hebben geraakt. Ook heeft zij verklaard [benadeelde 1] met de vlakke hand een klap in zijn gezicht te hebben gegeven, daarna naar binnen te zijn gegaan, daar twee messen te hebben gepakt en een van de messen te hebben gegooid op het moment dat zij zich op één meter afstand van [benadeelde 1] bevond. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard het mes met haar linkerhand in de richting van de buurman (de rechtbank begrijpt: [benadeelde 1]) te hebben gegooid. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat zij bij zichzelf dacht ‘ik ga hem neersteken’, dat zij het vleesmes opzettelijk en met kracht naar de buurman gooide en dat zij op dat moment recht voor hem stond en hem aankeek.
4.4 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Nadere overweging met betrekking tot feit 1
Verdachte heeft op het moment dat zij op een meter afstand van [benadeelde 1] stond een vleesmes met een lemmet van 30 centimeter in zijn richting gegooid. Ter terechtzitting heeft verdachte getoond dat zij dit mes met een bovenhandse beweging heeft gegooid. Hiermee heeft de verdachte het risico gelopen dat de zich in het bovenlichaam bevindende vitale organen van [benadeelde 1] werden geraakt. Deze handelingen kunnen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben en zijn daarmee uitvoeringshandelingen van een poging tot zware mishandeling. De handelingen van verdachte moeten qua verschijningsvorm ook geacht worden daarop gericht te zijn geweest. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel op zou lopen en heeft zij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. De verdachte heeft ook immers zelf op vragen van de officier van justitie ter terechtzitting verklaard dat de kans dat je iemand raakt op het moment dat je een mes gooit en die persoon zich op een meter afstand van je bevindt ‘wel groot’ is.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het hierboven weergegeven bewijs wettig en overtuigend
bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op een poging tot zware mishandeling van [benadeelde 1]. Niet is vast komen te staan dat de verdachte (ook) een mes in de richting van [benadeelde 2] heeft gegooid, zodat verdachte in zoverre van feit 1 primair zal worden vrijgesproken.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 14 augustus 2012 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (terwijl die [benadeelde 1] op korte afstand van haar, verdachte, stond) een mes in de richting van die [benadeelde 1] heeft gegooid, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 14 augustus 2012 te Utrecht, opzettelijk mishandelend
- [benadeelde 2] meermalen met een tuinstoel, op/tegen de schouder en de nek heeft geslagen en
- [benadeelde 1] tegen het hoofd heeft geslagen,
waardoor voornoemde [benadeelde 2] en [benadeelde 1] letsel hebben bekomen en/of pijn hebben ondervonden;
3.
op 14 augustus 2012 te Utrecht, [benadeelde 2] en [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde 2] en [benadeelde 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Anders steek ik je. En anders steek ik jou niet, maar die [benadeelde 1] van je wel" en "Ik steek jullie dood".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal
daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten
voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in
haar verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de
feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: poging tot zware mishandeling.
Feit 2: mishandeling, meermalen gepleegd.
Feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden het zich houden aan aanwijzingen gegeven door of namens de William Schrikker Groep, waaronder mede kan worden begrepen een klinische behandeling van maximaal twaalf maanden, of zoveel korter als de behandelaars wenselijk achten, waarbij de rechtbank die bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zou moeten verklaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, met het oog op hetgeen door de Reclassering naar voren is gebracht en in de Pro Justitia-rapportage van GZ-psycholoog drs. L. Vermeulen, een geheel voorwaardelijke straf dient te worden opgelegd. Hierbij heeft de verdediging gewezen op de zwakbegaafdheid van verdachte, de omstandigheid dat zij verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht en dat zij evident psychologische hulp nodig heeft. Verdachte is bereid zich klinisch te laten behandelen, omdat zij wil weten waar haar agressieprobleem vandaan komt en hier aan wil werken.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft tegen de achtergrond van een langlopende burenruzie, op een moment dat ze om andere redenen dan die ruzie reeds zeer boos was, een mes naar haar buurman gegooid, (van achteren) de buurvrouw meerdere malen met een tuinstoel tegen schouder en nek geslagen, de buurman een slag op zijn gezicht gegeven en hen beiden met de dood bedreigd.
Dit zijn drie ernstige feiten. Verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 2]. De kans dat [benadeelde 1] (ernstig) gewond zou raken, is geenszins denkbeeldig. Dergelijke feiten, die zich in de volle openbaarheid afspeelden, midden op straat in een woonwijk, versterken de gevoelens van onveiligheid en onrust in de maatschappij in het algemeen en bij de getuigen hiervan in het bijzonder. Dit alles vond plaats op een pleintje in de woonwijk van verdachte, in het bijzijn van de nog kleine kinderen van de slachtoffers. Een en ander is door de slachtoffers treffend verwoord in hun schriftelijke slachtofferverklaring, die ter terechtzitting door de voorzitter is voorgelezen.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 augustus 2012 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor mishandeling en vernieling.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsadvies van William Schrikker Jeugdreclassering d.d. 23 oktober 2012, opgesteld door mw. [getuige 2],
jeugdreclasseringswerker, waaruit blijkt dat verdachte een behandeling bij Kade 17 volgt. Sinds haar schorsing op 24 augustus 2012 is verdachte afspraken met Kade 17 niet altijd nagekomen. Verdachte vindt het lastig om afspraken na te komen en overzicht te bewaren. Hiervoor heeft verdachte een schriftelijke waarschuwing gekregen. Ambulante behandeling bij Kade 17 is niet toereikend gebleken. Er bestaan problemen op de leefgebieden huisvesting en wonen, inkomen en omgaan met geld, drugsgebruik, geestelijke gezondheid en denkpatronen, vaardigheden en gedrag. Het recidiverisico wordt als zeer hoog getaxeerd. Vooral de agressieproblematiek van verdachte is een grote risicofactor. Ook aan haar zelfbeeld moet worden gewerkt, met aandacht voor haar gevoeligheid voor drugsverslaving. De ouders van verdachte hebben ook hun eigen problemen, reden waarom geadviseerd wordt een forse voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd met daaraan gekoppeld de maatregel Hulp & Steun, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en het zich moeten houden aan opdrachten van de reclasseringsorganisatie, waarbij een klinische behandeling geïndiceerd is. Een steunend netwerk en structuur zijn erg belangrijk voor verdachte.
Ter terechtzitting is mevrouw [getuige 2], opsteller van bovengenoemd rapport, gehoord. Zij heeft aangegeven dat nog onduidelijk is welke instelling voor verdachte geschikt is. Ook de mogelijke duur van de behandeling is onbekend. Hiervoor is een indicatiestelling nodig, die mogelijk wordt afgegeven gebaseerd op het vonnis van de rechtbank in deze zaak. Daarnaast is het mogelijk, dat in afwachting van een plaatsing in een kliniek, intensieve overbruggingszorg wordt gegeven. Dit moet nog wel geregeld worden.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 25 oktober 2012 van L. Vermeulen, GZ-psycholoog. In dit rapport wordt – onder meer – geconstateerd dat verdachte wil weten waar haar agressie vandaan komt. Zij erkent zelf een agressieprobleem te hebben. De mogelijkheid van klinische opname is met verdachte besproken en zij heeft aangegeven hier aan mee te willen werken. Verdachte maakt een zwakbegaafde indruk. Zodra een situatie te complex wordt, verliest zij het overzicht en handelt zij impulsief en agressief. De persoonlijkheidsstructuur kenmerkt zich verder door een gebrekkige impulsregulatie en een instabiel zelfbeeld met wisselende zelfwaardering, waarbij sprake is van een onderliggende borderlinedynamiek. Er is sprake van een gedragsstoornis NAO. Het is te vroeg om te spreken van een persoonlijkheidsstoornis.
Ten tijde van de ten laste gelegde feiten moet verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd worden. Er is sprake van een verhoogd risico op gewelddadige recidive. Hulpverlening is noodzakelijk, waarbij de problematiek te ernstig is om in een ambulant kader plaats te laten vinden. Derhalve wordt behandeling in een intramuraal kader geadviseerd. Alleen op deze manier kan gedragsverandering worden bewerkstelligd. Een klinische behandeling in een instelling die gespecialiseerd is in het helpen van personen met een verstandelijke beperking lijkt het meest geschikt.
De rechtbank neemt de conclusies uit dit rapport over en maakt deze tot de hare.
Vorenstaande rapportages en informatie zijn voor de rechtbank aanleiding de aan de
verdachte op te leggen straf te voorzien van een voorwaardelijke component, enerzijds om
reclasseringsbegeleiding en daaraan gekoppelde klinische behandeling mogelijk te maken en anderzijds om de verdachte er van te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen. Een (relatief) groot voorwaardelijk gedeelte is hierbij aangewezen, nu een klinische opname van mogelijk lange duur van de veroordeelde zal volgen. Het onvoorwaardelijk gedeelte zal gelijk zijn aan de periode die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Met de officier van justitie ziet de rechtbank geen enkele meerwaarde in een hernieuwde detentieperiode van de verdachte.
De rechtbank oordeelt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank komt tot de conclusie dat voor het bewezenverklaarde, naast de oplegging van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf, nog een werkstraf van 50 uur dient te volgen.
7 De benadeelde partijen
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 1.890,92 voor de feiten 2 en 3, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit € 1.000,- ter zake van immateriële schade, € 311,92 ter zake van materiële schade en € 579,- ter zake van kosten voor rechtsbijstand. De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de vordering. Voor zover relevant zal de rechtbank daar op ingaan.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade met betrekking tot de posten ‘gederfd netto inkomen’ en ‘kosten manueel therapeut’, een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten, in totaal tot een bedrag van € 311,92. Ter zake van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag te hoog is. De rechtbank zal de vordering op dit punt tot een gematigd bedrag van € 500,- toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Derhalve acht de rechtbank een bedrag van € 311,92 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 500,- ter zake van immateriële schade, in totaal € 811,92, voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dit bedrag toewijzen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen, ingaande per 14 augustus 2012.
Met betrekking tot deze vordering zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De kosten van rechtsbijstand zijn op de voet van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal deze kosten toewijzen tot een bedrag van € 384,00. De rechtbank heeft voor de hoogte van dit bedrag aansluiting gezocht bij het liquidatietarief in burgerlijke zaken (een punt ad € 384,00).
[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 1.999,- voor de feiten 2 en 3, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit € 1.000,- ter zake van immateriële schade, € 420,- ter zake van materiële schade en € 579,- ter zake van kosten voor rechtsbijstand. De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de vordering. Voor zover relevant zal de rechtbank daar op ingaan.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade met betrekking tot de post ‘eigen bijdrage Indigo’, een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten, in totaal tot een bedrag van € 100,00. De rechtbank heeft bij de vaststelling van dit bedrag gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 BW. Overwogen wordt dat in productie 2 wordt gesproken over ‘de gebeurtenissen van de afgelopen maanden’. Ook overigens blijkt uit het dossier dat er al langer ruzie bestond tussen de (familie van) verdachte en (de familie van) [benadeelde 1], zodat niet vast is komen te staan dat alle kosten zijn veroorzaakt door de ten laste gelegde feiten. Ter zake van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag te hoog is. De rechtbank zal de vordering op dit punt tot een gematigd bedrag van € 500,- toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Derhalve acht de rechtbank een bedrag van € 100,- ter zake van materiële schade en een bedrag van € 500,- ter zake van immateriële schade, in totaal € 600,- voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dit bedrag toewijzen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen, ingaande per 14 augustus 2012.
Met betrekking tot deze vordering zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De kosten van rechtsbijstand zijn op de voet van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal deze kosten toewijzen tot een bedrag van € 384,00. De rechtbank heeft voor de hoogte van dit bedrag aansluiting gezocht bij het liquidatietarief in burgerlijke zaken (een punt ad € 384,00).
[benadeelde 2] en [benadeelde 1] gezamenlijk
De benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] vorderen gezamenlijk, bij aparte vordering benadeelde partij, een schadevergoeding van € 1.105,77 voor de feiten 1, 2 en 3, te vermeerderen met de wettelijke rente, geheel bestaande uit materiële schade.
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de vordering. Voor zover relevant zal de rechtbank daar op ingaan.
Overwogen wordt dat de vordering te onduidelijk is. Naast de omstandigheid dat onduidelijk is in hoeverre de opgevoerde schade rechtstreeks is terug te voeren tot de ten laste gelegde feiten, heeft geen verrekening plaatsgevonden met kennelijk kostenbesparende omstandigheden, zoals de omstandigheid dat de benadeelde partijen gezamenlijk geen (dubbele) huur betalen. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, omdat de behandeling in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepassing schadevergoedingsmaatregel en hoogte vervangende hechtenis
De verdediging heeft zich ten aanzien van de eventuele oplegging van de schademaatregel op het standpunt gesteld dat de rechtbank deze, gelet op de persoonlijke omstandigheden en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, niet op zal leggen. Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank echter wel de schademaatregel opleggen. Wel zal in die zin rekening gehouden worden met de persoon van de verdachte dat de vervangende hechtenis wordt gematigd voor de duur als in het dictum omschreven.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de Rechtbank Utrecht d.d. 22 december 2011 ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging heeft aangegeven zich ten aanzien van de beslissing van de rechtbank hieromtrent aan het oordeel van de rechtbank te refereren.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 14g, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Partiële vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [benadeelde 2];
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: poging tot zware mishandeling.
Feit 2: mishandeling, meermalen gepleegd.
Feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd en stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens William Schrikker Jeugdreclassering, al dan niet in de persoon van mevrouw [getuige 2], zolang deze instelling dat wenselijk acht, ook wanneer dit in zal houden het – zolang de hieronder vermelde bijzondere voorwaarde nog geen aanvang heeft genomen – meewerken aan een behandeling bij Kade 17 of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, en/of het zich zo frequent en zolang melden als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
* de verplichting dat de veroordeelde zal verblijven in en zal meewerken aan een klinische behandeling in een voor de veroordeelde meest geschikte behandelsetting in een inrichting te bepalen door het NIFP of IFZ, dat hiertoe een inrichting zal aanwijzen waar de feitelijke invulling aan een dergelijke intramurale behandeling zal kunnen worden gegeven, met inachtneming van de mate van zorg en beveiliging die voor veroordeelde noodzakelijk is. De behandeling van veroordeelde zal 12 maanden duren, of zoveel korter als de leiding van de te bepalen inrichting in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 22 december 2011 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/512347-11 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partijen
? [benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 811,92, waarvan € 311,92 ter zake van materiële schade en € 500,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 384,-;
- verklaart de benadeelde partij, voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand, voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], € 811,92 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
? [benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 600,-, waarvan € 100,- ter zake van materiële schade en € 500,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 384,-;
- verklaart de benadeelde partij, voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand, voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], € 600,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
? [benadeelde 2] en [benadeelde 1] (gezamenlijk)
Benadeelde partijen
? - verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] en [benadeelde 1] (gezamenlijk) niet-
ontvankelijk in hun vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] en [benadeelde 1] (gezamenlijk) in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang
van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Somsen, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Balk, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 november 2012.