ECLI:NL:RBUTR:2012:BY1976

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
320538 - HA ZA 12-331
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arbitraal vonnis en bevoegdheid van het scheidsgerecht in geschil tussen ziekenhuis en medisch specialist

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 24 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Nijmeegs Interconfessioneel Ziekenhuis Canisius-Wilhelmina (hierna: CWZ) en een medisch specialist, aangeduid als [gedaagde]. De procedure betreft de vernietiging van een arbitraal vonnis dat op 5 januari 2012 was uitgesproken door het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van [gedaagde] in zijn vorderingen beoordeeld, waarbij CWZ aanvoerde dat de termijn voor het indienen van beroep tegen de opzegging van de toelatingsovereenkomst was verstreken. De rechtbank oordeelde dat het beroep van CWZ op niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] werd verworpen, omdat [gedaagde] binnen de termijn een kort geding had aangespannen, wat zijn intentie om verder te procederen duidelijk maakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Scheidsgerecht bevoegd was om het geschil te behandelen en dat de motivering van het arbitraal vonnis voldoende was. De rechtbank heeft de vorderingen van CWZ afgewezen en CWZ veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.171,00. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 320538 / HA ZA 12-331
Vonnis van 24 oktober 2012
in de zaak van
de stichting
STICHTING NIJMEEGS INTERCONFESSIONEEL ZIEKENHUIS CANISIUS-WILHELMINA,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres,
advocaat prof. mr. J.G. Sijmons te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. drs. C.J. de Boer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna CWZ en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 mei 2012
- de brief (en fax) van 15 augustus 2012 met bewijsaanbod en productie van [gedaagde]
- het proces-verbaal van comparitie van 11 september 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. CWZ exploiteert een ziekenhuis. [gedaagde] was vanaf begin 1987 als radioloog binnen dit ziekenhuis werkzaam, waarvan sinds 1 januari 1988 in de maatschap radiologie op basis van een tussen partijen gesloten toelatingsovereenkomst.
2.2. Artikel 27 van de toelatingsovereenkomst getiteld “Geschillen” vermeldt onder meer het volgende:
“27.1 Alle geschillen welke mochten ontstaan naar aanleiding van de onderhavige overeenkomst, dan wel van nadere overeenkomsten die daaruit voortvloeien, zullen partijen in onderling overleg trachten tot een oplossing te brengen, (…).
27.2 Indien met betrekking tot deze geschillen door partijen geen vergelijk wordt bereikt zullen deze geschillen worden beslecht door het Scheidsgerecht Gezondheidszorg overeenkomstig het reglement van dat Scheidsgerecht.
27.3 (…)”
2.3. Artikel 24 van de toelatingsovereenkomst regelt de opzegging van de toelatingsovereenkomst. Artikel 24.4. bepaalt over het instellen van beroep bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg (hierna: het Scheidsgerecht) tegen een opzegging het volgende:
“24.4 Ingeval de medisch specialist zich met de opzegging door de stichting of met de daartoe aangevoerde gronden niet kan verenigen, kan hij daartegen in beroep komen bij het Scheidsgerecht binnen één maand na de datum van verzending van de in lid 2 bedoelde aangetekende brief, bij gebreke waarvan het recht van beroep op het Scheidsgerecht vervalt. Indien beroep is ingesteld, zal, hangende dit beroep, de beëindiging van de toelating worden opgeschort, tenzij om een dringende, de specialist onverwijld mede te delen, reden als bedoeld in lid 2, de overeenkomst dient te worden beëindigd.”
2.4. Het arbitragereglement van het Scheidsgerecht regelt onder meer het volgende:
“Artikel 7 Het Scheidsgerecht heeft tot taak en is bevoegd om geschillen te berechten, zoals hem opgedragen:
a. in een overeenkomst tussen twee of meer instellingen;
b. in een overeenkomst tussen enerzijds één of meer instelling(en) en één of meer aan die instelling(en) verbonden personen of samenwerkingsverbanden, indien uit de kring van de (beroeps)organisatie van die personen of samenwerkingsverbanden één of meer arbiters in het Scheidsgerecht zijn benoemd.
c. in een overeenkomst van anderen, zulks indien de voorzitter de behandeling van dat geschil door het Scheidsgerecht opportuun acht.
(…)
aanhangig maken van het geschil en wisseling van stukken
Artikel 18
1. Een geschil wordt bij het Scheidsgerecht aanhangig gemaakt door een aangetekend
schrijven aan de griffier. (…)
(…)
kort geding
Artikel 28
1. (…)
2. De vordering tot een voorziening bij voorraad wordt aanhangig gemaakt bij aangetekend schrijven, vergezeld van een schriftelijk memorie van eis. Het schrijven wordt gericht aan de griffier. (…)”
2.5. Artikel 25 van het arbitragereglement bepaalt dat de uitspraken van het Scheidsgerecht worden gegeven als arbitraal vonnis, tenzij partijen anders zijn overeengekomen of hebben verzocht of het Scheidsgerecht oordeelt dat het geschil zich beter leent voor een uitspraak in de vorm van een bindend advies.
2.6. Per brief van 30 juni 2011 is [gedaagde] door CWZ op non-actief gesteld, waarbij zij tevens heeft aangekondigd dat zij de toelatingsovereenkomst met hem zou opzeggen.
2.7. Vervolgens heeft CWZ in een brief van 12 juli 2011 aan [gedaagde] de toelatingsovereenkomst opgezegd met inachtneming van een termijn van zes maanden, dus per 12 januari 2012.
2.8. [gedaagde] heeft op 18 juli 2011 bij het Scheidsgerecht een kort geding aanhangig gemaakt en de voorzitter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen, waaronder de directe opheffing van de non-actief stelling en intrekking van de opzegging. De voorzitter van het Scheidsgerecht heeft bij uitspraak van 28 juli 2011 geoordeeld dat [gedaagde] een aantal terechte bezwaren heeft aangevoerd, maar dat een belangenafweging er niet toe leidde dat de non-actief stelling moest worden opgeheven en dat de vordering tot intrekking van de opzegging zich niet leent voor toewijzing in kort geding.
2.9. Bij brief van 25 augustus 2011 heeft [gedaagde] vervolgens een bodemprocedure bij het Scheidsgerecht aanhangig gemaakt en primair gevorderd de nietigverklaring of zonder rechtsgevolg blijven van de besluiten tot non-actief stelling en opzegging van de toelatingsovereenkomst en subsidiair een schadevergoeding of vergoeding naar billijkheid. Tegen de vorderingen van [gedaagde] heeft CZW verweer gevoerd.
2.10. Bij uitspraak van 5 januari 2012 (hierna: het arbitraal vonnis) heeft het Scheidsgerecht beslist tot afwijzing van de primair ingestelde vorderingen en tot toewijzing van de subsidiair gevorderde vergoeding naar billijkheid van € 300.000,00. Daartoe heeft het Scheidsgerecht onder meer overwogen:
“4.1. Het beroep van (CZW) op niet-ontvankelijkheid van ([gedaagde]) in diens vordering wordt verworpen. Weliswaar is deze bodemprocedure, op zichzelf bezien, aanhangig gemaakt na afloop van de in artikel 24 lid 4 van de toelatingsovereenkomst opgenomen termijn van een maand, maar eiser heeft binnen deze termijn het kort geding aangespannen en daarmee op niet voor misverstand vatbare wijze te kennen gegeven zich niet bij de jegens hem genomen maatregelen te zullen neerleggen. Ook overigens kan bij verweerster in redelijkheid niet de gedachte hebben postgevat dat eiser van verdere actie zou afzien. Gelet op dit een en ander is het beroep van verweerster op de termijnregeling van de toelatingsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
(…)
4.10 Gegeven de gerechtvaardigdheid van de opzegging en de aard van de contractuele relatie van partijen, met ([gedaagde]) als vrijgevestigde medisch specialist, is er geen grond voor toekenning van een (volledige) schadevergoeding. (…)
4.11. Wel is er grond voor een vergoeding naar billijkheid. Door haar handelwijze na de ontvangst van het rapport van de commissie, waarbij zij (CZW) in ernstige mate steken heeft laten vallen, dient zij aan ([gedaagde]) een vergoeding te betalen. Hiervoor is ook reden nu de gevolgen van de opzegging voor hem ernstig zijn. Het Scheidsgerecht bepaalt de aan eiser toekomende vergoeding, met toepassing van de genoemde maatstaf, op € 300.000,--. Dit komt ten naaste bij overeen met het gemiste inkomen over één jaar, waarbij indicatief rekening wordt gehouden met mogelijkheden voor eiser om elders een vervangend inkomen te verwerven en met te verwachten overheidsmaatregelen betreffende de inkomens van medisch specialisten zoals ([gedaagde]).”
3. Het geschil
3.1. CWZ vordert samengevat – vernietiging van het arbitraal vonnis van 5 januari 2012 met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als de proceskosten en/of de nakosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Inzet van deze procedure is de vernietiging van het arbitraal vonnis. Vernietiging van een arbitraal vonnis kan slechts plaatsvinden op gronden die zijn genoemd in artikel 1065 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De volgende door CWZ genoemde gronden zijn in dit artikel onder lid 1 aanhef, onder a, c, d en e opgenomen:
a. een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt;
(…)
c. het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden;
d. het vonnis is niet overeenkomstig het in artikel 1057 bepaalde ondertekend of niet met redenen omkleed;
e. het vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, is in strijd met de openbare orde of de goede zeden.
4.2. Bij haar onderzoek of er aanleiding is om het arbitraal vonnis te vernietiging, moet de rechtbank terughoudendheid betrachten. Deze regel hangt onder meer hiermee samen dat een vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep, en dat het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen mag ingrijpen in arbitrale beslissingen. Vernietiging op grond van artikel 1065 lid 1, aanhef en onder d Rv is, voor zover in deze procedure relevant, mogelijk indien het vonnis niet met redenen is omkleed. Dat is het geval wanneer een motivering ontbreekt. Met het ontbreken van een motivering moet op één lijn worden gesteld het geval dat weliswaar een motivering gegeven is, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet te onderkennen valt (Hoge Raad 9 januari 2004, NJ 2005, 190).
4.3. CWZ zet de onder 4.1. genoemde gronden in tegen de motivering en beslissingen van het Scheidsgerecht over zijn bevoegdheid, de ontvankelijkheid van [gedaagde] en de toekenning van de vergoeding aan [gedaagde]. Onder de kopjes “Bevoegdheid en ontvankelijkheid” en “Vergoeding naar billijkheid” zal de rechtbank hierna bespreken of die gronden leiden tot vernietiging van het arbitraal vonnis.
Bevoegdheid en ontvankelijkheid
4.4. CWZ voert onder meer aan dat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt, zodat het Scheidsgerecht niet bevoegd was de vorderingen van [gedaagde] te beoordelen. Volgens CWZ was de termijn voor het indienen van beroep tegen de opzegging op grond van artikel 24.4 van de toelatingsovereenkomst vervallen op 13 augustus 2011, terwijl [gedaagde] pas per brief van 25 augustus 2011 het bodemgeschil bij het Scheidsgerecht aanhangig heeft gemaakt. Na het vervallen van de termijn ontbreekt de arbitrageclausule. Het Scheidsgerecht was niet meer bevoegd om het geschil in behandeling te nemen, aldus CWZ.
4.5. CWZ heeft voormeld bevoegdheidsverweer in de procedure bij het Scheidsgerecht pas opgeworpen tijdens het pleidooi (nr. 9 pleitnota). Reeds hierom kan het bevoegdheidsverweer in de onderhavige procedure niet leiden tot vernietiging van het arbitraal vonnis. Een partij die in een arbitraal beding is verschenen, dient een beroep op de onbevoegdheid van het scheidsgerecht op de grond dat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt, te doen voor alle weren, op straffe van verval van haar recht op dat ontbreken later. Een pas bij pleidooi opgeworpen beroep op onbevoegdheid op deze grond is daarom te laat. Maar ook als CWZ al in haar memorie van antwoord haar bevoegdheidsverweer had opgeworpen, faalt haar betoog. Het Scheidsgerecht is op grond van het bepaalde in artikel 27 van de toelatingsovereenkomst bevoegd om alle geschillen te beslechten welke mochten ontstaan naar aanleiding van de toelatingsovereenkomst, en dus ook naar aanleiding van een in artikel 24 van die overeenkomst geregelde opzegging en een eventueel beroep daartegen. Het Scheidsgerecht was daarom op grond van de toelatingsovereenkomst bevoegd om de vraag te beantwoorden of [gedaagde], gelet op de in artikel 24.4 genoemde termijn, ontvankelijk is in zijn vorderingen. Het Scheidsgerecht heeft overwogen dat [gedaagde] ontvankelijk is. De redenering van CWZ dat de niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] leidt tot de onbevoegdheid van het Scheidsgerecht, gaat dus niet op. Bovendien heeft het Scheidsgerecht gemotiveerd waarom [gedaagde] ontvankelijk is in zijn beroep, zodat het niet gehouden was in te gaan op de hypothetische vraag of het, in het geval [gedaagde] niet-ontvankelijk zou zijn, bevoegd zou zijn om het geschil (verder) te beslechten. Voor zover CWZ opwerpt dat de motivering op dit punt ontbreekt, faalt het daarom.
4.6. Voorts betoogt CWZ dat het Scheidsgerecht heeft miskend dat partijen zijn overeengekomen dat geschillen worden beslecht overeenkomstig artikel 18 van het reglement van het Scheidsgerecht, inhoudende dat een geschil aanhangig wordt gemaakt door een aangetekend schrijven aan de griffier van het Scheidsgerecht. Dit betoog mist feitelijke grondslag en kan daarom niet slagen. Het Scheidsgerecht heeft niet miskend dat een geschil aanhangig wordt gemaakt door een aangetekend schrijven aan de griffier (en niet door andere vormen van kennisgeving). In overweging 1.1. van het arbitraal vonnis heeft het Scheidsgerecht overwogen dat de bodemprocedure met een dergelijke schrijven door [gedaagde] aanhangig is gemaakt. Voor zover CWZ met dit betoog de motivering van overweging 4.1. van het arbitraal vonnis aan de orde wil stellen, leidt dit ook niet tot vernietiging. In deze overweging heeft het Scheidsgerecht immers niet overwogen dat een geschil op andere wijze dan middels een aangetekend schrijven aanhangig wordt gemaakt, maar omstandigheden aangegeven op grond waarvan hij van oordeel is dat een beroep op de vervaltermijn van artikel 24.4. door CWZ in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
4.7. CWZ werpt ook op dat de in artikel 24.4 van de toelatingsovereenkomst genoemde termijn een harde termijn is welke niet slechts bedoeld is om te voorkomen dat CWZ te lang in het ongewisse blijft. Door te oordelen dat het beroep op niet-ontvankelijkheid in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, miskent het Scheidsgerecht volgens CWZ de ratio van hetgeen partijen in artikel 24.4 zijn overeengekomen. Het Scheidsgerecht heeft artikel 24.4 niet naar de onmiskenbare duidelijke tekst uitgelegd. De motivering van de uitleg van dit artikel is in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad onbegrijpelijk, zo stelt CWZ. Ook voert CWZ aan dat het Scheidsgerecht ten onrechte de termijn uit artikel 24.4 opzij heeft gezet en heeft geoordeeld dat bij CWZ niet de gedachte kan hebben postgevat dat [gedaagde] van de procedure zou afzien. CWZ meent op grond van het voormelde dat het Scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden.
4.8. Het betoog van CWZ strandt grotendeels op het feit dat het feitelijke grondslag mist. Het Scheidsgerecht heeft niet overwogen dat de vervaltermijn in artikel 24.4 slechts bedoeld is om te voorkomen dat CWZ te lang in het ongewisse blijft of dat artikel 24.4 niet hoeft te worden toegepast. De overweging in 4.1. van het arbitraal vonnis ziet op de vraag of het beroep van CWZ op de vervaltermijn in artikel 24.4. in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. In dit verband somt het Scheidsgerecht omstandigheden op, die leiden tot de conclusie dat een beroep op de vervaltermijn in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Voor zover CWZ klaagt over de (gebrekkige) motivering van dit oordeel, leidt dit niet tot vernietiging van het vonnis. Reden hiervoor is dat een arbitraal vonnis niet kan worden vernietigd op grond van de onbegrijpelijkheid van de motivering, maar alleen vanwege het ontbreken van de motivering of een motivering die aan een ontbrekende motivering gelijk te stellen is. Daarvan is hier geen sprake. De beslissing over de ontvankelijkheid is gemotiveerd in het arbitraal vonnis. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de toelichting op de tekst van artikel 6:248 lid 2 en artikel 6:2 van het BW en de jurisprudentie volgt dat de redelijkheid en billijkheid in het algemeen eraan in de weg kunnen staan dat een partij bij een overeenkomst een beroep doet op een als gevolg van die overeenkomst tussen partijen geldende regel (vgl. Hoge Raad 22 juni 2012, LJN: BW5695). Er is dus een steekhoudende verklaring voor het feit dat het Scheidsgerecht toetst of het beroep van CWZ op de tussen partijen overeengekomen vervaltermijn in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Daar doet niet aan af dat CWZ het klaarblijkelijk niet eens is met de (uitkomst van de) wijze waarop het Scheidsgerecht de omstandigheden en de belangen heeft afgewogen.
4.9. CWZ werpt nog op dat het Scheidsgerecht haar stellingen dat een aankondiging aan de wederpartij niet geldt als het aanhangig maken van een procedure, het entamineren van een kort geding niet de termijn uit artikel 24.4 van de toelatingsovereenkomst sauveert en dat na het verstrijken van de termijn van artikel 24.4 van de toelatingsovereenkomst het Scheidsgerecht geen bevoegdheid meer toekomt, onbesproken laat. Dit standpunt leidt niet tot vernietiging van het arbitraal vonnis omdat CWZ daarmee te hoge motiveringseisen stelt. Het Scheidsgerecht is niet gehouden om elke opgeworpen stelling te bespreken. Er is slechts sprake van een ontbrekende motivering als het een essentiële stelling onbesproken laat. Zoals uit het hiervoor besprokene blijkt, zijn de door CWZ bedoelde stellingen geen essentiële stellingen omdat het Scheidsgerecht heeft geoordeeld dat CWZ vanwege de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid geen beroep kon doen op de termijn in artikel 24.4 van de toelatingsovereenkomst en het Scheidsgerecht bevoegd was om de vraag of [gedaagde] gelet op de termijn in artikel 24.4. van het de toelatingsovereenkomst ontvankelijk was in zijn vorderingen te beantwoorden. Dit standpunt van CWZ kan daarom niet tot vernietiging van het vonnis leiden.
4.10. Het CWZ borduurt op de haar hiervoor besproken standpunten voort met haar betoog dat het vonnis in strijd is met de goede procesorde en (daardoor) met de openbare orde. Om redenen die hiervoor al zijn genoemd, leidt dit niet tot vernietiging van het arbitraal vonnis. Voor zover CWZ met haar betoog wil opwerpen dat het Scheidsgerecht in zijn belangenafweging in het kader van de redelijkheid en billijkheid de rechtsonzekerheid had moeten betrekken, stuit dit af op het feit dat geen sprake is van een ontbrekende motivering noch van een motivering die daaraan gelijk te stellen is.
Vergoeding naar billijkheid
4.11. Voorts stelt CWZ dat de motivering door het Scheidsgerecht van zijn oordeel over de toekenning van de vergoeding naar billijkheid onvoldoende is. Volgens CWZ had het Scheidsgerecht moeten motiveren waarom de tekortkomingen in het handelen van de Raad van Bestuur na ontvangst van het rapport van de commissie een vergoeding rechtvaardigen en waarom CWZ een vergoeding moet voldoen. Ook werpt zij op dat het causale verband tussen de door [gedaagde] geleden inkomensschade en de handelwijze van CWZ ontbreekt.
4.12. Uit overwegingen 4.10 en 4.11 van het arbitraal vonnis volgt dat een grond voor toekenning van een (volledige) schadevergoeding ontbreekt en dat daarom het precieze, of naar redelijkheid geschatte, bedrag van [gedaagde] schade door de opzegging niet relevant is. Uit de motivering volgt dat de vergoeding geen schadevergoeding is van inkomensschade, maar een vergoeding naar billijkheid. Reden voor deze vergoeding is volgens het Scheidsgerecht dat CWZ door haar handelwijze na de ontvangst van het rapport van de commissie in ernstige mate steken heeft laten vallen en dat de gevolgen van de opzegging voor [gedaagde] ernstig zijn. Het betoog van CWZ stuit dus af op het feit dat het Scheidsgerecht zijn beslissing over de toekenning en de hoogte van de vergoeding naar billijkheid heeft gemotiveerd. Omdat het gaat om een vergoeding naar billijkheid en niet om een vergoeding van de inkomensschade die is veroorzaakt door het handelen van CWZ, doet de vraag of sprake is van causaal verband tussen het handelen van CWZ en de inkomensschade, niet ter zake, zodat het Scheidsgerecht deze vraag onbesproken kon laten.
Conclusie
4.13. Geen van de door CWZ aangevoerde gronden kan tot vernietiging van het arbitraal vonnis leiden. De rechtbank zal daarom de vorderingen van CWZ afwijzen.
Proceskosten
4.14. CWZ zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 267,00
- salaris advocaat 904,00(2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.171,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt CWZ in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.171,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.A.C. de Vaan en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.?