ECLI:NL:RBUTR:2012:BY1346

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710320-11 [P], 16-600077-10 (tul) en 16-065630-10 (tul).
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van schakelbewijs en vorderingen benadeelde partijen in strafzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 25 oktober 2012, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder poging tot opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van andermans eigendom en opzettelijk vernielen van een autoruit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 4 november 2010 tot en met 4 december 2010 in Amersfoort harde voorwerpen uit zijn tuin had gegooid, wat leidde tot schade aan woningen en voertuigen in de omgeving. De rechtbank maakte gebruik van schakelbewijs, waarbij eerdere feiten die de verdachte had gepleegd, als ondersteunend bewijs werden gebruikt voor de bewezenverklaring van de huidige feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en dat er voldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 47 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringscontact en ambulante zorg. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de schade die door de verdachte was veroorzaakt, rechtstreeks verband hield met de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partijen kregen schadevergoedingen toegewezen, en de rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op. De rechtbank benadrukte dat de verdachte eerder was veroordeeld en dat zijn gedrag had geleid tot grote onrust in de buurt, wat de ernst van de feiten onderstreepte. De beslissing van de rechtbank was gericht op het bieden van hulp aan de verdachte, terwijl tegelijkertijd de belangen van de benadeelde partijen werden gewaarborgd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/710320-11 [P], 16/600077-10 (tul) en 16/065630-10 (tul).
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1983] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. E.J. de Groot, advocaat te Baarn.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 1 december 2010 heeft geprobeerd een woning, een schuur en een schutting te beschadigen door een steen in de richting van die woning, schuur en schutting te gooien;
feit 2: op 4 december 2010 een autoruit heeft vernield;
feit 3: in de periode van 4 november 2010 tot 4 december 2010 voorwerpen op de weg heeft gegooid die gevaar kunnen opleveren voor anderen en voorwerpen uit een gebouw heeft gegooid, zodanig dat weggebruikers daar nadeel van konden ondervinden.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, dat de rechtbank bevoegd is, dat de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging is en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Voor wat betreft feit 2 baseert de officier van justitie zich op de aangifte van [benadeelde 2], in onderling verband en samenhang bezien met de bewijsmiddelen voor de feiten 1 en 3: het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], de verklaring van de getuige [getuige 1], het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 1], de verklaring van de getuige [getuige 2] en de aangifte van [benadeelde 1] d.d. 14 december 2010.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank voor wat betreft feit 1 niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst er daarbij op dat het weggooien van een steen nog niet leidt tot een strafbare poging tot beschadiging. Voor wat betreft feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat de door de officier van justitie voorgestane bewijsconstructie nog niet met zich brengt dat zijn cliënt de autoruit heeft beschadigd. Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging betoogd dat uit het dossier niet blijkt dat de veiligheid van gebruikers van de openbare weg in het gedrang is gekomen.
Verdachte dient derhalve van alle hem ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1, 2 en 3
Op 1 december 2010 waren de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ter plaatse op de locatie [adres] te [woonplaats]. De bewoner, de heer [benadeelde 1], had er melding van gemaakt dat er serviesgoed over de schutting zou worden gegooid. Hij verklaarde dat er diezelfde dag ook met diverse steentjes en ijzeren bouten naar zijn woning was gegooid. Hij verklaarde ook dat dit al langere tijd gebeurde en dat er in de [adres] te Amersfoort diverse vernielingen zijn aangericht. [benadeelde 1] vermoedde dat de vernielingen werden gepleegd door de zoon van de bewoners wonende op de [adres]. Op enig moment zag verbalisant [verbalisant 1] de schuurdeur van dit pand open gaan en een arm naar buiten komen, welke arm een gooiende beweging maakte. De arm was zwart/grijs van kleur. De verbalisant zag dat er een soort kiezelsteen werd gegooid vanuit die woning. De steen kwam tegen de houten schutting van [benadeelde 1] aan. Verbalisanten zijn de tuin van de woning op nummer 37 in gelopen en troffen daar in de schuur verdachte aan, gekleed in een zwart/grijze trui. De getuige [getuige 1] verklaarde dat zij die dag omstreeks 13:45 uur een kopje door de lucht had zien vliegen vanuit de achtertuin van de woning van haar overburen op de hoek van de [adres] met de [adres].
Op 4 december 2010 bevond [benadeelde 2] zich in zijn woning te Amersfoort, toen hij een harde knal hoorde en zag dat er scherven op de weg lagen. Toen hij de straat op rende, zag hij vanuit de achtertuin van de [adres] een mok door de lucht vliegen, welke tegen de voorruit van zijn auto kwam. Er ontstond een barst van ongeveer 60 centimeter in de ruit. Eerder, op 1 december 2010, had [benadeelde 2] al aangifte gedaan van vernieling van zijn woning, nu zijn achterbuurjongen meerdere stenen door de ruit van de schuifpui had gegooid. Hij verklaarde dat deze jongen zeer regelmatig stenen en bekers vanuit zijn achtertuin in andere tuinen of op de openbare weg gooit, waardoor meerdere woningen en auto’s beschadigd zijn geraakt.
Op 12 november 2010 deed [benadeelde 4] aangifte van het op die datum ingooien van een ruit van zijn woning aan de [adres] te [woonplaats]. Op 16 november 2010 deed [benadeelde 3] aangifte van het op 15 november 2010 vernielen van een ruit boven de deur aan de straatzijde van zijn woning aan de [adres] te [woonplaats]. Er lag een aantal kiezelstenen voor zijn deur. Op 22 november 2010 deed [benadeelde 1] aangifte van het op 20 november 2010 vernielen van een ruit in zijn schuur horende bij zijn woning aan de [adres]. Hij zag een stuk metaal van acht centimeter in zijn schuur liggen. Eerder, op 16 november en 19 november 2010, werden er schroeven en een moer in zijn tuin gegooid. Op 14 december 2010 deed [benadeelde 1] aangifte van een dertiental vernielingen
-gepleegd tussen 1 oktober en 13 december 2010- van zijn auto, die afwisselend op de [adres] en op de [adres] geparkeerd stond. De eerste vernieling was begin november 2010. [benadeelde 1] is gaan posten om te kijken wie die vernielingen pleegde en zag dat een jongen die in een schuur zat in een woning aan de [adres] een gordijntje opzij schoof, naar buiten keek en de buitendeur opendeed, waarna [benadeelde 1] zag dat er wat gegooid werd in de richting van de straat. [benadeelde 1] heeft dit diverse keren gezien. Op de openbare weg en in zijn tuin vond hij vaak hetzelfde glaswerk, servies en bouten en moeren als hij vond bij de vernieling van zijn auto en schuurruit. Op 4 december 2010 doet [benadeelde 5] aangifte van het in de nacht van 23 op 24 november 2010 beschadigen van haar auto die geparkeerd stond in de [adres]: er zaten diverse putten in de motorkap van haar auto. Op 3 december 2010 doet [benadeelde 6] aangifte van het in de nacht van 28 op 29 november 2010 beschadigen van zijn auto die geparkeerd stond op de openbare weg, in de [adres]. Er zat een gat in de zijruit rechtsachter en een deuk in de motorkap.
Op 17 december 2010 bezocht verbalisant [verbalisant 1] de woning aan de [adres], toen de verdachte de woning binnen kwam. Toen zij over de vernielingen sprak, begon de verdachte te zweten en over zijn gezicht te wrijven. Verdachte zei ‘er gebeurt niets meer, ik gebruik vanaf het weekend medicijnen’.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] bevonden zich op 15 februari 2011 in de woning van de verdachte en bekeken het in de keuken aanwezige serviesgoed. Verbalisant [verbalisant 1] herkende een glas als soortgelijk aan een glas dat zij eerder had aangetroffen in verband met de gepleegde vernielingen. De heer [benadeelde 1] kwam ter plaatse en toonde de verbalisanten diverse stukken glas, bouten/schroeven en porseleinen mokken. Verbalisant [verbalisant 1] herkende deze mokken als zijnde soortgelijk aan een mok die zich op het politiebureau bevond, omdat hiermee eerder vernielingen waren gepleegd. [A], de moeder van verdachte, verklaarde dat die mokken van haar servies waren. Ook het glas herkende zij als glas dat verbalisanten in haar aanrechtkastje aanwezen.
Getuige [getuige 2] verklaarde dat er eind 2010 ineens veel servies en glas in zijn tuin aan de [adres] lag en dat hetzelfde het geval was bij zijn ouders aan de [adres]. Hij verklaarde dat zijn moeder eens over de stoep naast het huis van [benadeelde 1] liep, toen er ineens glas voor haar voeten viel. Eind november 2010 hoorde [getuige 2] midden in de nacht glasgerinkel. Hij had zich vervolgens enige tijd later in de brandgang verstopt om te gaan posten, toen hij een poortbelletje hoorde van de woning aan de [adres] en [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) zag lopen. [verdachte] keek in de richting van [getuige 2], schrok en deed snel de poortdeur weer dicht. [getuige 2] verklaarde ook dat sedert [verdachte] (anderhalve week geleden) door de politie werd meegenomen, er niets meer is gebeurd in de straat.
4.4 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Nadere overweging met betrekking tot feit 1
De verdediging heeft aangevoerd dat het weggooien van een steen(tje) nog niet leidt tot een strafbare poging tot beschadiging. De rechtbank acht echter op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op het beschadigen van de schuur, de schutting of de woning van [benadeelde 1]. Immers, het met kracht gooien van een hard voorwerp in de richting van een woning brengt de aanmerkelijke kans met zich dat (kwetsbaardere onderdelen van) de woning worden geraakt en hierdoor beschadigen. De verdachte heeft zich willens en wetens blootgesteld aan die aanmerkelijke kans. Hij had immers, zo blijkt uit de bewijsmiddelen, meerdere malen daarvoor met (kleine) harde voorwerpen gegooid en al doende schade veroorzaakt. Het verweer wordt verworpen.
Schakelbewijs/modus operandi met betrekking tot feit 2
De rechtbank stelt voorop dat het gebruik van schakelbewijs niet ongeoorloofd is. Volgens de doctrine en de jurisprudentie van de Hoge Raad is het gebruik van de aan een ander bewezen verklaard, soortgelijk feit ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakel-, ketting- of ketenbewijs) toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal (of bewezenverklaring) dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen (vgl. HR 15 november 2011, LJN: BQ8600).
De rechtbank is van oordeel dat uit de voor het bewijs gebruikte verklaringen van de afzonderlijke aangevers van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten in onderling verband en samenhang bezien, naar voren komt dat de bij de vernielingen en beschadigingen gehanteerde modus operandi op belangrijke details overeenstemt. De locatie, aard en het karakter van de gepleegde handelingen stemmen overeen: telkens worden er (relatief kleine) harde voorwerpen gegooid in de richting van woningen, geparkeerd staande auto’s en de openbare weg, telkens op korte afstand van de [adres]. De rechtbank acht de wettige bewijsmiddelen die voor het bewijs van de feiten 1 en 3 zijn gebezigd mede redengevend - in de vorm van schakelbewijs - voor het bewijs van feit 2. Het is voorts onaannemelijk dat iemand anders dan de verdachte de feiten heeft gepleegd.
Verweer ten aanzien van feit 3
De verdediging heeft opgeworpen dat niet is komen vast te staan dat de veiligheid van de gebruikers van de openbare weg in het gedrang is gekomen. Overwogen wordt dat de getuige [getuige 2] heeft verklaard over het glas dat voor de voeten van zijn moeder op de grond viel. Glas op de openbare weg is gevaarzettend voor de gebruikers daarvan en kan hen schade berokkenen dan wel op andere wijze nadeel teweegbrengen. Het verweer wordt verworpen.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om op 1 december 2010 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk de woning en/of schuur en/of schutting gelegen aan de [adres] en toebehorende aan de heer [benadeelde 1], te beschadigen toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk een steen heeft gegooid in de richting van/naar die woning en/of schuur en/of schutting, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 04 december 2010 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een auto, toebehorende aan [benadeelde 2], heeft vernield, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk een mok tegen die ruit te gooien;
3.
in de periode van 4 november 2010 tot en met 4 december 2010 te Amersfoort op
of aan de openbare weg, de [adres] en/of de [adres], baldadig met
harde voorwerpen heeft gegooid, waardoor gevaar of nadeel kon worden
teweeggebracht;
en
in de periode van 4 november 2010 tot en met 4 december 2010 te Amersfoort harde voorwerpen heeft geworpen uit een gebouw, op zodanige wijze dat door of tengevolge daarvan iemand die van de openbare weg, de [adres] en/of de [adres], gebruik maakt daarvan nadeel kan ondervinden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: poging tot opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Feit 3: straatschenderij
en
iets werpen uit een gebouw, op zodanige wijze dat door of ten gevolge daarvan iemand die van de openbare weg gebruik maakt, nadeel kan ondervinden.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd ter zake van de feiten 1 en 2 aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken, waarvan tien weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met verplicht reclasseringscontact, inclusief het voldoen aan een meldingsgebod en het zich beschikbaar houden voor ambulante zorg. Voor wat betreft feit 3 heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte schuldig wordt verklaard, zonder oplegging van een straf of maatregel.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft een maand lang vele harde voorwerpen uit zijn tuin en tuinhuisje gegooid. Deze voorwerpen zijn in diverse richtingen geworpen en hebben dan ook bij verscheidene personen tot schade geleid. Zo is er een ruit van een klassieke auto vernield en zijn er diverse andere auto’s beschadigd. Het gooien van die voorwerpen heeft er ook voor gezorgd dat weggebruikers gevaar of nadeel konden ondervinden.
Dit zijn vervelende, overlastgevende feiten. Uit het dossier blijkt dat dit alles tot grote onrust heeft geleid in de buurt waar verdachte woonde. Het handelen van de verdachte heeft ook tot diverse forse schadeposten geleid. Anderen meldden stress en slapeloosheid. Dit alles is door verdachte veroorzaakt, waarbij zijn motief volstrekt onduidelijk is gebleven.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 31 juli 2012 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op 3 januari 2011 door de politierechter is veroordeeld in verband met overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan een misdrijf, voor de hierboven genoemde datum gepleegd.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsadvies van Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering d.d. 25 mei 2012, opgesteld door D. van den Hazel, reclasseringswerker, waaruit blijkt dat verdachte verstandelijk beperkt is, maar wel wil werken, dat hij moeite heeft met het vinden van een baan, maar dat hij wel open staat voor een dagbesteding. Cannabisgebruik is een punt van zorg. De verdachte gebruikt antipsychotica en is een tijd opgenomen geweest in Trajectum Hanzenborg, maar heeft aangegeven niet meer klinisch opgenomen te willen worden. Er is geen inschatting van het recidiverisico mogelijk. Het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden wordt als hoog ingeschat. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en het zich houden aan opdrachten van de reclasseringsorganisatie, zodat de verdachte ambulante zorg kan ontvangen vanuit een professionele instantie zoals Profila Zorg, Stichting Rijnaerde, Kwintes of een soortgelijke instelling. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de moeilijkheden die verdachte ondervindt om van Amersfoort naar Utrecht te reizen. Begeleiding vanuit Amersfoort verdient de voorkeur.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij sinds kort zelfstandig woont en na een overbruggingsperiode in Heiloo in een kliniek te Rekken is opgenomen geweest, waar hij nauwelijks bezoek kreeg, omdat het te ver reizen was voor zijn familie. Uiteindelijk heeft hij met zijn raadsman gesproken, waarna hij de kliniek heeft verlaten. Verdachte krijgt een WAJONG-uitkering en zijn moeder en zus helpen hem met de dagelijkse praktische zaken. Hij zoekt op het moment een dagbesteding in de vorm van vrijwilligerswerk en geeft aan te zijn gestopt met het gebruik van cannabis.
Ter terechtzitting is de heer R.J. Jacobs van Reclassering Nederland, Unit Utrecht, gehoord.
Hij heeft aangegeven dat de Unit Enschede het eenzijdig besloten vertrek van verdachte uit de kliniek te Rekken nooit heeft opgepakt en dat het toezicht feitelijk een jaar heeft stilgelegen. Nu klinische opname niet haalbaar is, adviseert hij reclasseringsbegeleiding, gecombineerd met ambulante zorg. Hij ziet mogelijkheden om het reclasseringstoezicht te laten plaatsvinden in het Veiligheidshuis te Amersfoort.
Vorenstaande rapportages en informatie zijn voor de rechtbank aanleiding de aan de verdachte op te leggen straf te voorzien van een voorwaardelijke component, enerzijds om reclasseringsbegeleiding mogelijk te maken en anderzijds om de verdachte er van te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen. Het onvoorwaardelijk gedeelte zal gelijk zijn aan de duur die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Met de officier van justitie ziet de rechtbank geen enkele meerwaarde in een hernieuwde detentieperiode van de verdachte.
Nu feit 3 een overtreding betreft, de verdachte voor de feiten 1 en 2 reeds een deels voorwaardelijke gevangenisstraf krijgt opgelegd, twee vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen en de verdachte wordt veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan diverse benadeelde partijen, voornamelijk gerelateerd aan feit 3, wordt voor dit feit geen aparte straf of maatregel opgelegd en zal de rechtbank artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toepassen.
7 De benadeelde partijen
Vooraf
Ter terechtzitting is door de officier van justitie voorgesteld dat de rechtbank slechts de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] zal toewijzen. De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraken, geconcludeerd tot afwijzing van alle vorderingen.
De rechtbank zal de vorderingen echter, daar waar het materiële schade betreft, veroorzaakt gedurende de ten laste gelegde en bewezen verklaarde periode, alle toewijzen. De door de respectieve benadeelde partijen gestelde schade wordt door de rechtbank in een zodanig nauw verband gezien met de onder feit 3 bewezen verklaarde overtredingen, dat die schade door dat feit rechtstreeks aan hen is toegebracht als bedoeld in artikel 51a en artikel 361, tweede lid onder b van het Wetboek van Strafvordering. Een aantal benadeelde partijen staat niet vermeld in de tekst van de tenlastelegging en bewezenverklaring. Gelet echter op jurisprudentie van de Hoge Raad, meer in het bijzonder het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2008 (LJN BF5074), staat die omstandigheid niet aan toewijzing van de vorderingen in de weg. De rechtbank heeft hun respectieve aangiften wel meegenomen in de bewijsconstructie.
De benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 188,14 voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 50,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Na uitkering door de verzekering van de benadeelde partij blijft volgens zijn opgave 200 euro aan schade over, voor in totaal vier schadegevallen. Bij de vaststelling van het toe te kennen bedrag is rekening gehouden met de omstandigheid dat slechts een van de vier aangiften van [benadeelde 3] binnen de ten laste gelegde en bewezen verklaarde periode valt. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 2.779,01 voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.000,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Bij de vaststelling van het toe te kennen bedrag is rekening gehouden met de omstandigheid dat de benadeelde partij in zijn aangifte van 14 december 2010 heeft verklaard dat in totaal dertien keer beschadigingen zijn aangebracht aan zijn auto. De aangifte van 29 december 2010 betreft drie beschadigingen aan de auto en de aangifte van 4 februari 2011 betreft een beschadiging aan bumper en portieren van de auto. De overige aangiften betreffen beschadigingen aan de woning van [benadeelde 1]. Met betrekking tot zijn woning heeft hij geen schade opgevoerd. In totaal heeft de benadeelde partij dus zeventien beschadigingen van zijn auto aan de politie gemeld. Hiervan vallen er echter slechts dertien binnen de ten laste gelegde en bewezen verklaarde periode, zodat de vordering van [benadeelde 1] naar rato zal worden verminderd tot een in redelijkheid geschat bedrag van € 2.000,00. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 1076,25 voor feit 2, bestaande uit een gedeelte van € 926,25 aan materiële schade en € 150,00 aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 926,25 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
De gevorderde immateriële schade zal worden afgewezen. Voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat heeft de benadeelde ingevolge artikel 6:106 BW immers slechts recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, in de in dat artikel genoemde gevallen. Kort gezegd komt het erop neer dat de wet slechts in een vergoeding wegens immateriële schade voorziet in het geval de aansprakelijke persoon het oogmerk had immateriële schade toe te brengen dan wel indien sprake is van lichamelijk letsel, schade aan de eer of goede naam van de benadeelde of anderszins een aantasting van diens persoon of van aantasting van de nagedachtenis van een overledene die in een bepaalde relatie tot de benadeelde staat. Nu schade aan een auto niet valt onder de hierboven genoemde gevallen en evenmin is gesteld of gebleken dat de schade aan de auto van [benadeelde 2] is toegebracht met het oogmerk om hem immateriële schade toe te brengen bestaat er geen wettelijke grondslag voor toewijzing van de gevorderde immateriële schade.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] vordert een schadevergoeding voor feit 3. Nu de benadeelde partij geen bedrag aan schadevergoeding heeft ingevuld, kan de rechtbank niet overgaan tot inhoudelijke beoordeling van de vordering, zodat deze verder geen bespreking meer behoeft.
De benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] vordert een schadevergoeding van € 250,00 voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade van € 250,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij [benadeelde 6] vordert een schadevergoeding van € 724,55 voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade van € 724,55 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De vorderingen tot tenuitvoerlegging
8.1 Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 16/600077-10
De officier van justitie heeft gevorderd dat een gedeelte groot twee maanden van het voorwaardelijke gedeelte van de straf van die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank de Utrecht van 6 mei 2010 ten uitvoer zal worden gelegd, met afwijzing voor het overige. De officier van justitie heeft gevorderd dat deze straf zal worden omgezet in een werkstraf van 120 uren.
Parketnummer 16/065630-10
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf van een week gevangenisstraf die aan de verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Utrecht van 24 september 2010 zal worden afgewezen.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde van de beide voorwaardelijke veroordelingen heeft overtreden. Gelet hierop zullen de beide vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. Anders dan de officier van justitie voorstaat, zal de rechtbank van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16/600077-10 de gehele vordering toewijzen en zal de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 10/065630-10 niet worden afgewezen, maar toegewezen. Gelet echter op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zal de rechtbank verdachte in de gelegenheid stellen een werkstraf te verrichten in plaats van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen uit te moeten zitten. Een en ander leidt er mogelijk ook toe dat de verdachte meer structuur in zijn leven krijgt in de vorm van een werkritme.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 9a, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22c, 22d, 36f, 57, 62, 63, 350, 424 en 427 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: poging tot opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
feit 3: straatschenderij
en
iets werpen uit een gebouw, op zodanige wijze dat door of ten gevolge daarvan iemand die van de openbare weg gebruik maakt, nadeel kan ondervinden.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging ten aanzien van feit 1 en feit 2
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 47 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd (een van) de bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling bij Profila Zorg, Stichting Rijnaerde, Kwintes of een soortgelijke instelling voor Sterk Gedragsgestoord Licht Verstandelijk Gehandicapten;
* dat verdachte zich meldt bij Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering zo dikwijls als die instelling dat nodig acht, waarbij de contacten zo mogelijk plaatsvinden in (het Veiligheidshuis) Amersfoort;
- draagt voornoemde reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Strafoplegging ten aanzien van feit 3
- bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Benadeelde partijen
? [benadeelde 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van
€ 50,00, ter zake van materiële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 25 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
? [benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 2.000,00,
ter zake van materiële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 4 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
? [benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 926,25 ter zake van materiële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 4 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- wijst het overige gedeelte van de vordering af;
? [benadeelde 5]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 5] van € 250,00 ter zake van materiële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 4 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
? [benadeelde 6]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 6] van € 724,55 ter zake van materiële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 29 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij [benadeelde 3], € 200,00, 4 dagen hechtenis;
- benadeelde partij [benadeelde 1], € 2.000,00, 30 dagen hechtenis;
- benadeelde partij [benadeelde 2], € 926,25, 18 dagen hechtenis;
- benadeelde partij [benadeelde 5], € 250,00, 5 dagen hechtenis;
- benadeelde partij [benadeelde 6], € 724,55, 14 dagen hechtenis;
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel aan de staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Vordering tenuitvoerlegging parketnummer 16/600077-10
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 6 mei 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/600077-10 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf zal worden vervangen door een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging parketnummer 16/065630-10
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 24 september 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/065630-10 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten gevangenisstraf voor de duur van een week;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf zal worden vervangen door een werkstraf van 14 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 7 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. M.A.E. Somsen en mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Balk, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 oktober 2012.