ECLI:NL:RBUTR:2012:BY1320

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-656223-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, diefstal en opiumwet overtreding in Amersfoort

Op 25 oktober 2012 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 september 2012 in Amersfoort betrokken was bij een mishandeling, diefstal en het bezit van cocaïne. De zaak begon toen de verdachte een handtas van een vrouw, [benadeelde 2], weggriste terwijl hij op een scooter reed. De vrouw en haar vriend, [benadeelde 3], probeerden de verdachte te stoppen. [benadeelde 3] werd door de verdachte met de scooter meegesleurd en kreeg een kopstoot van de verdachte. De politie kon de verdachte aanhouden, waarbij een gouden handtas en cocaïne werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, diefstal met geweld en het bezit van cocaïne. De rechtbank overwoog dat de verdachte disproportioneel had gereageerd op de situatie en dat zijn gedrag de lichamelijke integriteit van de slachtoffers had aangetast. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en toonde berouw. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, plus een werkstraf van 60 uren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de maatschappelijke onveiligheid die dergelijke daden met zich meebrengen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/656223-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsvrouw mr. H. Seton, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 2 september 2012:
feit 1: [benadeelde] heeft mishandeld;
feit 2: een tas van [benadeelde 2] heeft weggenomen, waarna hij op zijn scooter is weggereden terwijl hij [benadeelde 3] heeft meegesleurd, die hij daarna een kopstoot gaf;
feit 3: een hoeveelheid cocaïne bij zich heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, dat de rechtbank bevoegd is, dat de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging is en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, te weten de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting, de aangiften van [benadeelde 2] en [benadeelde 3], de getuigenverklaringen en het proces-verbaal van weging en monsterneming.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde feit niet tot een bewezenverklaring kan komen van het met tot vuist gebalde hand raken van [benadeelde] en wijst er op dat er geen aangifte van [benadeelde] voorhanden is waar dit uit zou kunnen blijken. De verdediging is voorts van mening dat de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Verdachte heeft bekend deze feiten te hebben gepleegd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en feit 2.
Op 2 september 2012 bevond [getuige] zich te Amersfoort, toen hij zag dat een jongen op een scooter een haarband met feestoren van zijn vriend [benadeelde] probeerde af te pakken. Hij zag ook dat die jongen [benadeelde] met zijn vuist een klap tegen het hoofd gaf. [getuige 2] zag dat [benadeelde] in zijn gezicht werd geslagen en dat er een rode plek bij zijn wenkbrauw verscheen. De verdachte heeft bij gelegenheid van het ter terechtzitting tonen van de zich in het dossier bevindende camerabeelden verklaard dat hij zichzelf op de beelden herkent en dat hij zichzelf een klap zag uitdelen aan een jongen met een haarband op zijn hoofd.
Ook [benadeelde 2] bevond zich die nacht tezamen met [benadeelde 3] (hierna: [benadeelde 3]) in Amersfoort, toen zij een jongen op een scooter aan zag komen rijden , die haar goud-glimmende handtasje pakte en direct gas gaf en weg reed. [benadeelde 3] rende achter de scooter aan en ging aan een rekje achterop de scooter hangen. [benadeelde 2] zag dat [benadeelde 3] viel en ongeveer vijf meter achter de scooter aan werd meegesleurd. Verder zag zij dat op het moment dat de scooter stopte en [benadeelde 3] weer opstond, de jongen op de scooter [benadeelde 3] een kopstoot gaf. [benadeelde 3] zag ook dat de jongen stopte. De jongen bewoog zijn hoofd naar achteren en gaf hem met kracht een kopstoot op zijn neus. Hij voelde direct pijn. De ter plaatse gekomen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kregen van de meldkamer het kenteken van de scooter waar de jongen zich op verplaatste door en hebben verdachte aangehouden. Zij zagen dat tussen de voeten van de verdachte een gouden tasje lag, dat de jas van verdachte half open stond en dat daaruit een haarband met oren stak. [benadeelde 2] kreeg haar tasje even later weer terug en zij zag dat alles er nog in zat. De verdachte heeft bij gelegenheid van het ter terechtzitting tonen van de zich in het dossier bevindende camerabeelden verklaard dat hij zichzelf op de beelden herkent als degene die op de scooter zit, het tasje wegpakt, wegrijdt en later iemand een kopstoot geeft.
Ten aanzien van feit 3.
Op 2 augustus 2012 (de rechtbank leest: 2 september 2012) haalde verbalisant [verbalisant 3] de verdachte op uit de advocatenruimte van het politiebureau te Houten. Bij fouillering bleken er zeven pony-packs in zijn rechterjaszak te zitten. Verbalisant [verbalisant 4] heeft van de totaal aangeboden hoeveelheid van 2,22 gram een monster genomen, dat indicatief werd getest en positief reageerde op cocaïne, zijnde een stof die is vermeld op lijst 1 van de Opiumwet. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit cocaïne was.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het hierboven weergegeven bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [benadeelde] met een vuist in het gezicht heeft geslagen, het tasje van [benadeelde 2] heeft weggenomen waarna hij geweld heeft gebruikt tegen [benadeelde 3] en dat hij een hoeveelheid verdovende middelen bij zich heeft gehad.
Ten aanzien van feit 1 merkt de rechtbank nog op dat het een feit van algemene bekendheid is dat het krijgen van een vuistslag in het gezicht tot pijn leidt.
Nadere overweging
De verdachte is aangehouden in Amersfoort en is daarna naar het politiebureau te Houten gebracht. De cocaïne is gedurende de fouillering van verdachte aangetroffen in Houten. Gelet echter op de omstandigheid dat verdachte vanaf het moment van aanhouding te Amersfoort onder de hoede van de politie is geweest, acht de rechtbank het voorhanden hebben van die hoeveelheid cocaïne te Amersfoort ook bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 02 september 2012 te Amersfoort, opzettelijk mishandelend [benadeelde] met
kracht met de tot vuist gebalde hand in het gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
op 02 september 2012 te Amersfoort, op de openbare weg, te weten de Lavendelstraat, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (met inhoud), toebehorende aan [benadeelde 2], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [benadeelde 3], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte
- op een scooter is doorgereden terwijl die [benadeelde 3] de achterkant van de scooter vasthield, tengevolge waarvan die [benadeelde 3] ten val kwam en gedurende enige tijd werd meegesleurd en
- met kracht een kopstoot heeft gegeven op de neus van die [benadeelde 3];
3.
op 02 september 2012 te Amersfoort opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,22 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Mishandeling.
Feit 2: Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Feit 3: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een strafmaatverweer gevoerd, dat hieronder waar nodig zal worden besproken en heeft de rechtbank verzocht de verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk gedeelte de op de datum van de terechtzitting ondergane voorlopige hechtenis niet zal overstijgen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende. De verdachte heeft een man mishandeld door hem met tot vuist gebalde hand tegen zijn hoofd te slaan. Het slachtoffer heeft hierbij een rode plek op zijn gezicht en pijn opgelopen. Direct daarna heeft de verdachte een tasje van een meisje weggegrist en is hij op zijn scooter weggereden. Een man is achter de verdachte aan gegaan en wist zijn scooter beet te pakken. De verdachte is echter door blijven rijden, waardoor die man ten val kwam en enkele meters over de grond werd meegesleurd. Toen de verdachte op enig moment stopte en de man weer opstond, heeft de verdachte hem een kopstoot gegeven en is weer weggereden. De volgende dag bleek de verdachte meerdere gebruikershoeveelheden cocaïne in zijn jas te hebben zitten.
Dit zijn ernstige feiten. Door [benadeelde] met zijn vuist in het gezicht te slaan, heeft de verdachte er blijk van gegeven disproportioneel te reageren op een – terechte – reactie van die [benadeelde] op eerder handelen van de verdachte. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ernstiger is dat de verdachte [benadeelde 3] enkele meters met zijn scooter heeft meegesleurd. De kans dat laatstgenoemde hierbij (ernstig) gewond zou raken, bijvoorbeeld door het in botsing komen met de zich aldaar bevindende paaltjes in de weg, is geenszins denkbeeldig. Bovendien kreeg [benadeelde 3] daarna nog een kopstoot van verdachte. Dergelijke feiten versterken de gevoelens van onveiligheid en onrust in de maatschappij in het algemeen en bij aanwezig uitgaanspubliek in het bijzonder. Cocaïne tenslotte is een stof die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend is. Daarnaast levert gebruik van (en de daarvoor benodigde handel in) cocaïne schade en overlast voor de samenleving op.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 september 2012 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een (beknopt) reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 4 september 2012, opgesteld door T. de Bie, reclasseringswerker, waaruit blijkt dat er aanwijzingen zijn voor problemen met middelengebruik. Verdachte is er sinds kort mee bekend dat hij diabetes type 1 (suikerziekte) heeft. Dit gegeven en de veranderingen die dit in het leven van de verdachte hebben teweeggebracht hebben de verdachte, zo is ook ter terechtzitting gebleken, zeer aangegrepen. Al de bovenstaande feiten zijn gepleegd terwijl de verdachte onder invloed was van alcohol. De verdachte wist dat de combinatie van alcohol met zijn suikerziekte er voor zorgt dat alcohol meer effect heeft dan normaal. Ook heeft hij al een aantal keren gemerkt dat hij zich, na alcoholgebruik, de volgende dag in het geheel niets meer kon herinneren. De verdachte heeft verklaard, gelet op zijn suikerziekte, te stoppen met het gebruik van alcohol en verdovende middelen. De rechtbank heeft geen informatie over een inschatting van het recidiverisico, maar directe interventies zijn volgens het reclasseringsrapport niet geïndiceerd.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij op zichzelf woont, een vriendin heeft, fulltime werkt en dat zijn werkgever wil dat hij zo snel mogelijk terug komt.
Gezien verdachtes proceshouding, waarin hij -voor zover hij zich dat herinnert- openheid van zaken heeft gegeven zowel wat betreft de feiten als zijn persoonlijke omstandigheden, heeft de rechtbank de indruk dat er bij verdachte sprake is van oprecht berouw. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 2 bewezen verklaarde weliswaar gekwalificeerd dient te worden als een diefstal met geweld, maar dat uit het dossier naar voren komt dat er veeleer sprake was van irritant en klierig gedrag van verdachte, dan van een ware intentie om zich spullen van een ander toe te eigenen. De ernst van dat feit zit daarom met name in het door verdachte daarbij uitgeoefende geweld, waarbij met name het gevaarzettende karakter van het achter de scooter meesleuren van getuige zeer kwalijk is.
Gelet op deze omstandigheden, de persoon van verdachte betreffende, en gelet op de aard en de ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat opgelegd dient te worden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met daarnaast een werkstraf voor de duur van 60 uren. De tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal in mindering worden gebracht op de duur van de voormelde gevangenisstraf. Bij apart geminuteerd bevel van 11 oktober 2012 is de voorlopige hechtenis van de verdachte reeds opgeheven per 12 oktober 2012, zodat daar niet meer op beslist hoeft te worden.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Mishandeling.
Feit 2: Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Feit 3: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en mr. M.A.E. Somsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Balk, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 oktober 2012.