ECLI:NL:RBUTR:2012:BY0317

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/655595-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige straatroof op café-eigenaar na sluitingstijd met letsel als gevolg

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 24 september 2012, staat de verdachte terecht voor een gewelddadige straatroof op een café-eigenaar, gepleegd op 26 maart 2012. De aangever, die na sluitingstijd zijn café verliet met de dagopbrengst in zijn portemonnee, werd benaderd door twee mannen, waaronder de verdachte. Ondanks zijn poging om te ontsnappen, werd hij door de mannen overvallen, geslagen en geschopt, wat resulteerde in letsel aan zijn hoofd, rug, linkerhand en ribben. De rechtbank achtte de verklaring van de medeverdachte betrouwbaar, die had verklaard dat zij samen plannen hadden gemaakt om de café-eigenaar te beroven. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte voorafgaand aan de overval hadden afgesproken om de café-eigenaar te beroven, en dat zij dit met geweld hebben gedaan.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn strafblad met eerdere veroordelingen voor gewelds- en vermogensdelicten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden moest krijgen. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank vond de omstandigheden van de zaak, waaronder de aard van de overval en de gevolgen voor het slachtoffer, van belang bij het bepalen van de strafmaat. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, de café-eigenaar, ter hoogte van € 1.229,59, inclusief materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade en dat de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar was.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655595-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 september 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.
Raadsvrouw mr. A.T.G. van Wandelen, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 14 juni 2012 en 10 september 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Op 26 maart 2012 samen met een ander [slachtoffer] heeft beroofd en daarbij die [slachtoffer] heeft geslagen en geschopt.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen nu verdachte niet het oogmerk had om, al dan niet met geweld, het slachtoffer van zijn portemonnee te beroven. Verdachte wist immers niet dat zijn medeverdachte [medeverdachte] wilde stelen of had gestolen. Voorts zijn de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] met betrekking tot de rol van verdachte wisselend en tegenstrijdig. Nu verdachte niets wist van de diefstal en/of het voornemen van medeverdachte [medeverdachte] daartoe, is er evenmin sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Verklaring [medeverdachte]
De raadsvrouw heeft gesteld dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] tegenstrijdig zijn.
De rechtbank constateert dat de raadsvrouw daar geen verdere juridische conclusie aan heeft verbonden.
Voorover de raadsvrouw bedoeld heeft dat de verklaringen van [medeverdachte] uitgesloten dienen te worden van het bewijs overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die medeverdachte [medeverdachte] op 27 maart 2012 heeft afgelegd zeer gedetailleerd is en op belangrijke onderdelen wordt bevestigd door de hierna te noemen bewijsmiddelen. Voorts bevat de verklaring van [medeverdachte] zogenaamde “daderinformatie”, welke informatie vrij gedetailleerd is waar het gaat om hetgeen voorafgaand aan de beroving tussen beide verdachten is besproken. Naar het oordeel van de rechtbank, kan deze informatie alleen afkomstig zijn van medeverdachte zelf en is niet aannemelijk dat deze [medeverdachte] in de mond is gelegd.
De rechtbank acht voornoemde verklaring derhalve betrouwbaar en ziet geen aanleiding om de betreffende verklaring van [medeverdachte] uit te sluiten van het bewijs.
4.3.2 Bewijsmiddelen
De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer PL0950 2012068302. De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
Aangever [slachtoffer] verliet op 26 maart 2012 te 00.45 uur zijn café [café] bij Duurstede met, onder andere, de dagopbrengst van het café in zijn portemonnee. Terwijl hij in de richting van zijn auto liep zag hij twee mannen aan komen lopen. Eén van de mannen sprak hem aan. De mannen bleven daarbij in zijn richting lopen. Aangever voelde onraad en rende weg, maar kwam ten val. Nadat hij was opgestaan voelde dat hij op zijn hoofd werd geslagen en werd vastgehouden. Het lukte hem niet om los te komen. Hij werd tegen de grond gewerkt terwijl hij geslagen werd. Hij voelde, terwijl hij op de grond lag, dat hij over zijn hele lichaam getrapt en geslagen werd. Hij voelde dat hij werd bevoeld en dat zijn portemonnee uit zijn kontzak werd gehaald. De mannen renden vervolgens weg. Aangever is opgestaan en zag even later de mannen, die hem zojuist hadden beroofd, voor zich lopen en rende achter hen aan. Nadat hij hen even uit het zicht was verloren zag hij, uit de richting waarin de mannen weggelopen waren, een donkerkleurige Peugeot wegrijden zonder verlichting. [slachtoffer] heeft ten gevolge van het slaan en trappen letsel opgelopen aan zijn hoofd, rug, linkerhand en ribben.
Op 26 maart 2012 omstreeks 01.15 uur werden beide verdachten, rijdende in een donkere Peugeot, staande gehouden en vervolgens aangehouden. In de auto werden een portemonnee en een notitieblokje aangetroffen. In de portemonnee zaten diverse bescheiden op naam van [slachtoffer] en een geldbedrag van € 725,00.
Voornoemde portemonnee en notitieblokje werden door aangever [slachtoffer] herkend als zijnde zijn eigendom.
Op de schoenen van beide verdachten zijn bloedsporen aangetroffen en veiliggesteld.
Uit de bloedsporen op de buitenkant van de tong (tussen de veters) van de linkerschoen van medeverdachte [medeverdachte] (hierna te noemen: [medeverdachte]) wordt een afgeleid DNA hoofdprofiel vastgesteld, dat “matcht” met het profiel van aangever [slachtoffer], dat wil zeggen: de kans dat dit profiel van een ander dan [slachtoffer] afkomstig is, is kleiner dan 1 op 1 miljard.
Uit de bloedsporen op de linkerschoen van verdachte [verdachte] (hierna te noemen: [verdachte]) worden een onvolledig DNA profiel (zijkant grote teen zijde en zijrand zool) en een DNA profiel (zijkant neus grote teen zijde) vastgesteld, die “matchen” met het profiel van aangever [slachtoffer], dat wil zeggen: de kans dat deze profielen van een ander dan [slachtoffer] afkomstig zijn, is kleiner dan 1 op 1 miljard.
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij op 25 maart 2012 naar [verdachte] is gegaan. [medeverdachte] vertelde [verdachte] over zijn geldproblemen. Zij spraken over hoe ze aan extra geld konden komen, dat kon [verdachte] ook wel gebruiken. [medeverdachte] stelde voor om naar Wijk bij Duurstede te rijden en een toevallige kroegbaas te beroven. Dat ze de man klappen zouden geven was te begrijpen, aldus [medeverdachte], want niemand geeft zo maar zijn geld af. Zij waren het hierover eens. Ze zijn naar Wijk bij Duurstede gereden en liepen daar door de straten op zoek naar een kroegbaas. Afgesproken is dat ze hem om een vuurtje zouden vragen. Ze zagen dat in een kroeg [café] of zoiets nog maar één man (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer], hier na te noemen: [slachtoffer]) aanwezig was. Zij hebben gewacht tot die [slachtoffer] naar buiten kwam lopen. Ze liepen naar [slachtoffer] toe om hem te overvallen en [medeverdachte] vroeg de man om een vuurtje. Binnen een paar seconden stonden [medeverdachte], [verdachte] en de man op korte afstand van elkaar. [slachtoffer] rook kennelijk onraad. [medeverdachte] gaf [slachtoffer] met kracht een stomp op zijn gezicht. Vervolgens sloeg [verdachte] [slachtoffer] met kracht. [medeverdachte] zag dat [slachtoffer] door hun slagen op de grond viel. Nadat [slachtoffer] door hen geslagen was vroeg [medeverdachte] [slachtoffer] om zijn portemonnee. [medeverdachte] pakte vervolgens de portemonnee uit de achterbroekzak van [slachtoffer]. Daarna zijn [medeverdachte] en [verdachte] weggerend. [slachtoffer] achtervolgde hen nog. [medeverdachte] en [verdachte] zijn in de auto gestapt en weggereden. [medeverdachte] zag in de auto dat [verdachte] de portemonnee van [slachtoffer] opende en hij hoorde [verdachte] zeggen dat er geld in de portemonnee zat. Zij hadden van te voren afgesproken om het geld eerlijk te delen. [medeverdachte] heeft niet hoeven aandringen om [verdachte] mee te krijgen de overval met hem te plegen.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij naast [medeverdachte] liep en dat [medeverdachte] op die man (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer]) af liep. [slachtoffer] draaide zich om, wilde weglopen maar gleed uit. [slachtoffer] stond op. Er ontstond een worsteling tussen [medeverdachte] en [slachtoffer] en er vielen een paar klappen. Hij, [verdachte], kwam er bij en had die [slachtoffer] ook nog twee klappen gegeven terwijl die [slachtoffer] op de grond lag. Hij hoorde [slachtoffer] roepen: “Hier heb je mijn geld”. [verdachte] en [medeverdachte], liepen vervolgens samen naar de auto van [medeverdachte] en zijn ingestapt. [medeverdachte] reed en liet [verdachte] in de auto een portemonnee zien. [verdachte], had de portemonnee aangepakt en er in gekeken. Er zaten bankbiljetten in de portemonnee, maar dat vond hij dat niet de moeite waard. Het was voor hem wel duidelijk dat het de portemonnee van [slachtoffer] was.
Trappen
Gelet op de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer] en gelet op de plaats(en) op de schoenen van verdachten waar het bloed, afkomstig van het slachtoffer [slachtoffer], is aangetroffen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat beide verdachten het slachtoffer hebben getrapt.
Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat het bloed van het slachtoffer op een andere manier dan door het trappen tegen het slachtoffer, op die plaatsen op de schoenen van verdachten terecht is gekomen.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat beide verdachten tevoren hebben besproken om iemand te beroven. Beide verdachten hebben vervolgens samen aangever [slachtoffer] opgewacht en op straat geslagen en geschopt en van zijn portemonnee beroofd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 maart 2012 te Wijk bij Duurstede, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee (met inhoud, waaronder een geldbedrag van euro 725,-), toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededader die [slachtoffer] meermalen, (met kracht) tegen het lichaam hebben getrapt en geslagen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging bepleit aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen welke gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, eventuele in combinatie met een voorwaardelijke straf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met zijn mededader [slachtoffer] beroofd. Zij hebben tevoren plannen gemaakt, zijn bewust op zoek gegaan naar een kroegbaas en hebben, op het moment dat zij zagen dat het slachtoffer alleen in zijn café was, gewacht tot hij na sluitingstijd naar buiten kwam. Vervolgens hebben zij die [slachtoffer] geslagen en geschopt, ook terwijl deze op de grond lag, en beroofd van zijn dagopbrengst. [slachtoffer] heeft hierbij behoorlijk letsel opgelopen.
Dergelijke feiten zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en in de samenleving. Slachtoffers hiervan kunnen nog lange tijd de psychische en lichamelijke gevolgen daarvan ondervinden, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer], die tot op de dag van vandaag nog dagelijks de gevolgen daarvan ondervindt.
Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn behoefte aan geld en heeft zich daarbij totaal niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij en zijn mededader berekenend te werk zijn gegaan en voorts hebben geprobeerd de waarheid te verdraaien door met meerdere, telkens wijzigende, verklaringen te komen.
De reclassering heeft d.d. 31 mei 2012 omtrent verdachte een voorlichtingrapport uitgebracht. Uit het rapport volgt dat verdachte op financieel gebied en op het gebied van wonen geen problemen (lijkt) te hebben. Er zijn wel problemen op het gebied van vrienden, emotioneel welzijn en gedrag.
De reclassering adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daarbij de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact, inhoudende een meldingsgebod, deelname aan een gedragsinterventie en een behandelverplichting.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de het strafblad van verdachte, waarop meerdere veroordelingen staan –ook voor gewelds- en vermogensdelicten-, een voorwaardelijke strafdeel met daarbij eventuele bijzondere voorwaarden een gepasseerd station is en geen enkele meerwaarde heeft. Eerdere (deels) voorwaardelijke veroordelingen terzake soortgelijke feiten hebben verdachte, die in twee proeftijden liep, er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat een forse en onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter bescherming van de samenleving op zijn plaats is.
De officier van justitie heeft met betrekking tot zijn eis aansluiting gezocht bij de richtlijnen welke van toepassing zijn op een bedrijfsoverval, nu het hier een beroving van een ondernemer betreft welke na het sluiten van zijn zaak met de dagopbrengst onderweg was.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het onderhavige feit meer is dan een gemiddelde straatroof, gelet op de aard en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd: in het holst van de nacht, met twee personen tegen één persoon en met stevig geweld. De rechtbank deelt echter het standpunt van de officier van justitie dat het gepleegde feit als een gewelddadige overval op een bedrijf moet worden gekwalificeerd niet helemaal. Naar het oordeel van de rechtbank bevindt het gepleegde feit zich ongeveer in het midden tussen beide categorieën delicten. De rechtbank zal derhalve aan verdachte een straf opleggen die lager is dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden.
De rechtbank realiseert zich dat deze straf aanzienlijk hoger oogt dan de straf die de rechtbank aan de medeverdachte [medeverdachte] heeft opgelegd, te weten 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact, inhoudende een o.a. een gedragsinterventie en behandelverplichting.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met het feit dat verdachte, anders dan zijn medeverdachte, een fors strafblad heeft. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de V.I. regeling, waarbij verdachte feitelijk na 16 maanden in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling, waarbij een kortere proeftijd geldt dan die aan zijn medeverdachte [verdachte] is opgelegd. Voorts ondervindt verdachte daarbij niet de druk van de aan [verdachte] opgelegde bijzondere voorwaarden.
7 Beslag
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de teruggave gevorderd van een aantal goederen die onder verdachte in beslag zijn genomen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen gerefereerd aan het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.229,59, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag, waarvan € 579,59 ter zake van materiële schade en € 650,00 ter zake van immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd voornoemde vordering in haar geheel toe te wijzen en te bepalen dat verdachte de helft daarvan betaalt, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
Verdachte heeft verklaard de vordering redelijk te vinden en bereid te zijn de gevorderde schade te vergoeden.
De verdediging heeft primair, gelet op de bepleite vrijspraak, betoogd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Subsidiair heeft de verdediging bepleit de immateriële vordering te beperken, nu de aangehaalde zaak waarnaar verwezen wordt, een andersoortige zaak betreft.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.229,59 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 579,59 ter zake van materiële schade en € 650,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat de zaak waarnaar in de vordering van de benadeelde partij verwezen wordt inderdaad een andersoortige zaak betreft. De rechtbank overweegt voorts dat de aangehaalde zaak zeer gedateerd is en dat in de loop der tijd de toegekende bedragen betreffende immateriële schade (aanzienlijk) hoger zijn geworden.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag ter zake van immateriële schade, te weten
€ 650,00, gelet op de aard en de ernst van het onderhavige feit en gelet op de huidige maatstaven, alleszins redelijk en billijk.
De rechtbank acht beide verdachten hoofdelijk aansprakelijk voor de gevorderde schade en ziet geen aanleiding om de toegewezen schade voor de helft aan verdachte op te leggen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- een ring met een diamantje, goudkleurig;
- een vest, kleur zwart;
- een shirt;
- een mobiele telefoon en aansteker;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 1.229,59, waarvan € 579,59 ter zake van materiële schade en € 650,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 26 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 1.229,59 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 26 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 22 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en
mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 september 2012.