ECLI:NL:RBUTR:2012:BX9823

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
291358 - HA ZA 10-1769
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldlening en bewijslevering

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Utrecht, heeft eiseres een vordering ingesteld tegen gedaagde tot betaling van een bedrag van € 28.100,00, dat zij op 30 november 2009 aan gedaagde zou hebben uitgeleend. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 30 maart 2011 gedaagde toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling van eiseres dat er een geldleningsovereenkomst was gesloten. Eiseres heeft bewijs geleverd door getuigenverklaringen en documenten, terwijl gedaagde ook getuigen heeft gehoord. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat gedaagde niet in het tegenbewijs is geslaagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 30 november 2009 daadwerkelijk het bedrag van € 28.100,00 aan gedaagde heeft uitgeleend. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 maart 2010. Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 3.343,43. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten is afgewezen, omdat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd van de gemaakte kosten. Het vonnis is uitgesproken op 3 oktober 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 291358 / HA ZA 10-1769
Vonnis van 3 oktober 2012
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M.D.F. Goedbloed te ’s-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.P.M. Sio te Breda.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 maart 2011, en de daarin abusievelijk niet genoemde aktes met producties van [eiseres] van 4 augustus 2010 en 16 februari 2011 en de akte met producties van [gedaagde] van 16 februari 2011
- de akte met producties van [eiseres] van 7 juni 2011
- de akte met producties van [gedaagde] van 7 juni 2011
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 7 juni 2011
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 21 mei 2012
- de conclusie na getuigenverhoor van [eiseres]
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis van 30 maart 2011 heeft de rechtbank:
1. [gedaagde] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het bepaalde in de akte van 30 november 2009 dat zij met [eiseres] een overeenkomst van geldlening is aangegaan;
2. [eiseres] toegelaten tot het leveren van bewijs van haar stelling dat zij op 30 november 2009 een bedrag van € 28.100,00 aan [gedaagde] heeft verstrekt.
2.2. In onderdeel 4.8. van het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat als [gedaagde] slaagt in het aan haar opgedragen tegenbewijs, of beide partijen niet slagen in het aan hen opgedragen bewijs, de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat indien [gedaagde] evenwel niet slaagt in dit tegenbewijs, terwijl [eiseres] wel slaagt in het aan haar opgedragen bewijs, de vordering van [eiseres] wordt toegewezen.
2.3. In het kader van de bewijslevering heeft [gedaagde] zichzelf en haar echtgenoot [echtgenoot] als getuigen doen horen. [eiseres] heeft ook zichzelf doen horen en heeft daarnaast nog [A], [B] en [C] als getuigen voorgebracht.
2.4. De door [eiseres] als partijgetuige afgelegde verklaring kan ten aanzien van de aan haar verstrekte bewijsopdracht alleen tot het bewijs strekken in aanvulling op ander (onvolledig) bewijs. Dit geldt niet voor de door [gedaagde] afgelegde verklaring ten aanzien van het door haar te leveren tegenbewijs tegen het door [eiseres] voorgebrachte bewijs dat de door haar gestelde geldleenovereenkomst is overeengekomen. De bewijslast ten aanzien van het bestaan van die geldleenovereenkomst is op [eiseres] blijven rusten (vgl. Hoge Raad 17 januari 2003, LJN: AF0159). [gedaagde] is reeds geslaagd in het door haar te leveren tegenbewijs indien op grond daarvan het door [eiseres] geleverde bewijs over de geldleenovereenkomst is ontzenuwd.
2.5. [gedaagde] heeft verklaard dat zij aanwezig was bij een bijeenkomst met [eiseres] en [D] op 6 januari 2009 waarbij [eiseres] aan [D] geld uitleende. Volgens [gedaagde] was zij in de avond van 30 november 2009 met [eiseres], [A] en [D] bijeengekomen om als getuige te tekenen dat de lening tussen [eiseres] en [D] was afgelost. Zij heeft tijdens die bijeenkomst om die reden als getuige een formulier getekend. Omdat zij de Nederlandse taal niet machtig is, is de tekst van het formulier door [eiseres] mondeling vertaald. Daarbij is aan haar verteld dat zij tekende als getuige dat de lening tussen [eiseres] en [D] was afgelost. Volgens [gedaagde] is op 30 november 2009 door [eiseres] geen geld gegeven aan [D] of aan haar.
2.6. De verklaring van [gedaagde] strookt niet met de verklaringen van de overige getuigen. [eiseres] heeft verklaard dat zij niet op 6 januari 2009 met [D] en [gedaagde] bijeen is gekomen. Haar verklaring wordt bevestigd door [B] die verklaarde dat hij op 6 januari 2009 de hele dag met [eiseres] in haar restaurant was in verband met de inventarisatie van het boekjaar 2008 voor de boekhouder.
2.7. [eiseres] verklaarde voorts dat [gedaagde] en [D] haar regelmatig hebben verzocht geld te lenen, waarop zij vervolgens op 30 november 2009 geld aan hen wilde uitlenen. Op 30 november 2009 heeft zij in het bijzijn van [B] geld geteld dat zij die avond zou uitlenen aan [gedaagde] en [D] en heeft zij van [B] € 3.000,00 geleend omdat zij voor die geldlening geld tekort kwam. Dit is bevestigd door [B]. Hij verklaarde ook dat hij op 30 november 2009 € 3.000,00 had uitgeleend aan [eiseres] omdat zij die avond geld wilde uitlenen, maar geld tekort kwam. Ook heeft hij verklaard dat hij [eiseres] op 30 november 2009 vanwege deze geldlening, geld zag tellen en dat zij het geld in een enveloppe stopte.
2.8. [eiseres] verklaarde voorts dat zij in verband met de geldlening een overeenkomst wilde opstellen en daarom op 30 november 2009 telefonisch advies heeft ingewonnen bij [C]. [C] heeft haar toen over de inhoud van de geldleenovereenkomst geadviseerd. [C] heeft in zijn verklaring bevestigd dat hij inderdaad op 30 november 2009 telefonisch contact heeft gehad met [eiseres] omdat zij geld wilde uitlenen aan twee mensen. [C] verklaarde dat [eiseres] had gezegd dat zij dat geld die avond wilde brengen. Hij heeft toen geadviseerd een geldleenovereenkomst op te maken en om in die overeenkomst op te nemen dat die twee mensen hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn voor het hele bedrag. Hij heeft elementen genoemd die [eiseres] kon opnemen in de overeenkomst.
2.9. [eiseres] verklaarde dat zij tijdens de bijeenkomst met [D] en [gedaagde] de tekst van de overeenkomst heeft vertaald, het geld heeft uitgeteld en aan [gedaagde] en [D] heeft gegeven. Het geld zat volgens [eiseres] in een enveloppe. [gedaagde] heeft volgens [eiseres] het geld nog nageteld. De verklaring van [A] sluit aan bij deze verklaring. Hij was ook bij de bijeenkomst op 30 november 2009 met [eiseres], [gedaagde] en [D] aanwezig. Hij verklaarde dat hij heeft gezien dat [eiseres] een enveloppe had waarin geld zat, en dat zij het geld telde en overhandigde aan [gedaagde]. Hij heeft ook verklaard dat hij nog weet dat [D] en [gedaagde] het geld hebben nageteld en dat [eiseres] de overeenkomst heeft vertaald.
Waardering (tegen)bewijs
2.10. Naar het oordeel van de rechtbank is [gedaagde] er niet in geslaagd om het door de schriftelijke geldleenovereenkomst geleverde bewijs te ontzenuwen. In dit verband is van belang dat alleen [gedaagde] als getuige onder ede heeft verklaard dat zij op 30 november 2009 als getuige bij de bijeenkomst aanwezig was om vast te stellen dat de lening van 6 januari 2009 zou zijn afgelost, terwijl uit de overige onder ede afgelegde verklaringen volgt dat zij op 30 november 2009 een geldleenovereenkomst sloot met [eiseres] en van [eiseres] geld overhandigd heeft gekregen. De verklaring van [gedaagde] wordt slechts gesteund door de schriftelijke verklaring van [D]. De verklaringen van [gedaagde] en [D] zijn evenwel niet te rijmen met de verklaringen van [B] en [C] over de reden van de bijeenkomst van 30 november 2009, het geld dat [eiseres] voorafgaande aan die overeenkomst telde en haar gesprekken over het uitlenen van geld met [B] en [C]. Hierdoor zijn ook de verklaringen van [eiseres] en [A] over de gebeurtenissen tijdens de bijeenkomst op 30 november 2009 geloofwaardiger dan die van [gedaagde]. De rechtbank concludeert dan ook dat aan [gedaagde] op 30 november 2009 is meegedeeld wat de inhoud van de geldleenovereenkomst was en dat zij het bedrag van € 28.100,00 zou lenen van [eiseres] en dat dit bedrag toen is uitgeteld door [eiseres], waarna het is verstrekt aan [gedaagde]. Hieruit volgt ook dat [eiseres] is geslaagd in haar bewijsopdracht.
2.11. De verklaring onder ede van [echtgenoot], noch het relaas over het rijbewijsnummer leidt tot een andere conclusie. Het feit dat [echtgenoot] geen wetenschap heeft over een geldlening van 30 november 2009 bewijst immers niet dat [gedaagde] geen geldlening is aangegaan op 30 november 2009 of dat zij die dag als getuige in verband met de aflossing van een lening van 6 januari 2009 optrad. De verklaring van [eiseres] over het rijbewijsnummer in de geldleenovereenkomst is naar het oordeel van de rechtbank niet ongeloofwaardig. Daarbij komt dat uit de verklaringen van zowel [eiseres], [B], [C] en [A] kan worden afgeleid dat [eiseres] op 30 november 2009 een geldbedrag aan [gedaagde] heeft uitgeleend. Aan het voormelde doet de eventuele juistheid van de stelling dat [A] en [eiseres] een relatie zouden hebben (gehad) niet af.
Conclusie
2.12. [gedaagde] is niet geslaagd het door [eiseres] geleverde bewijs over de tussen partijen gesloten geldlening te ontzenuwen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan de schriftelijke geldeenovereenkomst een andere uitleg te geven dan de uitleg die zij heeft gegeven in onderdeel 4.5. van het tussenvonnis van 30 maart 2011. Omdat [eiseres] is geslaagd in het leveren van het bewijs dat zij op 30 november 2009 het bedrag van € 28.100,00 heeft uitgeleend aan [gedaagde], zal de rechtbank [gedaagde] veroordelen tot betaling van € 28.100,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2010 tot de dag van volledige betaling.
Buitengerechtelijke kosten
2.13. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. [eiseres] heeft immers nagelaten een omschrijving te geven van de verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Proceskosten
2.14. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- griffierecht 650,00
- salaris advocaat 2.605,50 (4,5 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 3.343,43
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 28.100,00 (achtentwintig duizendéénhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van
€ 28.100,00 vanaf 1 maart 2010 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 3.343.43,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.A.C. de Vaan en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2012.