Parketnummers: 16/655294-12 (ftn 1 en 2) en 16/512510-11 (ftn 3 t/m 7) (Promis)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 oktober 2012
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats] (Afghanistan)
thans verblijvende te [instelling,] [woonplaats].
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 september 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. K.K. van Nie-Beishuizen en van wat de raadsman van verdachte, mr. S.D. Kurz, naar voren heeft gebracht.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met een ander heeft getracht in de woning van [slachtoffer 1] in te breken, welke poging tot inbraak is voorafgegaan van braak en gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 1].
feit 2: samen met een ander heeft ingebroken in de woning van [benadeelde]
feit 3: deel heeft uitgemaakt van een groep die geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2].
feiten 4 tot en met 7: al dan niet samen met een ander telkenmale winkeldiefstallen heeft gepleegd.
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De waardering van het bewijs.
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 1 verwijst de officier van justitie naar de daartoe opgemaakte processen-verbaal, de getuigenverklaringen en de enkelvoudige spiegelconfrontatie. De door verdachte zelf afgelegde verklaring acht de officier van justitie, gelet op de meest logische looproute naar het station, niet geloofwaardig. Ten aanzien van feit 2 verwijst de officier naar justitie naar de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte. Ten aanzien van het derde feit verwijst de officier van justitie naar de aangifte, de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte. Verdachte komt geen geslaagd beroep op noodweer(exces) toe, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van de feiten 4 tot en met 7 verwijst de officier van justitie naar de daartoe opgemaakte aangiftes en de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van al deze winkeldiefstallen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs. Verdachte zelf heeft van meet af aan alle betrokkenheid bij deze woninginbraak ontkend. Het door de aangever [slachtoffer 1] gegeven signalement is vaag en daardoor niet voor het bewijs bruikbaar. Ook de enkelvoudige spiegelconfrontatie dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu deze niet overeenkomstig de regelen der kunst heeft plaatsgevonden. Daarnaast wekt het bevreemding dat de aangever op basis van een dergelijk vaag signalement vervolgens bij een enkelvoudige spiegelconfrontatie tot een 100% herkenning komt.
Ten aanzien van feit 3 stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. Verdachte is de portier immers aangevallen nadat hij had gezien dat deze portier ervoor verantwoordelijk was datde broer van verdachte buiten bewustzijn was geraakt. Ter noodzakelijke verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn broer, heeft verdachte de portier aangevallen. Indien de grenzen van de noodzakelijke verdediging hierbij door verdachte zouden zijn overschreven, staat een beroep op noodweerexces open. De veronderstelling dat zijn broer dood was, veroorzaakte bij verdachte een zodanige gemoedsbeweging, dat hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van het feit dan wel wegens de niet strafbaarheid van de dader, aldus de raadsman.
Ten aanzien van de feiten 2, 3, 4, 5, 6 en 7 is de raadsman van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Op 7 januari 2012 maakte [slachtoffer 1] melding van een poging inbraak in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats]. Toen [slachtoffer 1] die dag rond 22.20 uur thuiskwam zag hij in het gangetje naast de woning een man staan. [slachtoffer 1] reed langs hem heen en kwam met zijn fiets achter de woning, waar hij nog een man zag met een breekijzer in zijn handen. De mannen renden richting de Liebergerweg en [slachtoffer 1] fietste achter hen aan. Onderweg liet een van de mannen op de Liebergerweg het breekijzer vallen. Tijdens de achtervolging draaide een van de mannen zich om en gaf [slachtoffer 1] met kracht met gebalde vuist een klap op zijn neus. Toen [slachtoffer 1] later thuiskwam, zag hij bij zijn woning aan de achterzijde dat het raam vernield was. [slachtoffer 1] zag dat er stukken glas buiten op de grond onder het raam lagen. Ook de keukendeur was vernield ter hoogte van de deurhandel. De daders waren niet binnengeweest.
Inmiddels gewaarschuwde verbalisanten kijken rond 22.26 uur in de omgeving Liebergerweg uit naar de twee mannen die betrokken zouden zijn geweest bij de poging inbraak aan de [adres] te [woonplaats] met het signalement dat het zou gaan om twee mogelijk Turkse mannen, waarvan een donker stekeltjeshaar had en een donkere jas droeg. De andere persoon zou er ongeveer hetzelfde uitzien. Naar aanleiding van de melding van verbalisant [verbalisant 1], die van passanten had vernomen dat een Turkse man met stekeltjeshaar gekleed in een zwarte jas, hen de weg had gevraagd naar het station , besloten verbalisanten via de Zuiderweg naar het centraal station te lopen. Aldaar aangekomen zagen zij uit tegenovergestelde richting een persoon lopen die voldeed aan het doorgegeven signalement. De man kon desgevraagd geen legitimatiebewijs tonen, waarna hij als verdachte is aangehouden. Nadat verdachte zijn jas had opengedaan, zagen verbalisanten twee schroevendraaiers in zijn binnenzak zitten. De verdachte werd door de aangever herkend als de persoon die op de uitkijk heeft gestaan. De aangever is hier 100% zeker van.
Later werd door een verbalisant op de door de aangever genoemde locatie, de Liebergerweg, een blauw breekijzer gevonden. Uit onderzoek bleek dat de vreemde blauwe verf in de bemonstering van het kozijn/raam en in de bemonstering van de achterdeur niet zijn te onderscheiden van de eigen blauwe verf van het breekijzer, waardoor het waarschijnlijker is dat het blauwe breekijzer die was aangetroffen op de Liebergerweg in contact is geweest met de achterdeur en het raam/kozijn dan dat dit een willekeurig ander blauw (breek)werktuig zou zijn geweest.
Nadere bewijsoverweging en bewijsbeslissing
Er ís gepoogd in te breken, maar was de verdachte hierbij betrokken?
Verdachte is door de aangever voor 100% herkend.
De rechtbank is het de verdediging eens dat in zijn algemeenheid een meervoudige spiegelconfrontatie de voorkeur verdient boven een enkelvoudige spiegelconfrontatie. Onder omstandigheden is een enkelvoudige confrontatie aangewezen, bijvoorbeeld wanneer het louter gaat om het identificeren van NAW gegevens van een overigens bekende persoon.
Onder omstandigheden is zo’n enkelvoudige confrontatie ook toegelaten onder meer wanneer er onvoldoende tijd is om een meervoudige confrontatie te organiseren en/of op korte termijn niet direct andere mogelijkheden zijn om een opsporingsindicatie tegen de verdachte te verkrijgen.
Op zichzelf kan de spiegelconfrontatie voor het bewijs gebruikt worden.
De bewijswaarde van een herkenning bij een dergelijke enkelvoudige confrontatie is echter beperkt. Uit onderzoek is namelijk bekend dat de enkelvoudige confrontatie een suggestieve werking heeft op de getuige.
Als aanvullend bewijs kan het resultaat van zo’n confrontatie wel gebruikt worden.
Er is echter geen technisch bewijs dat de verdachte aan deze woninginbraak verbindt.
Het enkele feit dat hij zich, kort na de diefstal, bevindt op een plek tussen de plaats van het delict en het station is geen situatie “die schreeuwt om uitleg”.
De rechtbank verbindt daarom geen gevolg aan het feit dat verdachte verklaart over een onlogische route en niet verklaart over een vriend waar hij mee samen was.
Het voorgaande leidt tot een vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Op 9 oktober 2011 was [slachtoffer 2] (verder: aangever) werkzaam als portier op een jeugdfeest in de [naam] op de [straat] in [vestigingsplaats]. Omdat een bezoeker op het feest zich lastig gedroeg, werd deze persoon door aangever naar de uitgang begeleid. Zij werden gevolgd door een groepje personen, waaronder verdachte. Bij de drempel van de in/uitgang aangekomen, struikelde de jongen die door aangever werd vastgehouden en viel op de grond. Nadat hij weer overeind was gekomen en door aangever [naam] was uitgezet, wilde de jongen weer binnenkomen. Aangever stond met de rug naar de ingang om hem de toegang te belemmeren. Doordat aangever van achteren een duw in de rug kreeg, viel hij tegen de jongen aan die hij zojuist uit de [naam] had gezet. Hierdoor viel de jongen weer op de grond en bleef als voor dood liggen. Verdachte draaide helemaal door en zei iets in de trant van dat de portier zijn broer had gedood. Vervolgens kreeg aangever van hem en de overige personen uit de groep vele klappen en trappen. Verdachte was het meest agressief en gewelddadig. Verdachte pakte op een gegeven moment een fiets en gooide deze naar aangever. De fiets raakte aangever op zijn hoofd en nek en deed flink pijn. Door al het uitgeoefende geweld had aangever letsel opgelopen, waaronder een bloedneus, pijn aan zijn hoofd, lichaam en hand. Later bleek in het ziekenhuis dat ook de pink van aangever was gebroken.
De getuige [getuige 1] was die avond als portier werkzaam in [naam]. Zij verklaarde dat zij heeft gezien dat een jongen aangever een duw gaf, waardoor hij ten val kwam en op de jongen viel, die vervolgens zijn bewustzijn verloor. Zij zag dat de groep jongens boos en agressief reageerden en hoorde verdachte zeggen: “Je hebt mijn broer dood gemaakt”. Verdachte gaf aangever diverse klappen en pakte een fiets die hij in de richting van aangever gooide. Ook de aldaar aanwezige beveiliger [getuige 2] en een anoniem gebleven persoon hebben waargenomen dat verdachte en andere jongens aangever geslagen hebben en dat de aangever meerdere malen werd geraakt, onder meer in zijn gezicht en nek en dat verdachte “helemaal los” ging op de aangever.
Verdachte zelf heeft verklaard dat hij die avond 8 oktober 2011 aanwezig was op een jongerenfeest in de [naam] in [vestigingsplaats] en dat zijn broer die avond door een portier werd meegenomen en buiten de deur werd gezet. Verdachte heeft toen een fiets gepakt en die in de richting van de portier gegooid.
Ten aanzien van het onder 2, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde:
Nu verdachte deze ten laste gelegde feiten heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
1. Een proces-verbaal d.d. 30 april 2012, inhoudende de aangifte van [benadeelde], in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2. Een proces-verbaal d.d. 29 april 2012, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 3], in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3. Een proces-verbaal van aanhouding van verdachte d.d. 29 april 2012, in de wettelijke vorm opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
4. De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 25 september 2012 heeft afgelegd.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
1. Een proces-verbaal van aangifte winkeldiefstal d.d. 7 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2].
2. Een proces-verbaal van bevindingen (uitlezen camerabeelden) d.d. 28 oktober 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3].
3. Een proces-verbaal van bevindingen (herkenning verdachte) d.d. 6 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4].
4. Een proces-verbaal van bevindingen (herkenning verdachte) d.d. 7 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5].
5. De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 25 september 2012 heeft afgelegd.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
1. Een proces-verbaal van aangifte winkeldiefstal d.d. 8 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6].
2. Een proces-verbaal van bevindingen (uitlezen camerabeelden) d.d. 18 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7].
3. Een proces-verbaal van bevindingen (herkenning verdachte) d.d. 24 oktober 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8]
4. Een proces-verbaal van bevindingen (herkenning verdachte) d.d. 30 oktober 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9]
5. De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 25 september 2012 heeft afgelegd.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
1. Een proces-verbaal van aangifte winkeldiefstal d.d. 6 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10].
2. Een proces-verbaal van bevindingen (uitlezen camerabeelden) d.d. 22 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11].
3. Een proces-verbaal van bevindingen (herkenning verdachte) d.d. 23 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11].
De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 25 september 2012 heeft afgelegd.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde:
1. Een proces-verbaal van aangifte winkeldiefstal d.d. 13 oktober 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12][verbalisant 13][verbalisant 12]
2. Een proces-verbaal van bevindingen (uitlezen camerabeelden) d.d. 25 oktober 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13].
3. Een proces-verbaal van bevindingen (herkenning verdachte) d.d. 27 oktober 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5].
4. De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 25 september 2012 heeft afgelegd.
5 Bewezenverklaring en vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank acht het tenlastegelegde niet bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 29 april 2012 te Voorschoten, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen sleutels, toebehorende aan [benadeelde], en (waarbij) verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijf hebben verschaft door middel van braak op een raam van die woning en vervolgens inklimmen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 9 oktober 2011 te [vestigingsplaats], gemeente Utrecht, met anderen, op de openbare weg de [straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het gooien van een fiets tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en het meermalen schoppen en slaan in het gezicht en tegen het lichaam van die [slachtoffer 2].
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 25 maart 2011 te Vleuten, gemeente Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles whisky, toebehorende aan Dirck III.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
Op 2 juli 2011 te Vleuten, gemeente Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles whisky, toebehorende aan Dirck III.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
op 4 augustus 2011 te Vleuten, gemeente Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles whisky, toebehorende aan Dirck III.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde:
op 1 oktober 2011 te [vestigingsplaats], gemeente Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles whisky, toebehorende aan Supermarkt Plus.
Voor zover in de tenlastelegging taal- of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6 De strafbaarheid van de feiten
De verdediging heeft betoogd dat aan verdachte een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt, en dat verdachte om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de verweten handeling noodzakelijk was ter verdediging van eigen of andermans lichaam tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of de dreiging daarvan.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. De rechtbank stelt vast dat verdachte degene is geweest die, nadat de portier en zijn broer ten val waren gekomen door een duw in de rug van de portier door een onbekend gebleven persoon, de confrontatie met de portier is aangegaan. Er was geen sprake van een daaraan voorafgaande (dreiging van een) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van de portier. De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden geen geslaagd beroep kan doen op noodweer.
De bewezen geachte feit 3, alsmede de overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als volgt:
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Ten aanzien van het onder 4, 5 en 7 bewezen verklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde:
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7 De strafbaarheid van de verdachte
feit 3:
Verweer noodweerexces
Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake meer was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en daarmee van een noodzaak tot zelfverdediging. In een dergelijk geval kan dan ook geen sprake zijn van noodweerexces.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8 Motivering van de straf
8.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, waarvan 82 dagen voorwaardelijke met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de officier van justitie als bijzondere voorwaarde gevorderd dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, zal meewerken aan het plan Nieuwe Perspectieven bij terugkeer, zal meewerken aan een traject begeleid wonen bij Kwintes of een soortgelijke instelling en zijn medewerking zal verlenen aan een agressieregulatietraining bij De Waag of een soortgelijke instelling.
Tevens vordert de officier van justitie de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat verdachte first offender is. Verdachte is erg gemotiveerd voor school en wil graag weer thuis wonen. Verdachte is klaar met de hulpverlenende instanties en wil graag een voorwaardelijke jeugddetentie en laten zien dat hij ook zelf zijn zaken kan regelen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met anderen een portier belaagd en hem geslagen en geschopt. Een dergelijke openlijke geweldpleging roept bij omstanders, en ook in de samenleving, gevoelens van onrust en onveiligheid op. Het slachtoffer heeft het gebeuren ook zelf als ingrijpend ervaren. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een voltooide woninginbraak en een viertal winkeldiefstallen. Inbraken en diefstallen zijn zeer ergerlijke feiten, die naast schade hinder veroorzaken voor de benadeelden.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ontwikkeling van verdachte baart de rechtbank zorgen. Uit de over verdachte opgestelde rapporten komt een beeld naar voren van een jongeman die regelmatig in conflictsituaties terechtkomt en over onvoldoende oplossingsvaardigheden lijkt te beschikken. Verdachte kan dan overgaan tot bedreiging of agressie. Uit het meest recente advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 19 juli 2012 komt naar voren dat het van belang is dat verdachte toe gaat werken naar een positieve toekomst. Een aantal factoren zijn hierbij van grote invloed, te weten het oppakken van de schoolgang, het bewerkstellingen van een woonsituatie waar leeftijdsadequate regels en toezicht aanwezig zijn en het zorgen voor een gestructureerde vrijetijdsbesteding en het voorkomen dat verdachte op straat hangt. De Raad voor de Kinderbescherming is van mening dat verdachte ondersteuning van volwassenen nodig heeft om hem te helpen bij het positief vormgeven van alle aspecten van zijn leven. Nieuwe Perspectieven zorgt voor een intensieve en persoonlijke begeleiding hierbij. De interventie is speciaal gericht op het voorkomen van recidive bij jeugdigen die na een periode van vrijheidsbeneming in de maatschappij terugkeren. Het is een overbruggingshulp. De Raad van de Kinderbescherming is van mening dat er een strafrechtelijke stok achter de deur nodig is voor verdachte om zich aan de afspraken met Nieuwe Perspectieven te houden. Middels een maatregel Hulp en Steun kan verdachte teruggemeld worden wanneer hij zich niet aan de afspraken houdt.
In de rapportage van de Raad van de Kinderbescherming van 8 augustus 2012 wordt overwogen dat het wenselijk is dat verdachte, ook nu hij meerderjarig is, behandeling blijft volgen voor de problematiek die hij blijft laten zijn. Er zijn problemen op alle leefgebieden en domeinen van het functioneren. De Raad acht het wenselijk dat verdachte, na ommekomst van het verblijf in Almata, bij Kwintes terecht kan.
Ter terechtzitting van 25 september 2012 hebben onder meer van Bueren, gezinsvoogd en M. Dekker, raadsonderzoeker, hun adviezen nader toegelicht. Beiden hebben aangegeven dat verdachte toe is aan een volgende stap, met uitzicht op begeleid wonen (Kwintes). Verdachte kan dan, met ondersteuning, zelfstandiger en volwassener worden. Ook met betrekking tot huisvesting is verdachte toe aan een volgende stap. Het probleem is echter dat verdachte zich in Almata niet altijd aan de voorwaarden houdt. De vraag is hoe dit zal verlopen in Kwintes.
Onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de onder nummers 2, 3 en 4 en 5 op de beslaglijst genoemde goederen dienen onttrokken te worden aan het verkeer.
Nu deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het misdrijf waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen geachte feit, rechtstreeks (materiële en immateriële) schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.200,-- aan immateriële schade en € 131,32 aan materiële schade, totaal € 1.331,32 (zegge: duizend driehonderdeenendertig euro en tweeëndertig eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36d 36f, 77a, 77gg, 77h, 77 i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Spreekt de verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daar van vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Ten aanzien van het onder 4, 5 en 7 bewezen verklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde:
Diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 120 dagen waarvan 22 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering gebracht.
Bepaalt dat het voorwaardelijk deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat verdachte gedurende deze proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- De verdachte moet zich gedurende de proeftijd gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door de jeugdreclassering, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt.
- De rechtbank draagt die instelling op om de verdachte hulp en steun te verlenen bij het naleven van de bijzondere voorwaarden
- dat verdachte zich houdt aan het plan en de aanwijzingen van Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer.
- dat verdachte een agressieregulatiebehandeling volgt bij De Waag of een soortgelijke instantie.
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de door verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd gelijk wordt aan de duur van de opgelegde onvoorwaardelijke jeugddetentie.
- beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van het beslag:
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1.00 STK Handschoen kl: zwart suède (135463)
- 1.00 STK Breekijzer kl: blauw (135462)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1.00 STK mobiel, Blackberry Curve (135465)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats] toe tot een bedrag van € 1.331,32 (zegge: duizend driehonderdeenendertig euro en tweeëndertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van ontstaan van de schade, te weten 9 oktober 2011 tot aan de dag van de voldoening van deze schade.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen de som van € 1.331,32 (zegge: duizend driehonderdeenendertig euro en tweeëndertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 23 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, tevens kinderrechter, en mrs. E.A.A. Kalveen en S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Gardenier, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2012.