ECLI:NL:RBUTR:2012:BX8555

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600307-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en doodslag, veroordeling voor mishandeling van een 3-jarig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 27 september 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [verdachte], die werd beschuldigd van moord, doodslag en mishandeling van zijn 3-jarige stiefzoon [N]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [N] op 27 maart 2011 is overleden als gevolg van ernstig letsel aan de buik, veroorzaakt door heftig uitwendig geweld. Ondanks het feit dat er aanwijzingen waren dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] betrokken waren bij de mishandeling van [N], kon de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte het hem primair ten laste gelegde feit had begaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om te oordelen dat verdachte verantwoordelijk was voor de dood van [N]. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van moord en doodslag, maar heeft hem wel veroordeeld voor mishandeling van [N] tot een gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de ernst van de feiten. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600307-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 september 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
wonende te Utrecht,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, Huis van bewaring locatie Nieuwegein.
Raadsman mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de zittingen van 8 juli 2011, 30 september 2011, 11 oktober 2011, 8 december 2011, 27 januari 2012, 20 april 2012 en 12 juni 2012 en vervolgens inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 4, 5, 6, 7 en 13 september 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:
samen met een ander op 27 maart 2011, of in de dagen daaraan voorafgaand - al dan niet met voorbedachten rade – [N], geboren op [2007] heeft gedood door – al dan niet met voorbedachten rade – met kracht geweld op de buik en/of het lichaam van [N] uit te oefenen, ten gevolge waarvan [N] is overleden;
feit 1 subsidiair:
samen met een ander op 27 maart 2011, of in de dagen daaraan voorafgaand - al dan niet met voorbedachten rade –[N], geboren op [2007], een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door - al dan niet met voorbedachten rade – met kracht geweld op de buik en/of het lichaam van [N] uit te oefenen, ten gevolge waarvan [N] is overleden;
feit 1 meer subsidiair:
samen met een ander op 27 maart 2011, of in de dagen daaraan voorafgaand - al dan niet met voorbedachten rade –[N], geboren op [2007], een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, heeft mishandeld door - al dan niet met voorbedachten rade – met kracht geweld op de buik en/of het lichaam van [N] uit te oefenen, ten gevolge waarvan [N] is overleden;
feit 2: samen met een ander in de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 maart 2011 – al dan niet met voorbedachten rade - [N], geboren op [2007], een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, heeft mishandeld door deze - al dan niet met voorbedachten rade – (met) kracht te stompen en of slaan tegen en/of op diverse delen van zijn lichaam en/of hoofd; chemisch/thermisch/mechanisch botsend geweld heeft toegepast op het gezicht; met kracht bij de nek/hals heeft gepakt en/of geknepen; zuigzoenen op het lichaam heeft gegeven en/of gebeten; tegen een bankstel/meubelstuk heeft gegooid en een elleboog uit de kom heeft getrokken.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, op nader in het schriftelijke requisitoir beschreven gronden, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde, te weten: de zware mishandeling van [N], die hij opvoedde of verzorgde als behorend tot zijn gezin, met de dood ten gevolge hebbend.
Voorts acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 ten laste gelegde, te weten de mishandeling van [N], die hij opvoedde of verzorgde als behorend tot zijn gezin, door het slaan/stompen tegen het lichaam (borst/buik/hoofd), door hem krachtig bij zijn nek te pakken en hem tegen een bankstel te gooien.
De officier van justitie acht ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen de mishandeling van [N] door het drukken met een verhit voorwerp in het gezicht, het geven van zuigzoenen en het uit de kom trekken van een elleboog.
De officier van justitie acht ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde het medeplegen en het handelen met voorbedachten rade niet wettig en overtuigend bewezen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich, op nader in haar pleitnotities beschreven gronden, op het standpunt dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten. De standpunten die de verdediging daartoe naar voren heeft gebracht zullen hieronder worden besproken bij het feit waarop het betreffende standpunt betrekking heeft.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Overlijden [N]
Op 27 maart 2011 overleed [N] (hierna te noemen [N]), een jongetje van 3 jaar oud, in het UMC te Utrecht. Door de dienstdoende trauma-artsen, onder wie een kinderarts, kon de oorzaak van het overlijden niet worden vastgesteld, reden waarom geen verklaring van natuurlijk overlijden werd afgegeven. Door de schouwarts werd in het UMC de schouw gedaan. Daarbij werden afwijkende zaken aangetroffen. Volgens de schouwarts betrof dit onverklaard letsel. Door hem werd een verklaring van niet-natuurlijk overlijden afgegeven en werd een gerechtelijke sectie geadviseerd.
Op het lichaam van [N] werd op 28 maart 2011 bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) sectie verricht door de patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe. Daarnaast heeft drs. R.A.C. Bilo van het NFI de bevindingen naar aanleiding van de sectie bekeken en beoordeeld. Drs. Bilo is een forensisch arts die gespecialiseerd is in het beoordelen in hoeverre letsels bij kinderen mogelijkerwijs het gevolg zijn van kindermishandeling. Beide deskundigen hebben verslag van hun bevindingen uitgebracht en zijn ter zitting als deskundige gehoord.
Oorzaak overlijden [N]
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat uit de bevindingen van beide deskundigen volgt dat bij de sectie van [N] in en aan de buik letsels (diverse blauwe plekken op de (onder)buik, perforaties in de dunne darm, pancreasschade en bloedingen) zijn aangetroffen, welke het gevolg waren van de inwerking van heftig uitwendig mechanisch botsend geweld op de buik.
Ten gevolge van voornoemd geweld zijn bloedingen in de dunne darm opgetreden. Deze bloedingen hebben geleid tot verwekingen in de dunne darm, waarna perforaties zijn opgetreden in de delen van dunne darm die verzwakt waren door de aanwezigheid van de inwendige bloedingen. Als gevolg van de perforaties, is de inhoud van de darmen in de buikholte terecht gekomen en is een buikvliesontsteking opgetreden, gevolgd door de ontwikkeling van een bloedvergiftiging. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het overlijden van [N] op 27 maart 2011, en [N]s overlijden wordt daardoor volledig verklaard.
Oorzaak letsel [N]
Voormelde bij [N] aangetroffen letsels zijn volgens reeds genoemde deskundigen het gevolg van de inwerking van heftig uitwendig mechanisch botsend geweld op de buik, zoals bijvoorbeeld door heftig slaan, duwen/drukken, stompen kan worden opgeleverd.
Dergelijk letsel komt niet voor bij normale ongevallen in en rond het huis, zoals het vallen met een fiets of het botsen tegen een tafelrand; dergelijke ongevallen leiden niet tot zulk ernstig letsel. Als dergelijk letsel het gevolg van een ongeluk zou zijn, dan zou de oorzaak zeer ernstig geweest moeten zijn, zoals bijvoorbeeld een verkeersongeval of een val van grote hoogte.
Uit het uitgebreide onderzoek dat in deze zaak is verricht, is op geen enkele wijze gebleken dat zich in de dagen voorafgaand aan het overlijden van [N] een dergelijk ernstig ongeval of een soortgelijk incident heeft voorgedaan. Niemand heeft hierover verklaard, ook verdachten niet.
Om die reden acht de rechtbank het, in aansluiting op genoemde deskundigen, uitgesloten dat de letsels het gevolg zijn geweest van een ongeluk/ongeval in de huiselijke sfeer.
De deskundigen sluiten, op basis van hun eigen onderzoek en bevindingen en het verrichte toxicologisch-/, neuropathologisch-/ en microbiologisch onderzoek andere oorzaken (ziekelijke aandoening en/of een medische reden) voor het overlijden en voor het ontstaan van de buikvliesontsteking, nadrukkelijk uit.
Een niet-accidentele toedracht (letsel als gevolg van menselijk handelen) achten de deskundigen dan ook zeer veel meer waarschijnlijk dan een accidentele toedracht (val of ongeval).
De rechtbank concludeert op grond van voorgaande feiten en omstandigheden dat [N] is overleden ten gevolge van heftig (op de buik uitgeoefend) geweld, toegebracht door menselijk handelen.
Tijdsverloop van toebrengen letsel tot het overlijden van [N]
Uit de bevindingen van de beide deskundigen blijkt dat er bij [N] waarschijnlijk sprake was van een indirecte perforatie van de darm. Dat betekent dat het uitgeoefende geweld niet meteen tot een perforatie van de darm heeft geleid.
De periode tussen het uitgeoefende geweld en het ontstaan van een bloeding in de darmwand kan volgens deskundigen enkele uren tot enkele dagen bedragen. Ook de tijd gelegen tussen de bloeding en het ontstaan van een perforatie in de dunne darm kan enige dagen bedragen. Voorts kan de periode tussen het ontstaan van de perforatie tot aan het moment dat er een zodanige schade in de buik (buikvliesontsteking, lucht in de buik etc.) ontstaat dat dit merkbaar is, ook uren tot dagen bedragen.
Dr. Bilo geeft dat aan dat aannemelijk is dat er op het moment dat [N] fors is gaan braken en zijn buik is gaan opzwellen – dat was op 26 maart 2011 -, al sprake was van een perforatie.
Op grond van bovenstaande bevindingen concludeert de rechtbank dat het totale tijdsverloop tussen het moment waarop het geweld op [N] werd uitgeoefend, en het moment waarop [N] als gevolg daarvan overleed kan variëren van enkele uren tot enkele dagen en zelfs tot meer dan een week.
Ondanks uitvoerig onderzoek en uitvoerige bevraging van deskundigen ter zitting heeft het forensisch onderzoek en het onderzoek ter terechtzitting geen enkele aanwijzing opgeleverd omtrent de identiteit, de sekse of eigenschappen van degene of degenen die voormeld geweld op [N] heeft of hebben uitgeoefend.
Uit het dossier volgt wel dat [N] op dinsdag 22 maart 2011 bij verdachten terug in huis is gekomen nadat hij bij een zus van verdachte [medeverdachte] had gelogeerd. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat er vóór 22 maart 2011 iets is voor gevallen dat het door [N] opgelopen letsel zou kunnen verklaren. De rechtbank acht het derhalve onaannemelijk dat het geweld waaraan [N] uiteindelijk is overleden op hem is uitgeoefend vóór dinsdag 22 maart 2011.
Op basis van vorenstaande feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat de periode waarin de geweldshandeling, welke uiteindelijk heeft geleid tot het overlijden van [N], heeft plaatsgevonden, redelijkerwijs beperkt kan worden tot de periode gelegen tussen dinsdag 22 maart 2011 en zaterdagmiddag 26 maart 2011.
De rechtbank overweegt voorts dat uit het dossier blijkt dat in genoemde periode [N] overwegend thuis in de woning van zijn moeder, verdachte [medeverdachte], verbleef. In die woning verbleven in die periode tevens, al dan niet gedurende de gehele periode of ononderbroken, verdachte [verdachte] (de partner van [medeverdachte]) en een persoon genaamd [X] (alias “[X]”). Uit de verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte] blijkt dat zij in de betreffende periode beiden op meerdere momenten niet alleen gezamenlijk maar ook alleen met [N] in de woning zijn geweest. Uit de verklaringen van [X] volgt dat hij in de dagen voorafgaand aan het overlijden van [N] in ieder geval één keer (waarschijnlijk van donderdag op vrijdag) en mogelijk twee keer, in de woning van verdachten aanwezig is geweest en heeft geslapen terwijl [N] daar aanwezig was. [X] sliep op dezelfde verdieping als waar de slaapkamer van [N] gelegen was, terwijl de slaapkamer van beide verdachten één verdieping lager was gelegen. [X] heeft verklaard dat hij bij die gelegenheid zelf ook in de slaapkamer van [N] is geweest, terwijl deze daar in bed lag. [medeverdachte] en [verdachte] waren daar toen niet bij aanwezig.
De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden dat anderen dan de drie hiervoor genoemde personen in genoemde periode in de gelegenheid zouden zijn geweest het uiteindelijk noodlottige letsel aan [N] toe te brengen. Ook het dossier is met name toegespitst op de (mogelijke) rol die [verdachte] en [medeverdachte] bij het overlijden van [N] zouden hebben gehad. Zij zijn formeel als verdachten aangemerkt. Het openbaar ministerie heeft [X] niet als verdachte aangemerkt. Hierdoor - en vermoedelijk ook door diens onvindbaarheid sedert mei 2011- is over zijn achtergrond en eventuele wetenschap van feiten welke de dood van [N] zouden kunnen verklaren slechts in beperkte mate informatie aanwezig.
De rechtbank heeft bij haar beoordeling of bewezen kan worden geacht of verdachte het hem primair ten laste gelegde feit heeft begaan niet alleen de bewijsmiddelen tegen verdachte in ogenschouw genomen, maar ook die waaruit mogelijkerwijs de betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte] en genoemde [X] bij het verdachte ten laste gelegde feit zou kunnen blijken. De bewijsmiddelen tegen deze personen zijn ook in hun onderlinge relatie bezien. Als belastend te duiden bewijs tegen de ene verdachte kan immers onder omstandigheden ook bijdragen aan het ontstaan van (redelijke) twijfel omtrent de schuld van een andere verdachte. Dit is temeer aan de orde als er, zoals in casu, geen aanwijzingen zijn dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] en/of [X] zouden hebben samengewerkt of in enigerlei vorm tezamen zijn betrokken bij het geweld dat tot het overlijden van [N] heeft geleid.
De rechtbank constateert voorts dat er zich in het dossier geen getuigenverklaringen bevinden waaruit de betrokkenheid van verdachte bij het hem onder 1 ten laste gelegde feit rechtstreeks zou kunnen blijken. Zoals reeds opgemerkt, heeft ook het forensisch onderzoek niet dergelijk rechtstreeks bewijs opgeleverd. Het door de officier van justitie aangevoerde bewijs berust dan ook zo niet geheel, dan toch nagenoeg uitsluitend, op verklaringen van getuigen omtrent eerdere gedragingen van verdachte jegens [N] en omtrent mededelingen die verdachte tijdens zijn voorlopige hechtenis tegenover hen, medegedetineerden, zou hebben gedaan. Mede gezien de tijdstippen waarop en de omstandigheden waaronder deze getuigenverklaringen zijn afgelegd, heeft de rechtbank deze verklaringen, ook door het horen van de betreffende getuigen ter zitting, zeer zorgvuldig bestudeerd en beoordeeld op onder meer betrouwbaarheid en consistentie. Hetzelfde geldt ten aanzien van bewijsmiddelen waaruit mogelijkerwijs de betrokkenheid van de medeverdachte [medeverdachte] en/of van [X] zou kunnen worden afgeleid. Dat heeft geleid tot de navolgende beschouwing en bevindingen.
Bewijsmiddelen tegen verdachte [verdachte]
a. De getuigenverklaring van [X] (bijgenaamd “[X]”)
[X] heeft aanvankelijk op 11 mei 2011 en 19 mei 2011 – zakelijk weergegeven - verklaard dat hij de dagen voorafgaand aan het overlijden van [N] gedurende 1 of 2 nachten in de woning waar verdachte en [medeverdachte] woonden had verbleven. Bij gelegenheid van die verhoren verklaarde hij niets over enig geweld dat door verdachte [verdachte] op [N] zou zijn uitgeoefend.
Op 20 juni 2011, ruim een maand later, meldde hij zich opnieuw bij de politie en verklaarde toen dat hij heeft gezien hoe verdachte [verdachte] [N] tot driemaal toe zou hebben mishandeld. Verdachte [verdachte] zou, twee tot drie weken voor het overlijden van [N], [N] hard in zijn buik gestompt hebben terwijl hij [N] met zijn linkerhand om zijn mondje ruggelings tegen zich aandrukte. Enkele dagen tot een week later zou [verdachte] [N] met zijn vuist op zijn hoofd geslagen hebben. Later, de derde keer, zou [verdachte] [N] eerst omhoog gegooid hebben en daarna tegen het bankstel.
De rechtbank heeft – evenals de verbalisanten die de verhoren afnamen - geconstateerd dat [X] tijdens zijn diverse verhoren warrig was, wisselend en tegenstrijdig verklaarde en niet in staat was data en tijdstippen correct te benoemen. Hij verklaart ook niet over mishandelingen van [N] in de week voorafgaand aan zijn overlijden. Het valt voorts op dat [X] na het afleggen van zijn laatste- voor verdachte belastende- verklaring op 20 juni 2011 spoorloos is verdwenen. Ondanks nationale en internationale signalering en inspanningen van de zijde van het Openbaar Ministerie en de politie is het tot op heden niet gelukt [X] te traceren.
Dit laatste brengt met zich dat er tot op heden zowel voor de verdediging als voor de rechtbank en de officier van justitie geen mogelijkheden zijn geweest om, ofwel bij de rechter-commissaris, dan wel ter terechtzitting, de door [X] afgelegde verklaringen op waarheid en/of betrouwbaarheid te toetsen.
De rechtbank is op basis van het bovenstaande van oordeel dat de betrouwbaarheid van de thans beschikbare door [X] afgelegde verklaringen dermate onzeker is, dat daaraan geen (vergaande) conclusies ten aanzien van de schuld of onschuld van verdachte kunnen worden verbonden.
b. De getuigenverklaring van [A]
Op 24 augustus 2011 krijgt de politie via een medewerker van het Centrum Maliebaan bericht dat een cliënt, [A], in de penitentiaire inrichting van een medegedetineerde, die er van werd verdacht een klein kind om het leven te hebben gebracht, details omtrent het misdrijf heeft gehoord. [A] heeft vervolgens op 16 september 2011 verklaard dat verdachte [verdachte] in de penitentiaire inrichting in Nieuwegein tegenover hem verklaard zou hebben dat hij, verdachte [verdachte], [N] uit het niets per ongeluk een paar stompen had gegeven, waarna [N] een paar dagen later overleden was.
[A] heeft later, op 30 november 2011, bij de rechter-commissaris ontkend dat [verdachte] zoiets tegen hem gezegd zou hebben. Dit heeft [A] op 5 december 2011 onder ede bij de rechter-commissaris herhaald. Vervolgens is [A] ter terechtzitting op 8 december 2011 op deze laatste twee verklaringen teruggekomen en heeft hij zijn, in eerste instantie, bij de politie afgelegde verklaring herhaald.
De rechtbank overweegt dat [A] in een korte periode zeer wisselende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over hetgeen [verdachte] tegen hem gezegd zou hebben, over hoe lang hij verdachte [verdachte] kent, over de stukken die hij wel of niet gezien zou hebben en de informatie die hij daaruit wel of niet zou hebben verkregen. Voorts kan [A] geen enkele specifieke informatie geven over hetgeen er gebeurd zou zijn, zoals waar [N] geslagen zou zijn, hoe vaak e.d.
Verder heeft getuige [B], die gelijktijdig met verdachte en [A] in dezelfde penitentiaire inrichting verbleef, verklaard dat hij samen met [A], voordat [A] zijn - voor verdachte [verdachte] - belastende verklaring had afgelegd, het dossier of delen daarvan heeft gelezen, waaronder de verklaring van [X]. Ook heeft getuige [B] aangegeven dat [A] hem had verteld dat hij [verdachte] niet mocht en voor de grap zou vertellen dat [verdachte] tegenover hem bekend had.
[A] heeft verder desgevraagd aangegeven dat hij ten tijde van zijn eerste melding bij de politie bezig was met het bewerkstelligen van een overplaatsing naar een andere penitentiaire inrichting. De verdediging heeft geopperd dat hierin ook een motief zou kunnen liggen voor [A] om valselijk belastend te verklaren over verdachte. Een in deze zaak afgelegde verklaring tegen verdachte zou [A] in dat verband immers extra goodwill bij justitie kunnen opleveren en aldus de door hem gewenste overplaatsing dichterbij kunnen brengen. Tijdens zijn verhoor ter terechtzitting heeft [A] deze twijfel omtrent de zuiverheid van zijn motieven naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen wegnemen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de betrouwbaarheid van de door [A] afgelegde verklaringen dermate onzeker is, dat daaraan geen (vergaande) conclusies ten aanzien van de schuld of onschuld van verdachte kunnen worden verbonden.
c. De getuigenverklaring van [C]
[C] heeft op 4 november 2011 verklaard dat verdachte [verdachte] in de Penitentiaire Inrichting in Nieuwegein (P.I.) tegenover hem heeft verklaard dat hij, [verdachte], het kind (hierna te noemen: [N]) had geslagen. Bij de rechter-commissaris op 30 november 2011 verklaarde getuige vervolgens zakelijk weergegeven het navolgende.
[verdachte] heeft tegenover mij verklaard dat [N] niet wilde slapen. Zijn moeder (medeverdachte [medeverdachte]) was al een paar keer naar hem toe geweest. Verdachte is vervolgens naar [N] toegegaan. [N] lag in bed en hij heeft toen zijn hand op de mond van [N] gelegd, zodat hij op zou houden met huilen. Hij heeft hem toen twee of drie stompen in zijn buik gegeven. Hij zei dat het niet zijn bedoeling was dat het kind zou overlijden. Vier dagen later is [N] overleden. Een aantal dagen voordat hij [N] had geslagen, zou [N] ziek zijn geweest. Zijn moeder (medeverdachte [medeverdachte]) was enkele dagen voor het slaan nog met [N] naar de dokter geweest. De ochtend na het slaan was [N] niet lekker. De moeder dacht dat [N] nog griep had en had daarom gewacht om naar de dokter te gaan. [N] was vier dagen lang aanhankelijk geweest, was niet lekker en speelde niet.
Op de terechtzitting van 8 december 2011 weigerde [C] een verklaring af te leggen omdat hij het niet eens was met het feit dat hij was overgeplaatst naar een gesloten inrichting.
Ten tijde van de zitting d.d. 20 april 2012 was [C] inmiddels vrijgekomen in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling en bevestigde hij zijn eerder bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring.
[C] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij, [C], binnen de P.I. bij een groepje hoorde dat er van overtuigd was dat [verdachte] verantwoordelijk was voor de dood van [N], dit speelde een week voordat hij het gesprek met [verdachte] had. Dit groepje wilde [verdachte] flink aanpakken.
De rechtbank overweegt dat uit het vorenstaande afgeleid kan worden dat [C] kennelijk enig belang had bij het afleggen van een verklaring omtrent verdachte [verdachte] en dat [C] kennelijk negatieve gevoelens en/of bedoelingen had ten aanzien van verdachte [verdachte], nog voordat [C] zijn, voor [verdachte] zeer belastende, verklaring, aflegde.
De rechtbank constateert daarnaast dat de gedetailleerde verklaring van [C] op een aantal punten wordt weersproken en/of niet wordt bevestigd.
Zo volgt uit het dossier niet dat [N] tot op de zaterdag (26 maart 2011) voor zijn overlijden ziek zou zijn geweest of anderszins bijzonder of afwijkend gedrag vertoonde. Integendeel, uit getuigenverklaringen blijkt dat [N] speelde, buiten voetbalde, patat at en snoepte. Het bezoek aan de huisarts op de vrijdag (25 maart 2011) voor zijn overlijden betrof alleen de plek op zijn wang en de huisarts zijn geen bijzonderheden omtrent het gedrag van [N] opgevallen. Hetgeen [C] heeft gezegd over de dagen voorafgaand aan het moment dat er geslagen zou zijn, kan niet juist zijn. Uit het dossier blijkt dat [N] in de periode van 17 tot en met 22 maart 2011 bij de zus van verdachte [medeverdachte] verbleef en toen niet ziek was. Verdachte heeft in die dagen geen contact gehad met [N]. Ook blijkt uit het medische dossier dat verdachte [medeverdachte] in die periode niet met [N] bij de dokter is geweest.
Voorts heeft de rechtbank geconstateerd dat er in de periode voorafgaande aan de eerste verklaring van [C] zowel binnen als buiten de P.I. veel werd gesproken over de onderhavige zaak en dat daarbij de wildste geruchten de ronde deden. Op basis van getuigenverklaringen acht de rechtbank daarbij tevens aannemelijk dat (delen van) het dossier van verdachte in het bezit van derden was/waren en/of door derden, ook binnen de P.I., was/waren in gezien, waaronder mogelijk ook de reeds eerder door [X] afgelegde verklaring tegen verdachte [verdachte], welke verklaring op enkele punten overeenkomsten vertoont met de door [C] afgelegde verklaring. Ook bevond zich in dat dossier medische informatie omtrent (de oorzaken van) het letsel van [N]. Derhalve kan niet worden gezegd dat [C] de in zijn verklaring gegeven beschrijving omtrent de toedracht van het overlijden van [N], welke op zich zou kunnen passen bij de (forensisch-) medische bevindingen, slechts kan hebben vernomen van verdachte zelf.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat ook de betrouwbaarheid van de door [C] afgelegde verklaringen dermate onzeker is, dat daaraan geen (vergaande) conclusies ten aanzien van de schuld of onschuld van verdachte kunnen worden verbonden.
d. Overige bewijsmiddelen
Het dossier bevat meerdere verklaringen dat verdachte zijn medeverdachte en partner [medeverdachte] mishandelde. De rechtbank acht bij vonnis van heden ook tevens bewezen dat verdachte [N] vanaf het moment dat hij bij [medeverdachte] introk zodanig hardhandig bejegende dat dit tot letsel bij [N] leidde en mitsdien als mishandeling moet worden gekwalificeerd. De rechtbank constateert echter tevens dat (behalve [X]) niemand van de zeer vele gehoorde getuigen, en ook medeverdachte [medeverdachte] niet, heeft verklaard dat zij ooit hebben waargenomen dat verdachte [N] zou hebben geslagen of geschopt. De beschreven gewelddadige handelingen van verdachte in het verleden ten aanzien van [N] en [medeverdachte] roepen zonder twijfel ernstige bedenkingen op, maar zijn, nu voldoende betrouwbaar ander bewijs terzake ontbreekt, op zichzelf onvoldoende redengevend voor het bewijs dat verdachte ook de hem onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Bewijsmiddelen en overige informatie betreffende medeverdachte [medeverdachte].
a. CIE informatie
Uit een door de politie opgemaakt proces-verbaal d.d. 1 april 2011 volgt dat in maart 2011, dus zeer kort na het overlijden van [N], als betrouwbaar aangemerkte CIE-informatie is ontvangen waarin –kort gezegd– werd aangeven dat verdachte [medeverdachte], kort na het overlijden van [N], in een telefoongesprek met [D] gezegd zou hebben dat zij ([medeverdachte]) [N] kort voor zijn overlijden in zijn buik had geschopt.
De rechtbank overweegt dat de juistheid van deze informatie op geen enkele manier is bevestigd. Dit ondanks het horen van een groot aantal getuigen door de politie en de rechter-commissaris, waarbij hun onder andere werd gevraagd of zij wetenschap hadden van een dergelijk gesprek. Verdachte [medeverdachte] en [D] hebben ook ter terechtzitting ontkend dat in een telefoongesprek tussen hen een dergelijke mededeling door [medeverdachte] zou zijn gedaan.
Nu niet is komen vast te staan dat de genoemde informatie op waarheid berust, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank zodanige twijfel omtrent het waarheidsgehalte van voornoemde informatie, dat deze niet in voor [medeverdachte] belastende zin bruikbaar kan worden geacht.
b. Getuigenverklaringen van [E] en [F]
Getuige [E] heeft op 30 augustus 2012 bij de rechter-commissaris verklaard dat [medeverdachte] in een telefoongesprek tegen haar gezegd zou hebben: “Ik heb hem vermoord ja … lekker.”. Hieraan ging een woordenwisseling tussen beide vrouwen vooraf waarbij men elkaar over en weer verwijten maakte met betrekking tot de opvoeding van kinderen en waarbij [E] [medeverdachte] had uitgemaakt voor: “vieze vuile moordenaar”. [F], een zus van [E], heeft ter terechtzitting d.d. 4 september 2012 bevestigd dat [medeverdachte] een dergelijke uitspraak heeft gedaan.
De rechtbank acht het, gelet op vorenstaande verklaringen, aannemelijk dat een dergelijke of soortgelijke uitspraak door [medeverdachte] is gedaan.
De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de ruzie tijdens het gesprek en de context waarin een en ander heeft plaatsgevonden, aan de uitspraak van [medeverdachte] geen (vergaande) conclusies kunnen worden verbonden ten aanzien van de schuld of onschuld van [medeverdachte] met betrekking tot het overlijden van [N].
c. Verklaring van [verdachte]
Verdachte [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat, voordat medeverdachte [medeverdachte] op zaterdag 26 maart 2011 de woning verliet, zij boven had geschreeuwd tegen [N]. Nadat zij de woning had verlaten, kwam [N] huilend naar beneden, wees hij naar zijn buik en zei hij “Mama gedaan”.
Deze verklaring heeft geen bevestiging uit andere bron gekregen. Evenmin is deze informatie echter uit onafhankelijke bron weersproken. Aangezien niet met voldoende zekerheid kan worden uitgesloten dat verdachte deze verklaring slechts heeft afgelegd om zichzelf te ontlasten, is de rechtbank van oordeel dat deze niet in voor medeverdachte [medeverdachte] belastende zin bruikbaar kan worden geacht.
d. Eigen verklaringen van medeverdachte [medeverdachte]
Het is de rechtbank opgevallen dat medeverdachte [medeverdachte] tijdens verhoren bij de politie telkens wisselend, en op onderdelen aantoonbaar onjuist, verklaard heeft over de gebeurtenissen in de dagen voorafgaande aan het overlijden van [N]. Zij leek daarbij haar relaas regelmatig aan te passen aan de hand van de haar verstrekte of haar bekend geworden onderzoeksinformatie. Wanneer zij ter terechtzitting met dergelijke inconsistenties werd geconfronteerd, en daardoor in het nauw werd gebracht, beriep zij zich vervolgens telkens op haar zwijgrecht.
e. Overige bewijsmiddelen
Uit het dossier blijkt dat de medeverdachte [medeverdachte] kort voor het overlijden van [N] onder grote druk stond, omdat zij enige dagen later naar de rechtbank moest in verband met een door de Raad voor de Kinderbescherming ingediend verzoek tot (hernieuwde) ondertoezichtstelling van [N]. Ook blijkt dat [medeverdachte] zich door de zorg voor [N] in haar vrijheid belemmerd voelde.
De rechtbank acht bij vonnis van heden bewezen dat [medeverdachte] [N] enige dagen voor zijn overlijden heeft mishandeld door hem letsel in het gezicht toe te brengen en voorts dat zij gedurende langere tijd onder meer door het verzinnen van verhalen over de oorzaken van letsel bij [N] zijn mishandeling door verdachte, haar partner, heeft afgedekt.
De rechtbank is op grond van in het bijzonder de hiervoor onder d. en e. genoemde feiten en omstandigheden van oordeel, dat het aan de rechtbank voorgelegde dossier vragen oproept omtrent betrokkenheid van [medeverdachte] bij de uiteindelijk fatale mishandeling van [N], of wetenschap daarvan. De rechtbank kan deze betrokkenheid echter niet buiten redelijke twijfel vaststellen.
Bewijsmiddelen en overige informatie betreffende [X] (alias “[X]”)
Uit de verklaringen van verdachten [medeverdachte] en [verdachte] volgt dat [X] regelmatig in hun woning verbleef en daar ook bleef slapen. Dit was ook het geval in de dagen voorafgaand aan het overlijden van [N].
Uit de reeds hiervoor genoemde verklaringen van [X] volgt dat hij in de dagen voorafgaand aan het overlijden van [N] in ieder geval één keer (waarschijnlijk van donderdag op vrijdag) en mogelijk twee keer, in de woning van verdachten aanwezig is geweest en heeft geslapen terwijl [N] daar aanwezig was.
[X] sliep op dezelfde verdieping als waar de slaapkamer van [N] gelegen was, terwijl de slaapkamer van beide verdachten één verdieping lager was gelegen. [X] is blijkens zijn eigen verklaring van 19 mei 2011 bij die gelegenheid buiten aanwezigheid van de ouders zelf ook op de slaapkamer van [N] geweest om hem een kusje te geven, terwijl deze daar in bed lag. Verdachte en [verdachte] zouden niet daarbij zijn geweest. Hoewel uit de verklaringen van beide verdachten en van [X] niet kan worden afgeleid dat [X], behalve op genoemd moment in de slaapkamer van [N], op enig moment alleen met [N] in de woning aanwezig is geweest en verdachten op het moment, of de momenten, dat [X] in die periode in hun woning verbleef, niets bijzonders hebben gezien, gehoord of opgemerkt voor wat betreft [N] is de rechtbank van oordeel dat op basis van het aan de rechtbank voorgelegde dossier (enige) betrokkenheid van [X] bij de uiteindelijk fatale mishandeling van [N], of wetenschap daarvan, niet volledig kan worden uitgesloten.
Eindoordeel
De rechtbank overweegt dat het op basis van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal aannemelijk is dat verdachte en/of zijn medeverdachte [medeverdachte] [N] in de dagen voorafgaand aan zijn overlijden heeft of hebben mishandeld waarbij aan [N] het uiteindelijke fatale letsel werd toegebracht, dan wel dat één van hen of beiden wetenschap had(den) van de mishandeling van [N] door de ander. Ook kan niet uitgesloten worden dat [X] verantwoordelijk kan zijn voor het toebrengen van het fatale letsel.
De rechtbank overweegt terzake echter tevens dat de kans reëel moet worden geacht dat slechts één persoon het letsel aan [N] heeft toegebracht en dat deze persoon dat ook gedaan kan hebben zonder dat daar een ander of anderen bij waren. Uit de bewijsmiddelen in het dossier volgt dat de andere in de woning aanwezige personen, mede ook gezien de aard en het beloop van het letsel, niet van het toebrengen van het letsel op de hoogte hoeven te zijn geweest. De rechtbank herhaalt in dit verband nog eens dat uit het onderzoek is gebleken dat zowel verdachte als zijn medeverdachte [medeverdachte], op één of meer momenten in de periode van 22 tot en met 26 maart 2011 (de periode waarin het letsel hoogstwaarschijnlijk is toegebracht), alleen met [N] in de woning zijn geweest en dat [X] in ieder geval op één moment buiten aanwezigheid van verdachte en [medeverdachte] bij [N] in zijn slaapkamer is geweest.
Zoals uit het hiervoor overwogene blijkt heeft het uitvoerige forensisch-medisch onderzoek geen aanwijzingen opgeleverd omtrent de persoon die het letsel aan [N] heeft toegebracht. Er zijn ook geen getuigenverklaringen waaruit de directe betrokkenheid van verdachte, zijn medeverdachte [medeverdachte] of [X] bij de dood van [N] zou kunnen worden afgeleid. De getuigenverklaringen die overigens voorliggen acht de rechtbank onvoldoende betrouwbaar om de veroordeling van verdachte te kunnen dragen. Dit laatste te meer nu uit het dossier ook niet direct als ongeloofwaardig of als irrelevant te duiden aanwijzingen naar voren komen dat het mogelijk niet verdachte, maar zijn medeverdachte [medeverdachte] was, die de ten laste gelegde geweldshandelingen jegens [N] heeft gepleegd terwijl ook de betrokkenheid van [X] niet geheel kan worden uitgesloten. Ook daarom is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat het verdachte is geweest die het geweld op [N] heeft uitgeoefend waaraan hij is overleden en/of dat verdachte hier wetenschap van had.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, te weten (het medeplegen van) de moord, danwel de doodslag, op [N] en alle verdere onder feit 1 ten laste gelegde varianten daarvan.
De rechtbank realiseert zich terdege dat dit vonnis in de samenleving en bij de nabestaanden van [N] in het bijzonder, gevoelens van onrechtvaardigheid, verontwaardiging en onbegrip kan en zal oproepen. De vraag wie (mede)verantwoordelijk is of zijn voor de dood van [N] blijft immers onbeantwoord en de dader of daders worden niet bestraft.
Ook de rechtbank vindt dit een uitermate onbevredigende uitkomst. De gewelddadige dood van een klein en jong kind als [N] is een afschuwelijk feit dat vraagt om opheldering. Wie (mede)verantwoordelijk is voor de harde slagen of schoppen in de buik en daarmee (mede)verantwoordelijk is voor het overlijden van [N] is echter ondanks uitvoerig onderzoek niet duidelijk geworden. Voor iedereen die bij deze zaak betrokken is, vormt dat een moeilijk of niet te accepteren uitkomst, temeer omdat het aannemelijk lijkt dat de schuldige uit een kring van slechts drie personen afkomstig moet zijn, te weten verdachte, zijn medeverdachte [medeverdachte] en genoemde [X]. Het is moeilijk te geloven dat niet minimaal één van hen de ware toedracht zou kennen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het echter geen aanvaarbaar alternatief om, ondanks dat niet buiten redelijke twijfel de individuele betrokkenheid van verdachte (en/of van de andere genoemde personen) bij het overlijden van [N] kan worden aangetoond, toch tot een veroordeling van een of meerdere van hen te komen. Daardoor zou immers niet zozeer worden gerealiseerd dat aan [N] recht wordt gedaan, maar zou veeleer de geenszins denkbeeldige kans worden aanvaard dat nieuw onrecht (in de vorm van veroordeling van een aan dit feit onschuldig persoon) aan het [N] aangedane onrecht zou worden toegevoegd.
Dit acht de rechtbank de rechtstaat en het rechtssysteem onwaardig.
Feit 2
Eerste, derde en vierde gedachtestreepje
Bevindingen deskundigen
Op het lichaam van [N] werd sectie verricht door de NFI-arts en -patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe en is zij daar ter zitting als deskundige over gehoord.. Daarnaast heeft drs. R.A.C. Bilo van het NFI de bevindingen naar aanleiding van de sectie bekeken en beoordeeld. Drs. Bilo heeft voorts een aanvullend rapport uitgebracht, betreffende eerdere geconstateerde letsels bij [N] en is daarover ook ter zitting als deskundige gehoord.
Bij de sectie op het lichaam van [N] werden, naast de onder feit 1 genoemde letsels, onderhuidse bloeduitstortingen (blauwe plekken) aangetroffen aan de linker oorschelp, rechter oorlel en aan de kaakrand/hals links. Verder was er letsel aan de linkerwang tot aan de bovenlip en linkermondhoek. Voorts werden onderhuidse bloeduitstortingen en/of littekens en/of huidbeschadigingen op diverse plaatsen in de mond, achter het linkeroor, op de schedel, aan het voorhoofd, in de hals, aan de bovenkant en rechterzijkant van de borstkas, aan de rechterarm, aan de rechterknie en het linker- en rechteronderbeen geconstateerd.
De patholoog merkt op dat de aard en distributie van de letsels bij [N] zeer suspect zijn voor doorgemaakte kindermishandeling.
Letsel kaakrand/hals links
Aan de kaakrand/hals links was een onderhuidse bloeduitstorting zichtbaar, welk letsel bij leven was ontstaan. De patholoog heeft ter terechtzitting verklaard dat de blauwe plek aan de kaak veroorzaakt kan zijn door een uitwendige geweldsinwerking. Dat kan van botsend of samendrukkend geweld zijn, of een combinatie van beide. De patholoog acht beide mogelijkheden even waarschijnlijk. De patholoog is van oordeel dat het letsel niet veroorzaakt is door reanimatie, omdat onderhuidse bloeduitstortingen in dat gebied in het algemeen niet ontstaan ten gevolge van een reanimatie.
Drs. Bilo volgt de conclusie van de patholoog deels en voegt daaraan toe dat de aard van de afwijking zoals zichtbaar op het fotomateriaal meer lijkt te passen bij samendrukkend dan bij stomp botsend geweld, hoewel stomp botsend geweld niet uitgesloten kan worden geacht. Het is niet uit te sluiten dat het letsel eventueel kan zijn ontstaan door de reanimatiepogingen, het is echter geen logische plaats voor blauwe plekken. Bij reanimatie ziet men meestal blauwe plekken onder de kin.
Letsels aan de oren
Aan de linkeroorschelp en de rechter oorlel waren onderhuidse bloeduitstortingen zichtbaar. Uit de bevindingen van de patholoog volgt dat voornoemde letsels bij leven zijn ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch botsend geweld zoals door stoten (vallen, slaan, (af)drukken) kan ontstaan. Dergelijke letsels zijn in het algemeen niet van accidentele aard en heel suspect voor het trekken aan of het knijpen in het oor.
Uit de bevindingen van drs. Bilo volgt dat blauwe plekken aan beide oren uiterst zeldzaam zijn en om die reden suggestief voor toegebracht letsel in de vorm van de inwerking van samendrukkend geweld, zoals kan optreden bij knijpen in of trekken aan de oren. Hij concludeert dat de onderhuidse bloeduitstortingen aan beide oren als gevolg van de inwerking van samendrukkend geweld zeer veel meer waarschijnlijk zijn bij een niet-accidentele toedracht dan bij een (bekende of onbekende) accidentele toedracht. Ter zitting heeft drs. Bilo aangegeven dat blauwe plekken bij het oor zeker niet accidenteel zijn.
Letsels in de mond
In het wangslijmvlies en het slijmvlies van de boven-/ en onderlip werden littekens aangetroffen. Uit de bevindingen van de patholoog volgt dat voornoemde letsels (littekens) bij zijn leven ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch botsend geweld, zoals door stoten kan zijn ontstaan. Drs. Bilo onderschrijft de conclusies van de patholoog.
De patholoog heeft ter zitting verklaard dat letsels aan de binnenzijde van de mond bij kinderen vaak niet accidenteel zijn. Bij kinderen ziet men, als zij zich accidenteel stoten, wel letsel waar men dit verwacht, aan de buitenkant van de mond. Letsel aan de binnenkant is in dat geval niet uit te sluiten. [N] had meerdere letsels aan de binnenzijde van de mond, dat waren littekens geworden. Die zaten op een plek waar men moeilijk komt door middel van een botsende inwerking in het algemeen. Bovendien genezen accidentele letsels aan de lip vaak zonder littekens. Het feit dat er littekens zijn ontstaan, geeft aan dat het uitgebreide letsels zijn geweest - groter qua omvang en dieper - omdat men anders niet zo een uitgebreide reactie krijgt in de vorm van littekenvorming. Het is mogelijk dat een component veroorzaakt kan zijn door het inbrengen van een voorwerp, dat is echter geen verklaring voor het gehele beeld van het letsel.
De patholoog acht het derhalve zeer waarschijnlijk dat deze letsels een niet accidentele toedracht hebben.
Letsels aan beide zijden van de hals
Uit de bevindingen van drs. Bilo volgt dat op de foto’s, welke in beslag genomen zijn onder [I], afwijkingen zichtbaar zijn die lijken te passen bij onderhuidse bloeduitstortingen. Deze afwijkingen zijn zowel links als rechts (symmetrisch) gelokaliseerd op de kaaklijn, halverwege de kin en de oorlel. Indien de zichtbare afwijkingen inderdaad onderhuidse bloeduitstortingen zijn, zijn deze afwijkingen (gezien de leeftijd van [N], de omvang – voor zover te beoordelen, de lokalisatie en de symmetrie van de afwijkingen) zeer veel meer waarschijnlijk bij een niet-accidentele toedracht (toegebrachte letsels, als gevolg van menselijk handelen) dan bij een accidentele toedracht (val of ongeval).
Ter zitting heeft drs. Bilo verklaard dat voornoemd letsel op een “gripmark”, het met een hand vastgrijpen van de keel, lijkt. De deskundige plaatst daarbij zijn hand tegen/om zijn keel, waarbij hij zijn vingers/duim aan weerszijden van de hals plaatst.
[J] (p. 809) heeft verklaard dat zij begin maart 2011, blauwe plekken in de hals van [N] had gezien, het zag er uit als een handafdruk. Zij had hiervan foto’s gemaakt. [N] had daarvan tegen haar gezegd dat [verdachte] hem bij de nek had vastgepakt en had daarbij met zijn eigen handje zijn keel vastgepakt. Tegen getuige had [medeverdachte] gezegd dat het was gekomen omdat [verdachte] [N] daar gekust had.
De rechtbank acht het gelet op de bevindingen van de deskundige aannemelijk dat voornoemd letsel aan de hals een niet-accidentele toedracht heeft. De rechtbank acht het voorts aannemelijk dat de letsels, mede gelet op het feit dat de letsels zich aan beide zijden van de hals van [N] bevinden, het gevolg zijn van een zogenaamde “gripmark”, het met een hand bij de keel vastpakken.
Drs. Bilo heeft ter zitting verklaard dat het beeld van blauwe plekken bij [N], los van de plekken op de buik, niet past bij accidenteel trauma. Dit geldt met name voor de plekken op de kin, de kaakrand en het oor.
De verklaring van de beide verdachten dat [N] snel blauwe plekken had, vormt naar het oordeel van drs. Bilo geen plausibele verklaring voor de aangetroffen blauwe plekken.
Andere oorzaken/toedracht
De patholoog heeft verklaard dat er op basis van het dossier en het door de patholoog uitgevoerde microscopisch onderzoek geen bijzonderheden zijn aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van eventuele stollingsproblemen/verhoogde bloedingsneiging bij [N]. Derhalve kan er vanuit gegaan worden dat [N] geen stollingsprobleem had.
De rechtbank heeft geconstateerd dat [N] op [2007] is geboren.
Verdachte heeft verklaard dat hij met [N] stoeide en hem zuigzoentjes gaf. Hij wist dat [N] blauwe plekken kreeg van het zuigen dat hij bij hem deed. Volgens verdachte ontstonden die blauwe plekken op zijn wangen, hals, ter hoogte van zijn “ tietjes” en op zijn bovenarmen. Hij deed dat best wel vaak bij [N], ook een paar dagen geleden nog.
Verdachte heeft verklaard dat hij al langer dan een jaar als een vader in relatie tot [N] stond, [N] noemde hem papa.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) haar zoontje [N] hard kuste. [verdachte] kuste van die zuigplekjes, dat heeft zij in zijn gezichtje gezien. Zij dacht dan: “Doe het op zijn buikje of ergens waar de mensen het niet zien.” [verdachte] stoeide ook hard met [N] en dan had [N] weer een blauwe plek van het stoeien. Dat moest [verdachte] echt niet doen bij [N] want die werd gelijk blauw. Tegen [verdachte] zei zij dat hij rustig aan moest doen, maar [verdachte] ging gewoon door. De mensen zouden haar er op aan kijken. Elke keer moest zij [verdachte] verdedigen; iets verzinnen over die plekjes, hoe dat kwam.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht gelet op de verklaringen en bevindingen van de deskundigen, bezien in combinatie met de hoeveelheid letsels en plaatsen waar de diverse letsels zijn aangetroffen, en bij gebreke van een plausibele accidentele oorzaak, bewezen dat deze een niet accidentele oorzaak hebben en het gevolg zijn van opzettelijk menselijk handelen.
Eerste gedachtestreepje
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [N], voor wie hij als een vader zorgde, door [N] al dan niet tijdens (te) hard stoeien op meerdere momenten opzettelijk te slaan of stompen letsel (blauwe plekken op diverse delen van zijn lichaam en letsel in/aan zijn mond) heeft toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de gevolgen van zijn handelen in de vorm van letsels bij [N] voor verdachte ook zichtbaar zijn geweest. Desondanks is verdachte met voormeld gedrag voortgegaan. De rechtbank kwalificeert dit handelen dan ook als mishandeling. Naar algemene ervaringsregels is de rechtbank tevens van oordeel dat de aldus toegebrachte letsels ook pijn bij [N] hebben veroorzaakt.
Derde gedachtestreepje
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [N] opzettelijk met de hand bij de hals heeft gepakt, vastgehouden en geknepen ten gevolge waarvan [N] letsel (blauwe) plekken heeft bekomen. Naar algemene ervaringsregels is de rechtbank tevens van oordeel dat het aldus toegebrachte letsel ook pijn bij [N] heeft veroorzaakt.
Vierde gedachtestreepje
Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [N] zo hard heeft gekust, dan wel zuigzoenen heeft gegeven, dat dit letsel (blauwe plekken) op diverse plaatsen op het lichaam van [N] veroorzaakte. Ondanks dat verdachte wist dat deze handelingen letsels bij [N] veroorzaakten en hij door zijn medeverdachte [medeverdachte] hiervoor werd gewaarschuwd, is verdachte, gedurende een langere periode, hier mee doorgegaan. Ook dit handelen van verdachte dient naar het oordeel van de rechtbank als mishandeling te worden gekwalificeerd.
vrijspraak
Vijfde gedachtestreepje
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [N] opzettelijk tegen een bankstel heeft gegooid. De rechtbank overweegt daartoe dat het dossier daartoe onvoldoende aanknopingspunten biedt. Getuigen [X] en [C] hebben op dit punt voor verdachte belastende verklaringen afgelegd. De rechtbank acht voornoemde verklaringen, zoals hiervoor onder feit 1 is overwogen, onvoldoende betrouwbaar om te dienen voor het bewijs.
Overige vrijspraak
De rechtbank acht, evenals de officier van de justitie hetgeen verdachte ten aanzien van feit 2 meer of anders dan hiervoor reeds is bewezenverklaard niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Eerste gedachtestreepje
Blijkens de bevindingen van de deskundige drs. Bilo met betrekking tot diverse letsels, waar het betreft het blauwe rechteroog (2e helft december 2010) en de ontbrekende tand, kan deze niet aangeven of deze het gevolg zijn van een accidentele (een ongeluk) of een niet accidentele (menselijk handelen) toedracht. Voorts acht drs. Bilo de verklaring die door medeverdachte [medeverdachte] is gegeven voor het ontstaan van het letsel (een val van een slee) , om en bij, het oog plausibel. De rechtbank stelt hierbij tevens vast dat geen tactisch politieonderzoek is gedaan naar de juistheid van de verklaring van [medeverdachte].
Voorts volgt uit de bevindingen van de deskundigen dat niet uit te sluiten is dat de blauwe plekken op de benen een accidentele toedracht hebben.
Tweede gedachtestreepje
Verdachte is tevens ten laste gelegd dat hij [N] opzettelijk een verhit voorwerp in het gezicht heeft gedrukt, dan wel chemisch/thermisch/mechanisch botsend geweld heeft toegepast op het gezicht van [N].
De rechtbank overweegt dat het op basis van de verklaringen van verdachten en de bevindingen van de patholoog aannemelijk is dat dit letsel is ontstaan in de nacht van donderdag 24 maart op vrijdag 25 maart 2011. Verdachte is die nacht/in de vroege ochtend thuis gekomen. Uit het dossier volgt niet dat verdachte die nacht alleen met [N] in de woning is geweest. Voorts volgt uit het dossier dat geen van in de woning de aanwezige volwassenen heeft verklaard dat hij/zij die nacht/ochtend iets heeft gehoord of gezien met betrekking tot het door [N] opgelopen letsel. De rechtbank acht het, gezien de aard en de ernst van het letsel niet aannemelijk dat, indien dit door verdachte zou zijn toegebracht of veroorzaakt, dit toebrengen onopgemerkt zou zijn gebleven.
Vierde gedachtestreepje
De rechtbank acht, net als de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [N] opzettelijk heeft gebeten. De rechtbank overweegt hiertoe dat het dossier daartoe geen enkel aanknopingspunt biedt.
Zesde gedachtestreepje
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de elleboog van [N] opzettelijk uit de kom heeft getrokken.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit het dossier niet is gebleken van enige betrokkenheid van verdachte bij voornoemd letsel. Voorts heeft de deskundige drs. Bilo aangegeven dat niet vast te stellen is of het letsel het gevolg is van accidenteel danwel niet-accidenteel trauma. De deskundige acht de verklaring die medeverdachte [medeverdachte] heeft gegeven voor het ontstaan van het letsel – het opvangen van [N] aan zijn arm op het moment dat hij viel - plausibel.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van hetgeen verdachte onder de hier voorgenoemde gedachtestreepjes of op onderdelen daarvan ten laste is gelegd.
Voorbedachten rade
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er op grond van het dossier geen aanknopingspunten zijn die het aannemelijk maken dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Medeplegen
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er op grond van het dossier geen aanknopingspunten zijn die het aannemelijk maken dat bij genoemde mishandeling(en) sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte] en/of een ander.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 2:
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 maart 2011 te Utrecht, telkens opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [N] Cornelis Gerrit [medeverdachte] (geboren op [2007]), zijnde een kind dat hij verzorgde en opvoedde als behorend tot zijn gezin, opzettelijk, meermalen:
- (met kracht) heeft geslagen en/of gestompt op/tegen/in het hoofd en/of het gezicht en/of de mond en/of een of meer arm(en) en/of de borst en/of de nek/hals, althans het lichaam, en
- met kracht met de hand, bij de hals heeft vastgepakt en vastgehouden en daarin geknepen en
- krachtige zuigzoenen heeft gegeven aan het lichaam,
waardoor voornoemde [medeverdachte] (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
ten aanzien van feit 2:
mishandeling van een kind dat hij verzorgt en opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte heeft zijn medewerking geweigerd aan het onderzoek van de gedragsdeskundigen H.A. Gerritsen, psychiater, en P.E. Geurkink, psycholoog, en aan het onderzoek van de gedragsdeskundigen A. Warnaar, klinisch psycholoog, en J. Krakeel, psychiater. Derhalve is het niet mogelijk gebleken om vast te stellen of er bij verdachte (ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten) mogelijk sprake is/was van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Ook anderszins is de rechtbank hiervan niet gebleken.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft [N], het driejarig zoontje van zijn partner gedurende een langere periode meermalen mishandeld. Verdachte woonde in bij zijn partner die [N] aan zijn zorg toevertrouwde. [N] werd door hem opgevoed als was hij zijn eigen kind.
[N] was een nog zeer jong en kwetsbaar kind. Kinderen zijn voor hun psychisch en lichamelijk welzijn volledig afhankelijk van hun ouders en verzorgers en hebben niet de feitelijke mogelijkheid zich aan mishandelingen te onttrekken. Verdachte heeft [N] niet gegeven waar hij recht op had: geborgenheid, bescherming en het opgroeien in een veilige omgeving. Voor [N] moet het handelen van verdachte uiterst bedreigend en beangstigend zijn geweest. Het is ook om deze reden dat de wetgever op deze vorm van mishandeling een zwaardere maximumstraf heeft gesteld dan op normale mishandeling.
De rechtbank rekent verdachte zijn gedragingen dan ook zwaar aan.
Het handelen van verdachte roept ook in de samenleving gevoelens van ontzetting, verontwaardiging en onbegrip op.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waarop meerdere veroordelingen staan, ook voor geweldsdelicten. Eerdere (deels) voorwaardelijke veroordelingen ter zake van geweldsdelicten hebben verdachte, die in een proeftijd liep, er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
De rechtbank heeft weinig tot geen informatie met betrekking tot de motieven en de persoon van verdachte, nu verdachte meerdere malen zijn medewerking heeft geweigerd aan het tot stand komen van een gedragsdeskundigenrapport. Ook ter zitting heeft verdachte daarover geen openheid van zaken gegeven.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten en de overige hiervoor vermelde feiten en (persoonlijke) omstandigheden, acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank ziet geen enkele ruimte voor een andere of lichtere (voorwaardelijke) sanctie.
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en, anders dan door de officier van justitie is bepleit, verdachte onder andere vrij zal spreken van feit 1, zal de rechtbank verdachte een substantieel lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende en rekening houdend met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden passend en geboden.
7 De benadeelde partij
7.1 [J]
De benadeelde partij [J] vordert een schadevergoeding van € 23.895,35, waarvan
€ 13.895, 35 ter zake van materiële schade en € 10.000,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank constateert dat de vordering van de benadeelde partij, gelet op de inhoud en de onderbouwing daarvan, in haar geheel ziet op (de gevolgen van) het onder 1 ten laste gelegde feit.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij [J] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De rechtbank zal, nu zij niet tot een inhoudelijke behandeling van de vordering komt, de door de officier van justitie, de verdediging en de (namens de benadeelde partij) door mr. Korver ingenomen standpunten onbesproken laten.
7.2 [medeverdachte]
De benadeelde partij [medeverdachte] vordert een schadevergoeding van € 16.601,73, ter zake van materiële schade.
De rechtbank constateert dat ook deze vordering , gelet op de inhoud en de onderbouwing daarvan, in haar geheel ziet op het onder 1 ten laste gelegde feit. Nu verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan, zal de rechtbank alleen al om die reden de benadeelde partij [medeverdachte] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De rechtbank zal, nu zij niet tot een inhoudelijke behandeling van de vordering komt, de door de officier van justitie en de verdediging ingenomen standpunten onbesproken laten.
8 Het beslag
De teruggave aan verdachte
De officier van justitie heeft gevorderd de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen terug te geven aan verdachte.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
ten aanzien van feit 2:
mishandeling van een kind dat hij verzorgt en opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes (6) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- gsm, merk Nokia, type 6300, kleur bruin;
- 2 x (gemeente) pas;
- 2 x fietssleutel;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [J] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- verklaart de benadeelde partij [medeverdachte] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Voorlopige hechtenis
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. Z.J. Oosting, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 september 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Y. [verdachte]
16/600307-11
1.
primair
hij op of omstreeks 27 maart 2011, althans een of meer dag(en) voorafgaand aan
27 maart 2011, te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en/of met voorbedachten rade,
[N] Cornelis Gerrit [medeverdachte] (geboren op [2007]),
van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk en/of na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen, althans eenmaal (met (hevige) kracht) geslagen en/of gestompt
en/of gedrukt en/of geschopt op/tegen de buik, althans het lichaam, van [medeverdachte],
althans heftig uitwendig mechanisch botsend geweld uitgeoefend op de buik, althans het lichaam van deze [medeverdachte], in elk geval een of meer (levensontnemende)
(gewelds)handeling(en) gepleegd ten aanzien van het lichaam van voornoemde De
Jong,
tengevolge waarvan voornoemde [medeverdachte] is overleden;
[art. 289/287 jo. 47 Wetboek van Strafrecht]
subsidiair
hij op of omstreeks 27 maart 2011, althans een of meer dag(en) voorafgaand aan
27 maart 2011, te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
aan een persoon genaamd [N] Cornelis Gerrit [medeverdachte] (geboren op 16
september 2007), zijnde een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot
zijn gezin,
opzettelijk en/of met voorbedachten rade,
zwaar lichamelijk letsel (te weten uitgebreide traumatische letsels aan en in de buik en/of een of meer perforaties van de darmwand, met een buikvliesontsteking als gevolg),
heeft/hebben toegebracht, door deze opzettelijk en/of na kalm beraad en
rustig overleg
meermalen, althans eenmaal, (met (hevige) kracht) te slaan en/of te stompen en/of te
drukken en/of te schoppen op/tegen de buik, althans het lichaam, van die [medeverdachte], althans heftig uitwendig mechanisch botsend geweld toe te passen op
de buik, althans het lichaam van voornoemde [medeverdachte],
terwijl dat feit de dood van die [medeverdachte] ten gevolge heeft gehad;
[art. 304/303/302 jo. 47 Wetboek van Strafrecht]
meer subsidiair
hij op of omstreeks 27 maart 2011, althans een of meer dag(en) voorafgaand aan
27 maart 2011, te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en/of met voorbedachten rade, mishandelend een persoon, te weten [N] Cornelis Gerrit
[medeverdachte] (geboren op [2007]), zijnde een kind dat hij verzorgde en
opvoedde als behorend tot zijn gezin, opzettelijk en/of na kalm beraad en
rustig overleg,
meermalen, althans eenmaal, (met (hevige) kracht) heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of gedrukt en/of geschopt op/tegen de buik, althans het lichaam,
althans heftig uitwendig mechanisch botsend geweld heeft/hebben toegepast op de
buik, althans het lichaam van voornoemde [medeverdachte],
terwijl dat feit de dood van die [medeverdachte] ten gevolge heeft gehad;
[art. 304/301/300 jo. 47 Wetboek van Strafrecht]
2.
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 maart 2011 (met uitzondering van de onder feit 1 tenlastelegde handeling(en)), te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en/of met voorbedachten rade, (telkens) mishandelend een persoon, te weten [N] Cornelis Gerrit
[medeverdachte] (geboren op [2007]), zijnde een kind dat hij verzorgde en
opvoedde als behorend tot zijn gezin, opzettelijk en/of na kalm beraad en
rustig overleg,
meermalen, althans eenmaal,
- (met (hevige) kracht) heeft/hebben geslagen en/of gestompt op/tegen/in het hoofd en/of het gezicht en/of de ogen en/of de mond en/of de neus en/of een of meer arm(en) en/of een of meer be(e)n(en) en/of de borst en/of de buik en/of de ribben en/of de nek/hals en/of schouder(s), althans het lichaam, en/of
- een verhit voorwerp in het gezicht heeft/hebben gedrukt, althans uitwendig chemisch/thermisch/mechanisch botsend geweld heeft/hebben toegepast ten aanzien van het gezicht, en/of in het gezicht heeft/hebben gekrast, en/of
- (met kracht) met de hand, althans een of meer vingers, in/bij de nek/hals heeft/hebben vastgepakt en/of vastgehouden en/of daarin geknepen, en/of
- (krachtige) (zuig)zoenen hebben gegeven en/of gebeten aan/in het lichaam, en/of
- (met kracht) tegen een bankstel, althans een meubelstuk, heeft/hebben gegooid,
- en/of een elleboog uit de kom heeft/hebben getrokken,
waardoor voornoemde [medeverdachte] (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
[art. 304/301/300 jo. 47 Wetboek van Strafrecht]