parketnummer: 16/652790-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 augustus 2012
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 augustus 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 11 januari 2012 samen met een ander geprobeerd heeft in te breken in een woning;
feit 2: zich op 4 oktober 2011 schuldig heeft gemaakt aan lokaalvredebreuk.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde gesteld dat het onderzoek in deze niet volledig is geweest en dat er vraagtekens gezet kunnen worden bij de waarnemingen van de betrokken verbalisanten. Het is, aldus de verdediging, niet uit te sluiten dat er, zoals verdachte heeft verklaard, drie personen aanwezig zijn geweest en iemand anders dan verdachte op het balkon heeft gestaan.
Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van het hem onder 1 ten laste gelegde feit, aldus de verdediging.
Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat er, uitgaande van de verklaring van verdachte, geen sprake is van medeplegen van een poging tot woninginbraak.
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar daarbij wel gewezen op het bagatelkarakter van dit feit.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Verweren ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdediging schriftelijk een aantal onderzoekswensen bij de officier van justitie heeft neergelegd, onder andere betreffende DNA-onderzoek aan het gebruikte laken en nader onderzoek naar aanleiding van een – door verdachte en een vriend van hem – genoemde ontmoeting tussen aangever en verdachte in een tram. Aan deze verzoeken is slechts zeer ten dele gevolg gegeven.
Voorts zet de verdediging vraagtekens bij de waarnemingen zoals deze zijn gedaan door de politie. Het was ten tijde van het incident donker en verbalisant [verbalisant 1] geeft niet aan dat hij verdachte de tuin in zag komen, hij zag alleen twee personen in zijn richting rennen.
De raadsman heeft gesteld dat er, naar aanleiding van het voornoemde, de nodige vraagtekens zijn en dat de situatie ter plaatse niet duidelijk is. Het onderzoek is onvoldoende geweest. Het is, aldus de raadsman, niet uit te sluiten, mede gelet op de verklaring van verdachte, dat er drie personen aanwezig zijn geweest.
De rechtbank stelt vast dat de raadsman zijn, aan de officier van justitie gerichte, verzoek tot nadere onderzoekshandelingen, ter terechtzitting niet heeft herhaald.
De rechtbank acht zich op basis van het dossier voldoende voorgelicht en ziet daarin geen aanleiding om in dezen (ambtshalve) nader onderzoek te laten verrichten.
De rechtbank overweegt verder dat de waarnemingen van de verbalisanten zoals deze door hen zijn vastgelegd in de diverse processen-verbaal van bevindingen concreet zijn en onderling voor wat betreft hetgeen zich ter plaatse heeft afgespeeld overeenkomen en op elkaar aansluiten. Daarnaast wordt de gang van zaken zoals deze is beschreven in de diverse processen-verbaal bevestigd door de verklaring van aangever [aangever 2].
De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding voor enige twijfel over de juistheid van genoemde waarnemingen. Met betrekking tot de waarnemingen van verbalisant [verbalisant 1] constateert de rechtbank nog dat verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] beiden bevestigen dat de jongen (te weten: verdachte) die door de heg gaat, opgevangen wordt door verbalisant [verbalisant 1].
feit 1
De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer PL091A 2012009507. De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
Op 11 januari 2012 komt de politie ter plaatse na een melding van een inbraak op het adres [adres] te [woonplaats]. Op het balkon aan de achterzijde van de woning zien de verbalisanten twee personen staan. Eén van hen houdt een laken omhoog en de verbalisanten horen breekgeluiden vanachter het laken. De verbalisanten zien beide personen van het balkon afspringen, de tuin, behorende bij de woning aan de [adres], in. Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 2] gaan de tuin in en zien daar de twee jongens rennen. Verbalisant [verbalisant 2] volgt één van de jongens door de bosschages. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zien dat de jongen die de naastgelegen tuin in loopt door verbalisant [verbalisant 1] wordt opgevangen. Verbalisant [verbalisant 1] staat in de tuin, gelegen naast de tuin waar de jongens in sprongen en hij ziet twee jongens in zijn richting rennen. Vervolgens pakt hij één van de jongens, naar later blijkt verdachte [verdachte], vast. [verbalisant 1] herkent deze jongen als één van de jongens die hij van het balkon af zag springen.
Aangever en bewoner van de [adres] te [woonplaats], [aangever 2], weet zeker dat de jongen die van het balkon afsprong op het moment dat hij, aangever, zijn balkondeur opende, de jongen is die door de politie is aangehouden.
In het kozijn van het bovenlicht aan de balkonzijde van de woning aan de [adres] treft de politie meerdere moetsporen aan, welke sporen er volgens aangever [aangever 2] eerder niet waren.
In de tuin van aangever wordt een zwarte tas met daarin onder andere een schroevendraaier gevonden. Uit onderzoek van het NFI blijkt dat het DNA dat is aangetroffen op een hengsel van die tas afkomstig is van verdachte. De kans dat het DNA van een ander dan verdachte afkomstig is, is kleiner dan 1 op 1 miljard.
De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte één van de jongens op het balkon van de aangever was en dat hij daar samen met een ander probeerde in te breken. De verklaring van verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat hij in de tuin ernaast stond te wachten terwijl twee hem bekende andere jongens op het balkon van aangever probeerden in te breken, acht de rechtbank niet aannemelijk. Deze verklaring wordt immers weerlegd door de in de bewijsmiddelen genoemde processen-verbaal van de aanwezige verbalisanten en de verklaring van aangever, waaruit volgt dat in de tuin van aangever en de aangrenzende tuin twee jongens zijn geweest; de twee jongens die hebben geprobeerd om in te breken in de woning aan de [adres] te [woonplaats].
feit 2
Aangezien verdachte dit feit zoals de rechtbank dat bewezen acht, heeft bekend en de raadsman niet tot vrijspraak heeft gepleit zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 10 augustus 2012;
- de aangifte van [aangever] d.d. 4 oktober 2011.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:
op 11 januari 2012 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak en inklimming, met zijn mededader, naar die woning is gegaan, waarna hij, verdachte, en/of zijn mededader op een balkon van die woning zijn geklommen en vervolgens met een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft/hebben geprobeerd het bovenlicht van die woning te forceren, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
feit 2
op 4 oktober 2011 te Utrecht, wederrechtelijk vertoevende in een besloten lokaal gelegen aan de [adres] en in gebruik bij horecabedrijf "Stuif es in", zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
feit 2: wederrechtelijk vertoevende in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- 40 dagen jeugddetentie, met aftrek, waarvan 24 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van de Maatregel Hulp en Steun, waarvan 6 maanden ITB+;
- een werkstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan de eis van de officier van justitie. De verdediging heeft wel bepleit geen ITB+ aan verdachte op te leggen, nu verdachte deze maatregel al in het kader van zijn schorsing opgelegd heeft gekregen en dit traject goed verlopen is. Voorts verzoekt de verdediging bij de bepaling van de strafmaat rekening te houden met het bij de aanhouding van verdachte jegens hem toegepaste geweld.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft geprobeerd om samen met zijn medeverdachte in een woning in te breken. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor het eigendom en de privacy van de bewoner van de betreffende woning. Dergelijke feiten zorgen voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving en veroorzaken voor de slachtoffers materiële en immateriële schade. De rechtbank houdt verdachte hier medeverantwoordelijk voor. Verdachte heeft er op geen enkel moment, ook niet ter terechtzitting, blijk van gegeven enige verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen en het kwalijke hiervan in te zien. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Voorts heeft verdachte geweigerd een snackbar te verlaten, hoewel dit meerdere malen aan hem verzocht was en terwijl het voor verdachte duidelijk was dat zijn aanwezigheid niet gewenst was.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij niet eerder ter zake het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
De heer Hafsi, reclasseringsmedewerker, heeft ter terechtzitting, namens zijn collega die verdachte tijdens de schorsing heeft begeleid, verslag gedaan van het verloop van de ITB+-maatregel. Hieruit volgt dat de ITB+ maatregel die aan verdachte bij de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in januari 2012 is opgelegd, goed is verlopen; ook met de dagbesteding en op school gaat het goed. De ouders van verdachte zijn zeer betrokken bij de begeleiding van verdachte. De ingeslagen weg dient nog voortgezet te worden.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het door de Raad voor de Kinderbescherming uitgebrachte rapport en advies d.d. 7 februari 2012.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij de Maatregel van Hulp en Steun, waarvan 6 maanden ITB+.
De rechtbank heeft, naast het vorenstaande, rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op zijn zeer jonge leeftijd en zijn houding ter zitting, een stevige stok achter de deur nodig heeft, teneinde te voorkomen dat hij zich opnieuw schuldig zal maken aan strafbare feiten. De rechtbank zal derhalve aan verdachte een hogere voorwaardelijke jeugddetentie opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van 50 dagen, waarvan 34 dagen voorwaardelijk passend en geboden. Het voorwaardelijk deel maakt voorts begeleiding van verdachte in het kader van de Maatregel Hulp en Steun mogelijk.
De rechtbank zal aan verdachte niet de maatregel ITB+ opleggen. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte reeds in het kader van zijn schorsing ruim zes maanden de ITB+-maatregel opgelegd heeft gekregen. De rechtbank acht, gelet op het ingrijpende karakter van een dergelijke maatregel, onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om nogmaals de ITB+-maatregel op te leggen, nu uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat het op zich goed gaat met verdachte. Er zijn door de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering geen doelen geformuleerd die verdachte nog zou moeten halen en bovendien is verdachte bereid mee te werken aan de begeleiding van Bureau Jeugdzorg.
De rechtbank zal tevens aan verdachte, zoals ook door de officier van justitie is geëist, een werkstraf van 60 uur opleggen, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie.
De rechtbank houdt bij de oplegging van de straf rekening met alle omstandigheden van het geval en daarmee ook met de wijze van aanhouden van verdachte. Gelet daarop acht de rechtbank voornoemde straffen passend en geboden en ziet het, anders dan de raadsman heeft betoogd, geen aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen voorwerpen verbeurd te verklaren. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het standpunt van de officier van justitie.
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Niet kan worden vastgesteld aan wie de voorwerpen toebehoren. Gebleken is dat het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan of voorbereid met behulp van de voorwerpen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 138 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
feit 2: wederrechtelijk vertoevende in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
- een jeugddetentie van 50 dagen, waarvan 34 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich in het kader van de Maatregel Hulp en Steun gedurende de proeftijd moet gedragen naar de aanwijzingen van het Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, zolang die instelling dat nodig vindt;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
- een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 30 dagen;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- een boodschappentas, kleur zwart, opschrift Bayer;
- een schroevendraaier, kleur zwart, merk Stanley;
- wit laken;
Voorlopige hechtenis
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. D.A.C. Koster en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 augustus 2012.