ECLI:NL:RBUTR:2012:BX6606
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontneming van onwederrechtelijk verkregen inkomen in de zaak tegen [verdachte]
In deze ontnemingszaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 26 juli 2012, is de veroordeelde [verdachte] geconfronteerd met een vordering van de officier van justitie tot betaling van een bedrag van € 468.286,06, als wederrechtelijk verkregen voordeel uit strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, samen met zijn levenspartner [betrokkene 1], een gezamenlijke huishouding voerde en dat de vermogensbestanddelen over en weer aan beiden zijn toe te rekenen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en de verdediging heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van het gevorderde bedrag. De verdediging stelde dat het beginsaldo te laag was en dat er onterecht rekening was gehouden met bepaalde uitgaven.
Tijdens de zitting op 14 juni 2012 zijn zowel de officier van justitie als de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. F. Visser, gehoord. De rechtbank heeft de bewijsstukken en verklaringen van getuigen in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de officier van justitie voldoende onderbouwd was en dat de verdediging onvoldoende bewijs had geleverd voor hun stellingen. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 467.186,06, na aftrek van een bedrag van € 1.100,00 dat door de ouders van [betrokkene 1] was bijgedragen aan een wintersportvakantie.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat een eerder verbeurd verklaard bedrag van € 177.345,30 in mindering moet worden gebracht op het te ontnemen bedrag, maar alleen indien deze verbeurdverklaring onherroepelijk wordt. De rechtbank heeft de hoofdelijke veroordeling van zowel [verdachte] als [betrokkene 1] overwogen, maar heeft geconcludeerd dat de nieuwe wetgeving niet van toepassing is op deze zaak. Uiteindelijk heeft de rechtbank de ontnemingsmaatregel opgelegd op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 467.186,06.