ECLI:NL:RBUTR:2012:BX5090

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710568-11 ontneming
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepzaak

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Utrecht op 26 juli 2012 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde, die betrokken was bij hennephandel. De rechtbank oordeelde dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals neergelegd in het proces-verbaal, juist was. De veroordeelde had niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat zou zijn om aan de betalingsverplichting te voldoen. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 33.589,00, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank baseerde haar oordeel op de betrokkenheid van de veroordeelde bij de hennephandel en de bevindingen uit het strafdossier, waaronder de resultaten van het onderzoek naar de hennepkwekerij. De verdediging voerde aan dat de vordering gematigd moest worden, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank benadrukte dat de vrijspraak voor het aanwezig hebben van hennep niet in de weg stond aan de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de feiten waarvoor wel was veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat de berekeningen van het Openbaar Ministerie voldoende onderbouwd waren en dat de veroordeelde had nagelaten om een alternatieve berekening te presenteren. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/710568-11 (ontneming)
vonnis van de rechtbank d.d. 26 juli 2012
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Huis van Bewaring Nieuwegein.
raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit het volgende:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het wetboek van strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/710568-11 waaruit blijkt dat veroordeelde op 26 januari 2012 door de meervoudige strafkamer is veroordeeld ter zake van:
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
- deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet en
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de processen-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer d.d. 12 januari 2012 en 26 januari 2012;
- een schrijven van de officier van justitie d.d. 15 februari 2012, waarin zij meedeelt dat haar vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ongewijzigd blijft;
- de conclusie van repliek d.d. 26 april 2012;
- een schrijven van de officier van justitie d.d. 21 mei 2012,
- de conclusie van dupliek d.d. 21 mei 2012;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 14 juni 2012.
Tijdens het onderzoek op laatstvermelde terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de, uitdrukkelijk gemachtigde, raadsman van veroordeelde gehoord, mr. L. de Leon.
2 De beoordeling.
2.1 De vordering van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 33.589,00.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is in deze zaak gebaseerd op een interpretatie van 7 briefjes die gevonden zijn onder de matras van medeveroordeelde [medeveroordeelde] in diens woning aan het [adres] te Utrecht.
Kort gezegd leidt de officier in navolging van de politie uit de aanduidingen: “stek(k)en, drogen, knippen/kniphok/knipplek, voeding en huur” zoals vermeld op die briefjes, en uit de daarbij genoteerde getallen af dat het gaat om briefjes met betrekking tot de opbrengsten van hennepplantages.
De vermelde aantallen hennepstekken (500 respectievelijk 650 stuks) komen ook overeen met de aantallen die zijn aangetroffen in de hennepkwekerij aan de [adres] te IJsselstein (4 ruimten met respectievelijk 651, 651, 496 en 504 bakken).
De op die briefjes gebruikte getallen met verdeling worden verondersteld ook op het aandeel van [veroordeelde] te zien en dit aandeel levert voor de 7 briefjes in totaal een bedrag van € 33.589,00 op.
2.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de officier van justitie dient te worden gematigd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat weliswaar aannemelijk is dat hier sprake is van berekeningen over verdeling van de winst van hennepoogsten, maar dat onbekend is wie meedeelt en dat zeker niet vaststaat dat dit [veroordeelde] is; dit is in ieder geval onvoldoende aannemelijk geworden.
Gelet op de vrijspraak van [veroordeelde] voor het aanwezig hebben van hennep in de woning aan het [adres] te Utrecht staat de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens eraan in de weg om deze briefjes te gebruiken voor berekening van het voordeel van [veroordeelde].
Tenslotte heeft de raadsman bij wijze van draagkrachtverweer aangevoerd dat de veroordeelde, mede doordat hij zijn restaurant is kwijtgeraakt, thans nog meer schulden heeft dan hij destijds had. Derhalve dient, aldus de raadsman, de vordering op nihil te worden gesteld.
2.3 Het oordeel van de rechtbank
Veroordeelde is onder meer veroordeeld voor - kort gezegd - medeplegen van (bedrijfsmatige) hennephandel en het deelnemen aan een organisatie met dat doel in de periode van 1 januari 2011 tot 5 juli 2011. De rol van veroordeelde blijkt uit de bewijsmiddelen opgenomen in het vonnis van deze rechtbank van 26 januari 2012: onder meer betrokkenheid bij het knippen en de verkoop van hennep, in een aan [medeveroordeelde] ondergeschikte rol, en frequente contacten met [medeveroordeelde]. [veroordeelde]’s rol in een en ander wordt ook benadrukt door de vondst van een grote hoeveelheid hennep bij hem thuis.
De rechtbank is van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel , juist is en dat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan van die grondslagen moet worden afgeweken.
De rechtbank neemt de berekeningen uit voornoemd proces-verbaal over en maakt deze tot de hare. Deze berekeningen acht de rechtbank voldoende onderbouwd.
Opmerking verdient nog dat de aantallen stekken genoemd op de 7 briefjes overeen kunnen komen met 7 partijen hennep die aan de [adres] te IJsselstein geteeld kunnen zijn in de bewezenverklaarde periode van 1 januari tot 5 juli 2011 (2 oogsten van elk 10 weken x 4 ruimtes, waarvan 1 oogst door de politie is aangetroffen). [veroordeelde] is ook veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie die tot doel had het kweken van en handelen in hennep, in de periode 1 januari tot en met 5 juli 2011, in welke periode ook sprake is geweest van hennepteelt in een pand aan de [adres] te IJsselstein, waarop bedoelde briefjes lijken te zien.
Een en ander maakt aannemelijk dat veroordeelde één van de deelgenoten is wiens aandeel berekend wordt op de briefjes.
De rechtbank verwerpt daarbij de onder 2.2 genoemde verweren van de verdediging en overweegt daartoe het volgende.
De vrijspraak van het aanwezig hebben van hennep op het [adres] staat niet in de weg aan ontnemen van het wederrechtelijk voordeel van de feiten waarvoor wel een veroordeling is uitgesproken. Er is aldus geen enkel beletsel de 7 briefjes voor de berekening van het verkregen wederrechtelijk voordeel voor de feiten waarvoor wel is veroordeeld te gebruiken. Dat deze briefjes zijn gevonden op de locatie [adres] staat daar uiteraard niet aan in de weg.
Met betrekking tot de hoogte van de berekening overweegt de rechtbank dat indien de veroordeelde het niet eens is met de hoogte van een onderbouwde berekening het op zijn weg ligt om nader te verklaren over - en te onderbouwen - wat dan wel het door hem verkregen wederrechtelijk voordeel was. De veroordeelde heeft dit echter nagelaten, zodat de rechtbank de door het Openbaar Ministerie gepresenteerde en voldoende onderbouwde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal volgen.
Ten aanzien van het gevoerde draagkrachtverweer merkt de rechtbank het volgende op.
Vooropgesteld dient te worden dat noch uit art. 36e Sr. noch uit enige andere wettelijke bepaling voortvloeit dat de draagkracht van de veroordeelde in het algemeen een verplichte maatstaf vormt bij het bepalen van het te betalen geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Slechts indien aannemelijk is dat de veroordeelde geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben, dient de rechter gebruik te maken van zijn matigingsbevoegdheid.
Veroordeelde heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij thans niet, noch – naar redelijke verwachting – in de toekomst, in staat is aan de betalingsverplichting te voldoen. Veroordeelde is een jonge man die in staat geacht moet worden ook door het verrichten van legale arbeid inkomsten te genereren.
3 De wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
4 De beslissing
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 33.589,00.
Zij legt [veroordeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 33.589,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier G. van Engelenburg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 juli 2012.
Mr. M.A.A.T. Engbers is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.