ECLI:NL:RBUTR:2012:BX4856

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-655574-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis wegens ontoerekeningsvatbaarheid na poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 13 juli 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 maart 2012 in een restaurant in Utrecht een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer, zonder enige aanleiding, eerst in het gezicht geslagen en vervolgens met een puntig voorwerp in de schouder gestoken, wat letsel heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ernstige geestelijke stoornis, namelijk schizofrenie, en dat hij ten tijde van het delict niet in staat was om de gevolgen van zijn handelen te overzien. De rechtbank heeft de verdachte daarom niet strafbaar verklaard en hem ontslagen van alle rechtsvervolging. In plaats daarvan is de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opgelegd, om de verdachte de noodzakelijke behandeling te bieden voor zijn psychische aandoeningen.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, beoordeeld. De benadeelde partij vorderde een schadevergoeding van € 2.175,41, waarvan de rechtbank € 1.875,41 toewijsbaar achtte, omdat dit bedrag een rechtstreeks gevolg was van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank heeft de verdachte aansprakelijk gesteld voor deze schade, maar heeft geen schadevergoedingsmaatregel opgelegd, omdat de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij in het overige gedeelte niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de artikelen 37, 39, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de conclusies van de psychiater en psycholoog over de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte overgenomen. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte adequate behandeling nodig heeft voor zijn psychische stoornissen, en dat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk is om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655574-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 juli 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1968] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsman mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 juni 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair
op 21 maart 2012 te Utrecht heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door [slachtoffer] in de schouder en/of armen te steken;
Subsidiair
op genoemde datum en plaats [slachtoffer] heeft mishandeld.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), de verklaringen van de getuigen [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) en de medische verklaring omtrent het letsel van [slachtoffer].
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit de over [slachtoffer] opgestelde medische verklaring blijkt dat enkel sprake is van prikverwondingen. Dat door het handelen van verdachte een slagader geraakt had kunnen worden, hoeft op zich nog niet tot de dood of zwaar lichamelijk letsel te leiden. Bij verdachte heeft daarop ook het opzet ontbroken.
Wat betreft een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Op 21 maart 2012 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van poging tot doodslag. Hij was op die dag om omstreeks 17.45 uur in zijn restaurant, gevestigd aan de [adres] te Utrecht. Hij had een zakelijke bespreking met [getuige 1]. [slachtoffer] zag een man het restaurant binnenkomen die naar de tafel kwam lopen waar [slachtoffer] in gesprek was met [getuige 1]. Na een paar maal aan de man te hebben gevraagd om buiten het restaurant even te wachten, voelde [slachtoffer] dat hij door de man in het gezicht werd geslagen, waardoor zijn bril scheef op zijn gezicht kwam te staan.
Hierop heeft [slachtoffer] de man weggeduwd en geprobeerd hem richting de uitgang van het restaurant te brengen. Samen met een personeelslid van het restaurant, [getuige 2], lukte het om de man in de richting van de uitgang te duwen.
Op het moment dat [slachtoffer] en de man in de deuropening stonden, zag [slachtoffer] dat de man iets in zijn handen had. Hij dacht dat het een schroevendraaier was. De man maakte stekende bewegingen in zijn richting. [slachtoffer] probeerde deze stekende bewegingen af te weren met zijn armen en duwde de man zo goed als hij kon weg. De man draaide zich vervolgens om en rende weg. Terug in het restaurant zag [slachtoffer] een aantal bloedvlekken op zijn blouse, ter hoogte van de linker bovenarm en linker schouder .
[slachtoffer] heeft een signalement van de man gegeven dat luidt:
Getinte huidskleur, ongeveer 45 jaar oud, lengte ongeveer 1.70 a 1.75 meter, gezet postuur, opvallend dikke buik, gekleed in grijs trainingspak bestaande uit geheel grijze broek en horizontaal grijs gestreept shirt/trui .
[getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] de man naar achteren duwde en hij kreeg de indruk dat [slachtoffer] de man naar buiten wilde hebben. [getuige 2] liep naar hem toe om te helpen en samen hebben ze de man naar de uitgang geduwd. Hij zag dat de man buiten wild met zijn armen heen en weer begon te bewegen en dat [slachtoffer] de man een paar keer bij zich vandaan duwde. De man is vervolgens weggerend. Terug in het restaurant zag [getuige 2] bloedvlekken op de blouse van [slachtoffer] .
Uit de omtrent het letsel van [slachtoffer] opgemaakte geneeskundige verklaring blijkt dat sprake is van twee prikwonden in de linkerschouder met gering uitwendig bloedverlies .
Middels cameratoezicht in de binnenstad van Utrecht werd gezien dat omstreeks 17.50 uur die dag een persoon, die aan het door [slachtoffer] opgegeven signalement voldeed, wegliep vanaf de [adres] (in de directe omgeving van het restaurant van [slachtoffer]) richting de [adres].
Omstreeks 18.25 uur werd verdachte gesignaleerd op de [adres] te Utrecht en aldaar aangehouden. De verbalisant hoorde verdachte vervolgens zeggen: “Heeft dit te maken met die man net, bij het restaurant?”
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op de bewuste dag in het restaurant van [slachtoffer] is geweest .
Poging zware mishandeling
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepoogd aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft met een puntig voorwerp meermalen in de schouder van [slachtoffer] gestoken tijdens de schermutseling die zich buiten bij de deur van het restaurant tussen hen heeft voorgedaan. De rechtbank overweegt in dit verband dat de omgeving van de schouder (aan de voorzijde van het lichaam) een kwetsbare plek is, alleen al omdat daar vlakbij grote bloedvaten lopen die hadden kunnen worden geraakt. De door verdachte gemaakte (wilde) bewegingen hadden onder deze omstandigheden ook tot blijvend (ernstig) letsel kunnen leiden. Dat dit niet is gebeurd, is onafhankelijk van de wil van verdachte. De rechtbank acht, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, onvoldoende aannemelijk dat de handelingen van verdachte tot de dood van [slachtoffer] hadden kunnen leiden, zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de onder primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
(Voorwaardelijk) opzet
De hiervoor omschreven handelingen door verdachte kunnen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben en zijn daarmee uitvoeringshandelingen van zware mishandeling. De handelingen van verdachte moeten qua verschijningsvorm ook geacht worden daarop gericht te zijn geweest. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en heeft hij die kans welbewust aanvaard en op de koop toegenomen. Er is derhalve sprake van (voorwaardelijk) opzet.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad staat het hebben van een ernstige geestelijke stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg indien de betrokkene ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (HR 9 december 2008, NJ 2009, 157).
De verdachte heeft kort na zijn aanhouding aan de verbalisant gevraagd of de aanhouding te maken had met het moment ervoor, bij het restaurant. Bovendien is het verdachte geweest die is gestopt met zijn medicijnen tegen psychoses. Daar komt nog bij dat hij, zo volgt uit de eigen verklaring van verdachte, voor de schermutseling bier had gedronken en twee joints had gerookt. Verdachte heeft dus zichzelf in de gemoedstoestand gebracht waarin hij stekende bewegingen maakte in de richting van [slachtoffer].
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande kan worden afgeleid dat verdachte besef had van de draagwijdte en van de mogelijke gevolgen van zijn handelen. De uitzonderlijke situatie dat hem elk besef hieromtrent heeft ontbroken kan in dit licht niet worden aangenomen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 21 maart 2012 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een puntig voorwerp in de schouder van die [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van verdachte
Omtrent de persoon van verdachte is een tweetal rapporten opgemaakt door respectievelijk drs. M.R. Weeda, psychiater, en prof. dr. J.J. Baneke, forensisch psycholoog.
De psychiater heeft in zijn rapport geconcludeerd dat verdachte als ontoerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Er is bij verdachte sprake van schizofrenie van het ongedifferentieerde type. Hij heeft vanuit zijn stoornis paranoïde wanen waarbinnen het slachtoffer [slachtoffer] een prominente rol speelt. Verdachte dicht het slachtoffer een verregaande invloed toe en is er van overtuigd dat hij door hem bestolen is en in de gaten wordt gehouden. Duidelijk is dat paranoïdie en de volledig gestoorde realiteitstoetsing hebben geleid tot zijn agressie richting [slachtoffer]. Verdachte had vanuit zijn achterdocht en beïnvloedingswanen de overtuiging in zijn recht te staan toen hij [slachtoffer] letsel toebracht.
Voorts kan volgens de psychiater worden gesteld dat verdachte vanuit zijn psychose niet in staat is geweest om de consequenties van zijn handelen voor zichzelf en het slachtoffer te overzien. De formele denkstoornissen en gestoorde realiteitszin beperken verdachte sterk in zijn oordeelsvorming en realiteitstoetsing; zijn denken is simpelweg te chaotisch om gedragsalternatieven te kunnen overwegen. Ook kan vanuit de psychische stoornis sprake zijn van impulscontroleproblemen en een verhoogde prikkelbaarheid. Het gebruik van alcohol en drugs kunnen hierbij een negatieve rol spelen.
De paranoïde wanen, de mogelijk imperatieve gehoorshallucinaties, de verwardheid en het overzichtsverlies, de gebrekkige impulscontrole en de prikkelbaarheid kunnen opnieuw leiden tot agressie. Risicobevorderend zijn verdachtes gebrekkige ziektebesef, zijn eerdere weigering om behandeld te worden, de ernstige chronische psychische stoornis, de beperkte beschikbaarheid van persoonlijke steun en het gebrek aan een reëel toekomstperspectief.
De psychotische stoornis is daarbij de grootste risicofactor. Behandeling zal moeten plaatsvinden in de vorm van medicatie en ondersteunende, structurele begeleiding.
De psychiater heeft geadviseerd om verdachte in het kader van artikel 37 Wetboek van Strafrecht te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één jaar.
De psycholoog is eveneens tot de conclusie gekomen dat verdachte als ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Verdachte lijdt aan een ziekelijk stoornis en mogelijk gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in elk geval aan schizofrenie van het paranoïde type en zwakbegaafdheid. De paranoïde psychose heeft verdachte zo sterk beïnvloed dat hij zowel ten tijde van het plegen van het delict als ten tijde van het onderzoek door de psycholoog niet voldoende in staat is om zijn wil en gedrag voldoende te bepalen en te controleren.
Zonder adequate psychiatrische begeleiding en behandeling dreigen zaken ernstig mis te gaan. Zo kan de negatieve symptomatologie van verdachte de indruk wekken dat hij rustig is. Er is echter sprake van een grote innerlijke onrust, angst en achterdocht. Zonder medicatie glijdt verdachte snel af.
Ook de psycholoog heeft geadviseerd om verdachte een verplichte klinisch psychiatrische behandeling ex artikel 37 Wetboek van Strafrecht op te leggen.
6. De strafoplegging
6.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Dit betekent naar de mening van de raadsman dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging verzet zich niet tegen plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman aangevoerd dat het causaal verband ontbreekt tussen de opgevoerde schade aan een bril en het (subsidiair) tenlastegelegde. De kosten van de bril dienen op de vordering in mindering te worden gebracht. Voorts heeft de raadsman verzocht om matiging van de hoogte van de immateriële schade. Ten slotte heeft de raadsman verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten, nu dit slechts zal betekenen dat verdachte de vervangende hechtenis zal moeten gaan uitzitten, omdat hij de kosten van de vordering niet kan betalen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte is op de bewuste dag naar het restaurant van het slachtoffer gegaan en heeft het slachtoffer, zonder dat daartoe enige aanleiding bestond, eerst in het gezicht geslagen en, nadat hij naar buiten was begeleid, met een puntig voorwerp gestoken, hetgeen letsel, te weten prikwonden in de schouder, heeft veroorzaakt. Het steken naar het slachtoffer had echter ook heel andere, veel ernstiger gevolgen kunnen hebben.
Het is algemeen bekend dat slachtoffers van situaties, waarbij de gezond¬heid van personen
ernstig wordt geschaad en bedreigd, daarvan nog lang psychische en lichame¬lijke problemen kunnen ondervinden. Bovendien heeft verdachte het restaurant van het slachtoffer, waarvan [slachtoffer] al meer dan twintig jaar eigenaar is, zonder enige aanleiding betreden om daar, wederom zonder enige aanleiding, het slachtoffer te slaan en te steken. Daarmee is het slachtoffer in een voor hem zeer vertrouwde omgeving aangetast in zijn lichamelijk integriteit en veiligheid, op een plaats waar hij veel verblijft. Dit zorgt voor gevoelens van onveiligheid op een plek waar het slachtoffer zich (bij uitstek) veilig zou moeten voelen. Verdachte heeft zich daar geen rekenschap van gegeven.
De rechtbank heeft gelet op een Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 mei 2012 waaruit blijkt dat verdachte laatstelijk op 3 juli 2003 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Utrecht is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar wegens verkrachting.
De rechtbank heeft acht geslagen op een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 21 juni 2012, waarin wordt geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarde van een verplicht reclasseringscontact, inhoudende een meldingsgebod en een behandelverplichting, waarbij verdachte wordt verplicht zich te laten opnemen in een forensisch psychiatrische instelling.
De rechtbank heeft ten slotte gelet op het psychiatrische en psychologische rapport van respectievelijk drs. M.R. Weeda, psychiater, en prof. dr. J.J. Baneke, psycholoog, die beiden tot de conclusie zijn gekomen dat verdachte vanwege zijn psychische stoornissen als geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en beiden hebben geadviseerd tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één jaar.
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen over en maakt deze tot de hare.
Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank het bewezen verklaarde strafbare feit niet aan verdachte kan worden toegerekend omdat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. Daarom acht de rechtbank hem niet strafbaar. Verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte adequate behandeling behoeft voor zijn psychische stoornissen en zal hem daartoe de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opleggen voor de duur van één jaar.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.175,41.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.875,41 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 1.375,41 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 500,00 in redelijkheid bepaald ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering overigens niet eenvoudig van aard is en de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Anders dan gevorderd zal de rechtbank geen schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de wet hiertoe geen mogelijkheid geeft. Wanneer verdachte, zoals hier, wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 36f lid 1 Wetboek van Strafrecht dat de verdachte ‘wordt veroordeeld’ (HR 12 oktober 2004, NJ 2007, 106).
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37, 39, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen de onder primair tenlastegelegde poging tot doodslag en spreekt verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.875.41, waarvan € 1.375,41 ter zake van materiële schade en € 500,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. M.A.E. Somsen en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 juli 2012.